Eindejaarstips 2017 voor alle ondernemers

Eindejaarstips 2017 voor alle ondernemers
21 november 2017 Klaas Eenkhoorn

Inhoudsopgave:

  1. Let op: nieuwe pensioenrichtleeftijd per 1-1-2018
  2. Laag BTW-tarief: 6% naar 9%
  3. De werkkostenregeling: de vrije ruimte, een feest
  4. Regel nog snel een onbelaste bonus!
  5. Check de resterende ruimte in de vrije ruimte
  6. Gerichte vrijstellingen: volledig benutten!
  7. Vaste kostenvergoeding: onderbouwing op orde?
  8. Personeelsfeest en de WKR: edutainment!
  9. Per 2018 de beperkte gemeenschap van goederen
  10. Koop een tweedehands hybride youngtimer
  11. Controleer privégebruik auto van uw werknemers!
  12. Privé no-claimkorting: naar de auto van de zaak
  13. Eigen bijdrage dure leaseauto: beperkt aftrekbaar
  14. Verklaring uitsluitend zakelijk gebruik bestelauto
  15. Bestelauto’s: geen rittenadministratie, geen bijtelling
  16. Deel de bijtelling privégebruik auto met uw partner!
  17. Een scooter van de zaak
  18. Vastgoed: afschrijven of afwaarderen?
  19. Liever onderhoud dan verbetering
  20. Oninbare vorderingen: BTW-teruggaaf per 2017
  21. Late betalers: breng wettelijke rente in rekening
  22. De correcte aanpak bij loonbeslag
  23. Van VAR naar DBA naar opdrachtgeversverklaring
  24. Voorkom de inlenersaansprakelijkheid
  25. Uitzendkracht: wel of geen kopie identiteitsbewijs
  26. Check uw sectorindeling!
  27. Doe de Waadi-check
  28. Loonkostenvoordelen per 1 januari 2018
  29. Check de digitale calculator Belastingvoordeel
  30. Meewerkende familieleden: regel de werknemersverzekering
  31. Uw studentenkind: geen toelage, maar loon
  32. Loondoorbetaling bij ziekte beperkt
  33. Kerstpakketten: houd de kosten in de hand!
  34. Kerstpakketten voor uitzendkrachten en zzp-ers
  35. Benut de studiekosten van uw medewerkers
  36. Personeelsreisje: ga niet de boot in!
  37. Benut de hoge vrije verhuiskostenvergoeding
  38. Nieuwe medewerker: check het concurrentiebeding
  39. Liever een relatie- dan een concurrentiebeding
  40. Ontslagrecht en ontslagvergoeding
  41. Vaderschapsverlof/adoptieverlof
  42. Pak de subsidie voor praktijkleren!
  43. Bescherm uw handelsnaam en logo
  44. Beveilig de persoonsgegevens in uw bedrijf
  45. Btw-factuurvereisten: een postbus is géén adres
  46. Factuureisen voor de btw: soepel bezien!
  47. Nieuwe regels btw-herziening bij verkoop pand
  48. Afschaffen btw-landbouwregeling
  49. Uw mobiele bewaking: een hond van de zaak
  50. Familie in de zaak: stop met premieafdracht
  51. Oude administratie wegdoen
  52. Internetondernemer: check it out, now!
  1. Let op: nieuwe pensioenrichtleeftijd per 1-1-2018

Per 1 januari 2018 wordt de pensioenrichtleeftijd verhoogd van 67 naar 68 jaar. Werkgevers moeten daardoor de pensioenregelingen van hun medewerkers – weer – aanpassen, nog dit jaar. Een verzuim kan vergaande consequenties hebben: de gehele pensioenaanspraak kan per direct tot het belastbare loon worden gerekend, en bovenop die loonheffing komt ook nog een revisierente van 20%. Bij elkaar goed voor 72% heffing. U bent gewaarschuwd…..

 

  1. Laag BTW-tarief: 6% naar 9%

 

Het kabinet Rutte III gaat het lage BTW-tarief gaat per 1 januari 2019 verhogen van 6% naar 9%. Dit tarief geldt voor de dagelijkse boodschappen, medicijnen, kappers, schoonmaak, schilderen, theaters, musea, hotels en attractieparken. De opbrengst van deze tariefsaanpassing van zo’n € 2,6 miljard wordt gebruikt om de inkomstenbelasting te verlagen. Het algemene BTW-tarief van 21% blijft

gehandhaafd.

 

 

  1. De werkkostenregeling: de vrije ruimte, een feest

 

De werkkostenregeling biedt u een vrije ruimte van 1,2% van de fiscale loonsom. Met die vrije ruimte kunt u ‘leuke dingen’ doen voor uw medewerkers. U kunt hen diverse vergoedingen en verstrekkingen belastingvrij toekennen. Zolang u binnen de vrije ruimte blijft, bent u ter zake geen belasting verschuldigd. Overschrijdt u die vrije ruimte, dan bent u 80% eindheffing verschuldigd over het bedrag van de overschrijding. Maar die schade valt ook nog wel mee. Tegen het einde van het jaar kunt u gaan brainstormen – fantaseren – over de invulling van de resterende vrije ruimte. Wordt het een recht-toe, recht-aan kerstpakket of een vergoeding van verkeersboetes, een vergoeding boven de toelaatbare 19 cent per kilometer, een vergoeding voor het stallen van de auto van de zaak in de privé garage van de werknemer of toch dat exclusieve Armani-kostuum. Keuze te over. Vraag het maar aan uw adviseur.

 

  1. Regel nog snel een onbelaste bonus!

 

Een werkgever kan zijn werknemers onder de werkkostenregeling een belastingvrije eindejaarsbonus geven in de 1,2% vrije ruimte. Voorwaarde is wel dat die bonus gebruikelijk is: de bonus mag niet (meer dan 30%) afwijken van hetgeen voor die werknemers in die branche gebruikelijk is. Financiën keurt een bonus van niet meer dan € 2.400 per werknemer per jaar in alle gevallen goed, zonder nader bewijs, zonder nadere onderbouwing: een bonus tot dat bedrag per jaar past binnen het gebruikelijkheidscriterium. Wilt u een hogere bonus toepassen, dan moet die gebruikelijk zijn.

U kunt de netto bonus in overleg met uw werknemers uitruilen tegen bruto loon, om zo de wig, het bruto-netto traject in te korten.

 

  1. Check de resterende ruimte in de vrije ruimte

 

Hebt u, werkgever, goed zicht op wat er tot dusverre in uw bedrijf in 2017 in de vrije ruimte is geboekt? Is de vrije ruimte volgelopen, of heeft u nog ruimte voor een vrije bonus, een aanvullende kilometervergoeding of een ander welkom eindejaarsgeschenk voor een of meer van uw medewerkers? U hoeft pas in januari 2018 af te rekenen bij de laatste aangifte loonheffing over 2017 maar een quick scan nog dit jaar kan u fiscaal voordeel opleveren. U kunt zo nodig nog bijsturen. Check ook of u voldoet aan de verplichting om vergoedingen en verstrekkingen in de vrije ruimte en onder de gerichte vrijstellingen aan te wijzen.

 

  1. Gerichte vrijstellingen: volledig benutten!

 

De wet somt onder de werkkostenregeling diverse gerichte vrijstellingen op, dat zijn vergoedingen en verstrekkingen die belastingvrij kunnen worden verstrekt. Deze gerichte vrijstellingen vormen (goeddeels) een voortzetting van diverse regelingen die onder de oude wettelijke regeling ook belastingvrije konden worden vergoed. Het betreft de volgende posten:

  • Reiskosten voor het werk, te weten een vergoeding van de werkelijke kosten van het openbaar vervoer, taxi, vliegtuig en schip, het vervoer vanwege de werkgever, de vergoeding van € 0,19 per kilometer voor zakelijke ritten met een privéauto én voor het woon-werkverkeer.
  • Kosten van tijdelijk verblijf in het kader van het werk. Denk aan de kosten van maaltijden, overnachtingen, maaltijden bij overwerk, maaltijden tijdens dienstreizen, maaltijden met zakelijke relaties (voor zover de kosten betrekking hebben op de werknemer zelf);
  • Kosten van cursussen, congressen, seminars, symposia, excursies, studiereizen én outplacement;
  • Studiekosten, daaronder begrepen de kosten van vakliteratuur, het volgen van een procedure ter erkenning van verworven competenties en de kosten van een verplichte inschrijving in een beroepsregister;
  • Extra kosten van tijdelijk verblijf buiten het land van herkomst in het kader van de dienstbetrekking (de zogenaamde extraterritoriale kosten);
  • Kosten van een verhuizing voor het werk tot een maximum van € 7.750, plus de kosten van het overbrengen van de boedel.
  • Personeelskorting tot 20% van de winkelwaarde, met een maximum van € 500 per jaar, voor

branche-eigenproducten.

  • Naar het redelijke oordeel van de werkgever noodzakelijke gereedschappen, computers, mobiele

communicatiemiddelen en dergelijke apparatuur.

  • Vergoedingen en verstrekkingen van arbovoorzieningen en hulpmiddelen die mede op de werkplek gebruikt of verbruikt worden.

 

  1. Vaste kostenvergoeding: onderbouwing op orde?

 

Een werkgever die zijn medewerkers een belastingvrije vaste kostenvergoeding wil geven, moet aan meerdere fiscale verplichtingen voldoen. Binnen de werkkostenregeling gelden voor het onderbouwen

van de vaste kostenvergoeding een zwaardere eis dan onder de oude wettelijke regeling. De werkgever moet een specificatie van de kostenvergoeding hebben, én hij moet vóór het toekennen van die vergoeding een steekproefsgewijs onderzoek instellen onder de werknemers om het bedrag van hun werkelijke kosten en uitgaven te achterhalen. Dat onderzoek moet vooraf uitgevoerd worden

ter onderbouwing van de vrije kostenvergoeding. Heeft de werkgever zo’n voorafgaand onderzoek niet uitgevoerd, dan valt het volledige bedrag van de vaste kostenvergoeding(en) in de vrije ruimte van de werkkostenregeling. Wordt die ruimte daardoor overschreden, dan is de werkgever daarover 80% eindheffing verschuldigd. De voorafgaande steekproef geldt voor vaste kostenvergoedingen waarmee kosten onder een gerichte vrijstelling ofwel voor intermediaire kosten is ondergebracht. Dat betekent in de praktijk dat zo’n voorafgaand onderzoek voor alle vaste kostenvergoedingen is vereist. Als u de vaste kostenvergoedingen voor uw medewerkers ook in 2018 wilt verstrekken, moet u nog dit jaar een

steekproef houden om de juistheid van die vergoedingen per 2018 te kunnen aantonen.

 

  1. Personeelsfeest en de WKR: edutainment!

 

Onder de werkkostenregeling worden de uitgaven voor een personeelsfeest in beginsel aangemerkt als loon, maar de werkgever kan die uitgaven desgewenst in de vrije ruimte onderbrengen. Dat betekent dat de werknemer over dat ‘loon’ geen belasting hoeft te betalen, en de werkgever ook niet zolang de vrije ruime maar niet wordt overschreden. Die vrije ruimte is betrekkelijk beperkt – 1,2% van de loonsom – en dat betekent dat de werkgever al snel in de gevarenzone komt van een eindheffing van 80% over het surplus, de uitgaven boven de vrije ruimte. Dat is een remmende factor voor een groots personeelsfeest.

 

Dat verplichte loon gaat niet op voor een personeelsfeest op de werkplek.

Dat kan wél belastingvrij geregeld worden. Een feest op de werkplek, dus in de kantine, op kantoor, de werkplaats. Als werkplek kwalificeren alle locaties waar de werkgever arbo verantwoordelijk voor is. Bij een personeelsfeest op de werkplek kan gebruik worden gemaakt van de vrijstelling voor kleine consumpties: het verstrekken van kleine consumpties op de werkplek – denk aan koffie, thee, gebak,

een stuk fruit en andere tussendoortjes – is onbelast. Die vrijstelling geldt ook voor een of meer biertjes, glaasjes wijn, een portie bitterballen, een snack, en ga zo maar door. Die vrijstelling komt van pas voor een belastingvrije borrel op vrijdagmiddag op kantoor, maar met wat fantasie kun je er

ook een leuk feestje mee bouwen. Let op: deze vrijstelling geldt niet voor een complete maaltijd, en met het stapelen van snacks kan een complete maaltijd ontstaan. Een maaltijd is loon, voor het forfaitaire bedrag van € 3,30 per maaltijd. Ook dat loon kan de werkgever weer in de vrije ruimte onderbrengen. Als bij een personeelsfeest op de werkplek, naast hapjes en drankjes ook een lopend buffet wordt geserveerd, moet dat buffet als loon (voor € 3,30 per persoon) in aanmerking worden genomen.

 

 

De uitgaven voor een personeelsfeest op een externe locatie moeten ‘standaard’ als loon worden behandeld. De werkgever kan desgewenst weer uitwijken naar de vrije ruimte. Als een personeelsfeest wordt gecombineerd met een zakelijke bijeenkomst moet er een knip in de uitgaven worden gemaakt. Voor de kosten van het bijwonen van de zakelijke bijeenkomst geldt een gerichte vrijstelling, de kosten van de op vertier gerichte activiteiten hebben een consumptief karakter en moeten tot het loon worden gerekend. De specifieke omstandigheden zijn beslissend voor de vraag of zo’n knip in de uitgaven moet worden gemaakt. De invulling van het programma en de tijdsbesteding zijn daarbij richtinggevend.

 

  1. Per 2018 de beperkte gemeenschap van goederen

 

Per 1 januari 2018 wordt de algehele gemeenschap van goederen vervangen door de beperkte gemeenschap van goederen. De gevolgen van deze wetswijziging zijn groot voor eenieder die op of na 1 januari 2018 in het huwelijk treedt: het voorhuwelijkse vermogen van de echtgenoten, én de giften en erfrechtelijke verkrijgingen tijdens het huwelijk vallen niet meer in de gemeenschap van goederen, maar blijven privévermogen. Alleen het vermogen dat tijdens het huwelijk ‘door gezamenlijke inspanning’ wordt opgebouwd is van de echtgenoten gezamenlijk. Daardoor ontstaan onder het nieuwe recht drie afzonderlijke vermogens: het privévermogen van de vrouw, het privévermogen van de man, én het afgescheiden vermogen van de gemeenschap, het gezamenlijke vermogen. Mutaties tussen deze drie vermogens moeten goed geadministreerd worden! Gebeurt dat niet, dan leidt dat tot problemen, met name bij een echtscheiding. Als dan niet kan worden aangetoond wat van welke echtgenoot is, of met welk geld een bezitting is gefinancierd, is dat goed gemeenschappelijk bezit. Echtgenoten moeten bij aanvang én tijdens het huwelijk een deugdelijke administratie bijhouden van hetgeen privé en gemeenschappelijk is.

 

Echtgenoten kunnen ook voorhuwelijkse gemeenschappelijke bezittingen en schulden hebben. Bijvoorbeeld als zij voor het huwelijk hebben samengewoond en samen een huis hebben gekocht. Die voorhuwelijkse gezamenlijke bezittingen en schulden blijven gezamenlijk, in de verhouding 50 – 50. Als in de voorhuwelijkse periode de ene partner een aandeel in dat huis heeft van 75% en de ander 25%, worden beide echtgenoten na de huwelijkssluiting gelijkgerechtigd. Een dergelijke wijziging van gerechtigdheid vormt geen schenking, schenkbelasting is niet verschuldigd, omdat sprake is van boedelmenging. De wijziging kan wel gevolgen hebben voor bijvoorbeeld de eigenwoningreserve, en de erfbelasting. Als partijen de 50 – 50 gerechtigdheid willen voorkomen, moeten zij huwelijkse voorwaarden aangaan.

 

De beperkte huwelijksgoederengemeenschap biedt

financieel zelfstandig handelende echtgenoten betere mogelijkheden voor splitsing van de financiën dan de huidige algehele gemeenschap van goederen. Ook is schuldaansprakelijkheid tussen echtgenoten beter geregeld. Die verschillen kunnen voor gehuwden in algehele gemeenschap aanleiding zijn om nog dit jaar te scheiden, en begin volgend jaar te hertrouwen onder een beperkte

gemeenschap van goederen.

 

Als een van de echtgenoten voorhuwelijks ondernemingsvermogen heeft – hij/zij dreef al een onderneming vóór de huwelijksdatum – dan komt er een vergoeding in de vorm van winst of verlies uit de onderneming ten bate of ten laste van de gemeenschap. Die vergoeding wordt gesteld op het bedrag dat in het maatschappelijk verkeer als redelijk wordt ervaren. Deze

uitwerking geldt ook als een echtgenoot de onderneming niet op eigen naam drijft, maar in bv-vorm of firmaverband en die onderneming niet tot de huwelijksgemeenschap behoort. Voorwaarde is dan wel dat de echtgenoot-ondernemer in overwegende mate bij machte is om te beschikken over de winsten van die onderneming.

 

  1. Koop een tweedehands hybride youngtimer

 

Bent u toe aan een andere auto in de zaak? Wordt het een nieuwe auto of een tweedehandsje?

Als u kiest voor een gebruikte auto kunt u flink besparen op de bijtelling privégebruik auto door een hybride diesel te kopen met een eerste kentekenregistratie in bijv. december 2015. Bijvoorbeeld een Volvo V60, of een Volkswagen Passat: die scoren beiden een CO²-uitstoot van minder dan 50 gram per kilometer en komen derhalve in aanmerking voor een bijtelling van 7%. Die bijtelling geldt 60 maanden, te rekenen vanaf de eerste dag van de maand na de eerste afgifte van het kenteken. Ook als de auto een andere eigenaar krijgt. U kunt dus nog drie jaar lang van de lage bijtelling profiteren. Reken eens uit wat u dat aan belastingvoordeel oplevert!

 

  1. Controleer privégebruik auto van uw werknemers!

 

Als een werkgever zijn werknemer een auto van de zaak ter beschikking stelt, moet er in beginsel een bijtelling plaatsvinden voor het privégebruik van die auto. De werkgever moet die bijtelling verlonen. Een bijtelling is niet aan de orde, als de werkgever de werknemer verbiedt om privé gebruik te maken van de auto van de zaak. Zo’n verbod moet schriftelijk worden vastgelegd, en de

werkgever moet ‘voldoende toezicht houden op de naleving van dat verbod’. Doet de werkgever dat niet, dan kan hem dat duur komen te staan: hij kan als bestuurder van de bv/werkgever in privé aansprakelijk worden gesteld voor de door de bv verschuldigde loon- en omzetbelasting over het

privégebruik auto.

 

  1. Privé no-claimkorting: naar de auto van de zaak

 

Bent u, werkgever, van plan om uw medewerker een auto van de zaak te geven? En heeft uw werknemer in zijn privéauto jarenlang schadevrij gereden en een leuke no-claimkorting opgebouwd? Die korting kan doorgeschoven worden naar de auto van de zaak. Dat drukt de kosten van het verzekeren van de auto van de zaak. U kunt het zo regelen dat uw werknemer recht houdt op zijn korting (als hij schadevrij blijft rijden); hij kan die korting dan meenemen als hij van baan verandert of weer in een privé auto gaat rijden.

 

  1. Eigen bijdrage dure leaseauto: beperkt aftrekbaar

 

De werknemer die in een duurdere leaseauto wil rijden dan zijn werkgever hem wil geven, zal voor de

meerkosten van die auto een (extra) eigen bijdrage moeten betalen. De Hoge Raad heeft beslist dat de werknemer zo’n extra bijdrage slechts ten dele in aftrek kan brengen op de bijtelling voor privégebruik auto: de aftrek blijft beperkt tot het gedeelte van de eigen bijdrage dat toegerekend kan worden aan de in dat jaar voor privé verreden kilometers. Dit arrest betekent een breuk met eerdere rechterlijke

uitspraken waarin wél een volledige aftrek werd toegestaan. Let op: als u als werkgever tot nu toe de bijtelling privégebruik auto verloond heeft voor het nettobedrag, dus ná aftrek van de volledige eigen bijdrage van de werknemer voor de duurdere auto van de zaak, is er te weinig loonheffing afgedragen. En dat kan een naheffingsaanslag loonheffing opleveren. Door tijdig een vrijwillige verbetering

in te dienen en de meer verschuldigde loonheffing alsnog af te dragen, kan een boete bij naheffing worden vermeden. Maar wie gaat die meer verschuldigde belasting voor zijn rekening

nemen: de werkgever of de werknemer? Vraag uw adviseur naar de oplossing in uw situatie.

 

  1. Verklaring uitsluitend zakelijk gebruik bestelauto

 

Een werknemer kan met de verklaring uitsluitend zakelijk gebruik voor bestelauto’s aangeven dat hij de bestelauto uitsluitend zakelijk zal gebruiken. Anders gezegd, dat hij met de bestelauto geen kilometer privé zal rijden. De Belastingdienst heeft voor deze verklaring een digitaal formulier ter beschikking gesteld. De werknemer/IB-ondernemer hoeft geen rittenregistratie meer te voeren nadat hij van de inspecteur een ontvangstbevestiging van de verklaring heeft ontvangen. De overheid wil met deze regeling tegemoet komen aan de vele bezwaren die door de praktijk naar voren zijn gebracht over het voeren van een adequate rittenadministratie voor bestelauto’s. De overheid zal met ambulant toezicht controle uitoefenen op het feitelijk gebruik van de bestelauto door de werknemer/IB-ondernemer. Daarnaast is de automobilist verplicht om de verklaring in te trekken (en dat aan de

Belastingdienst mee te delen) zodra hij de bestelauto wél voor privé gaat gebruiken. De werkgever heeft hier een actieve meldingsplicht. Als privégebruik van de bestelauto blijkt, kan dat tot een naheffings-aanslag loonbelasting (met een forse boete) leiden. Die aanslag wordt opgelegd aan de werknemer, maar als de werkgever een onjuiste verklaring heeft afgelegd of als hij de werknemer toestemming heeft gegeven voor privégebruik van de bestelauto of als hij weet dat de werknemer de auto voor privédoeleinden gebruikt, wordt de naheffingsaanslag aan de werkgever opgelegd.

 

  1. Bestelauto’s: geen rittenadministratie, geen bijtelling

 

Voor bestelauto’s gelden diverse specifieke regelingen (naast de verklaring uitsluitend zakelijk gebruik) om de bijtelling voor privégebruik te vermijden. Ook als de werknemer geen rittenregistratie heeft bijgehouden. De bijtelling blijft achterwege als:

  • de werkgever het privégebruik van de bestelauto verbiedt. De werkgever moet dat verbod schriftelijk

vastleggen en controleren dat de werknemer dat verbod naleeft;

  • de werknemer de bestelauto niet mee naar huis neemt, maar die op het bedrijfsterrein van de werkgever achterlaat;
  • de bestelauto nagenoeg uitsluitend geschikt is voor het vervoer van goederen.

Financiën legt deze eis erg strikt uit: zodra de bestelauto naast de bestuurderstoel een tweede stoel heeft, is een bijtelling wegens privégebruik wél aan de orde. De Hoge Raad heeft die strikte uitleg afgewezen: een tweede stoel is wél toegestaan;

  • er sprake is van doorlopend afwisselend gebruik van de bestelauto door verschillende bestuurders. Bij deze optie is de werkgever per bestelauto een vast bedrag van € 300 per jaar aan eindheffing loonbelasting verschuldigd.

 

Check of u als ondernemer/werkgever voldoet aan de diverse voorwaarden om de bijtelling voor de bestelauto’s binnen uw bedrijf achterwege te kunnen laten. U voorkomt daarmee een naheffing van loonbelasting.

 

  1. Deel de bijtelling privégebruik auto met uw partner!

 

Werken u en uw partner samen in de IB-onderneming of staat u beiden op de pay-roll van de bv? En hebt u de beschikking over een auto van de zaak, die uw partner ook regelmatig gebruikt voor zakelijke én privédoeleinden? In feite is die auto dan aan u beiden ter beschikking gesteld.

En dat betekent dat u de bijtelling privégebruik auto kunt delen met uw partner. De belastingrechter gaat daarmee akkoord als u en uw partner beiden een zodanige positie in de onderneming vervullen dat het aannemelijk is dat bij die positie een auto van de zaak hoort. Is dat het geval, dan moet de bijtelling in redelijkheid over uw beiden worden verdeeld. Dat levert u een besparing op in de

inkomstenbelasting: het gedeelte van de bijtelling dat aan de partner met het laagste inkomen in box 1 wordt toegedeeld, kost minder belasting.

 

  1. Een scooter van de zaak

 

Een werkgever kan zijn werknemer in plaats van – of naast! – een auto van de zaak ook een fiets, motor of een scooter van de zaak geven. Een scooter, een kek en handig voertuig in een verkeersdrukke stad. Uw werknemer maakt zijn zakelijke ritten snel van A naar Beter, en geen

parkeerproblemen. Als de werknemer de scooter ook privé gebruikt, moet u de waarde van dat privégebruik tot zijn loon rekenen. Hier geldt geen forfaitaire bijtelling zoals bij de auto: de waarde van het privégebruik is het aantal privé verreden kilometers keer de werkelijke kilometerprijs. Een

eigen bijdrage van de werknemer kan daarop in aftrek worden gebracht.

 

  1. Vastgoed: afschrijven of afwaarderen?

 

Ondernemers in de inkomstenbelasting, bv’s én dga’s die een pand aan hun bv verhuren, kunnen dat pand nog slechts afschrijven indien en voor zover de boekwaarde van het gebouw hoger is dan de zogenaamde ‘bodemwaarde’. De hoogte van de bodemwaarde hangt af van de bestemming:

  • voor een gebouw in eigen gebruik is de bodemwaarde 50% van de WOZ-waarde.
  • voor een gebouw dat bestemd is om direct of indirect voor ten minste 70% ter beschikking te worden gesteld of verhuurd aan een derde – een gebouw ter belegging – is de bodemwaarde gelijk aan 100% van de WOZ-waarde.

 

Zodra de boekwaarde van het gebouw de bodemwaarde heeft bereikt, kan niet verder worden afgeschreven. Stijgt de WOZ-waarde (de bodemwaarde), dan behoeft geen winst te worden genomen. Het blijft mogelijk om het gebouw af te waarderen op lagere bedrijfswaarde, ook onder de bodemwaarde. Ga na of een afwaardering tot op lagere bedrijfswaarde van uw pand

haalbaar is. De bedrijfswaarde is ‘de waarde die een koper van de gehele onderneming zou toekennen aan het pand, op basis van de overnemingswaarde van de onderneming, die van plan is om de gehele onderneming voort te zetten’. Voor veel bedrijfspanden – in het bijzonder voor kantoorpanden – kan een lagere bedrijfswaarde worden verdedigd.

 

  1. Liever onderhoud dan verbetering

 

Hebt u een bedrijfspand met een lage fiscale boekwaarde? Dan is de kans groot dat u niet meer kunt

afschrijven op dat pand. Volgens de nieuwe afschrijvingsregels kan de ondernemer zijn bedrijfspand afschrijven tot op de helft van de WOZ-waarde. Is de fiscale boekwaarde van het pand lager, dan is

afschrijving niet meer toegestaan. Bij een beleggingspand is die limiet nog hoger: dat kan slechts afgeschreven worden tot op de volle WOZ-waarde. Door de nieuwe afschrijvingsregels worden onderhoudskosten op het pand fiscaal vriendelijker behandeld dan kosten van verbetering.

Onderhoudskosten zijn direct aftrekbaar, terwijl kosten van verbetering bij het pand geactiveerd moeten worden en – vanwege de lage fiscale boekwaarde van het pand – mogelijk niet kunnen worden afgeschreven. Vergeet daarom niet om tijdig een kostenegalisatiereserve voor het grootonderhoud van uw bedrijfspand op te voeren.

 

  1. Oninbare vorderingen: BTW-teruggaaf per 2017

 

De teruggaaf van BTW op oninbare vorderingen is per 1 januari 2017 sterk vereenvoudigd. Het recht op teruggaaf ontstaat op het tijdstip dat de oninbaarheid van de vordering kan worden vastgesteld. Dat is in ieder geval zo als de afnemer na één jaar nog niet betaald heeft. Dat jaar begint niet te lopen op de factuurdatum, maar op de datum dat de vordering opeisbaar is, ná het verstrijken van de betalingstermijn (van veelal 30 dagen). Deze regeling geldt ook als de overeenkomst tot levering van goederen of het verrichten van diensten is geannuleerd, verbroken of ontbonden, én als een prijsvermindering of kwijtschelding heeft plaatsgevonden na de levering van de goederen c.q. het verrichten van de dienst. Als een oninbare vordering later alsnog (gedeeltelijk) wordt voldaan, wordt de daarmee overeenkomende omzetbelasting opnieuw verschuldigd. De ondernemer hoeft ook geen afzonderlijk teruggaafverzoek meer in te dienen: het oninbare BTW-bedrag kan in de BTW-aangifte in mindering worden gebracht op de periodiek af te dragen omzetbelasting. Bij overdracht van de vordering, zoals bij factoring, treedt de overnemer voor de teruggaafregeling in de positie van de

verkoper. Na zo’n overdracht moet voor de BTW-teruggaaf nog wél een afzonderlijk verzoek worden ingediend.

 

De nieuwe regeling geldt ook voor vorderingen die al vóór 1 januari 2017 opeisbaar waren, met dien verstande dat de termijn van één jaar begint te lopen op 1 januari 2017. De termijn van één jaar geldt ook in de omgekeerde situatie, voor de ondernemer die de in rekening gebrachte BTW als

voorbelasting in aftrek heeft gebracht en de factuur niet heeft betaald. De ondernemer moet de in aftrek gebrachte BTW weer afdragen. Voor die afdracht geldt thans een fictie van twee jaar, en die is teruggebracht tot één jaar. Voor deze aanpassing geldt geen overgangsrecht: de nieuwe regels zijn onverkort van toepassing op alle onbetaalde vergoedingen per 1 januari 2017.

 

  1. Late betalers: breng wettelijke rente in rekening

 

Betalen uw afnemers alsmaar te laat? Ver ná de contractuele betalingstermijn? Dan kunt u het te vorderen bedrag verhogen met de wettelijke rente. Voor het in rekening brengen van die rente hoeft u geen schriftelijke aanmaning te sturen. U heeft recht op de wettelijke rente zodra de afgesproken betalingstermijn is verstreken. U kunt de rente in rekening brengen vanaf het tijdstip dat de afnemer de betalingstermijn overschrijdt. Heeft u (in uw algemene voorwaarden) geen betalingstermijn opgenomen, dan geldt de wettelijke termijn van dertig dagen. De wettelijke rente is 8% voor handelstransacties, tussen ondernemers of met de overheid, en 2% voor transacties met consumenten.

 

  1. De correcte aanpak bij loonbeslag

 

Als een van uw werknemers zijn schulden niet betaalt, kan dat tot loonbeslag leiden. Als werkgever bent u verplicht daar aan mee te werken. De deurwaarder meldt zich bij uw bedrijf, met een rechterlijk vonnis of een dwangbevel tot betaling, en hij wil beslag leggen op het loon van een van uw medewerkers. U krijgt een lange vragenlijst van de deurwaarder en die moet u invullen en retourneren; doet u dat niet dan loopt u het risico voor de loonvordering te worden aangesproken. De deurwaarder kan met uw info de beslagvrije voet berekenen. Dat is het loon dat u nog aan uw medewerker mag uitbetalen, de rest moet u aan de deurwaarder uitkeren, voor de aflossing van de schulden van uw werknemer. De beslagvrije voet is ongeveer de helft van de bijstandsnorm, zo’n € 625 per maand. Bij een uitkering is de vrije voet 90% van de bijstandsnorm. Als uw werknemer het met € 625 niet redt kan de deurwaarder de vrije voet verhogen tot die 90% norm. Let op: vakantiegeld en verwerkvergoedingen moeten ook aan de deurwaarder worden doorbetaald. Vergeet u niet uw werknemer te helpen om uit de financiële sores te komen? Handige sites zijn www.zelfjeschuldenregelen.nl en www.nibud.nl.

 

  1. Van VAR naar DBA naar opdrachtgeversverklaring

 

De Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties (DBA), de wettelijke regeling die in de plaats treedt van de Verklaring Arbeidsrelatie (VAR), is op 1 mei 2016 ingegaan. De DBA werkt met voorbeeldovereen-komsten om de fiscale aspecten van de arbeidsverhouding tussen opdrachtgever en opdrachtnemer eenduidig te regelen. Opdrachtgevers en -nemers hebben tot 1 juli 2018 de tijd om zo nodig hun werkwijze aan te passen aan een voorbeeldovereenkomst. De Belastingdienst zal tijdens deze implementatietermijn wel toezicht houden, maar geen repressieve handhavingsmaatregelen (met boetes) treffen. Voorwaarde is dan wel dat opdrachtgever én opdrachtnemer er in deze periode aan werken om hun arbeidsrelatie te gaan aanpassen aan de DBA-wetgeving. De geldigheid van de in 2014 afgegeven VAR’s is verlengd. De Wet DBA is door alle betrokken partijen in onze samenleving stevig bekritiseerd: de wet is mislukt nog voordat die de facto in werking is getreden. De nieuwe coalitie – Rutte III – wil de fiscale en juridische positie van ZZP-ers dan ook ingrijpend gaan wijzigen. De aangekondigde nieuwe regeling – in het regeerakkoord ‘Vertrouwen in de toekomst’ – moet per 1 januari 2019 ingaan. De huidige wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelaties (DBA) komt te vervallen.

ZZP-ers die hun diensten aanbieden tegen een laag tarief worden geacht in loondienst te zijn bij hun opdrachtgever als zij ofwel langere tijd voor dezelfde opdrachtgever werken (langer dan 3 maanden) ofwel bij de opdrachtgever reguliere bedrijfsactiviteiten verrichten. Dat lage tarief moet nog worden vastgesteld: dat zal waarschijnlijk uitkomen tussen de € 15 en € 18 per uur. Voor ZZP-ers met een hoog tarief (waarschijnlijk vanaf € 75 per uur) komt er een ‘opt out’ uit de loonheffingen als zij ofwel kortere tijd voor dezelfde opdrachtgever werken (korter dan een jaar) ofwel voor die opdrachtgever niet

reguliere bedrijfsactiviteiten verrichten. Voor ZZP-ers boven het lage tarief (van € 15 tot € 18)

wordt een ‘opdrachtgeversverklaring’ ingevoerd. De opdrachtgever kan die verkrijgen door een webmodule in te vullen. In die module wordt een aantal vragen gesteld aan de opdrachtgever over de aard van de werkzaamheden. Daarbij wordt het onderdeel ‘gezagsverhouding’ verduidelijkt. De opdrachtgeversverklaring biedt de opdrachtgever zekerheid vooraf, een vrijwaring voor de loonbelasting en premies werknemersverzekeringen. Die vrijwaring vervalt als blijkt dat de webmodule niet naar waarheid is ingevuld.

 

ZZP-ers en hun opdrachtgevers krijgen de tijd om te wennen aan de nieuwe wet- en regelgeving. Na invoeringdaarvan zal de Belastingdienst een jaar lang een terughoudend handhavingsbeleid voeren, waarbij de Belastingdienst een coachende rol heeft en partijen helpt bij toepassing van de nieuwe regelgeving.

 

  1. Voorkom de inlenersaansprakelijkheid

 

Als u als ondernemer personeel inleent van een andere werkgever, kunt u – als die uitlenende werkgever zijn fiscale verplichtingen niet nakomt – als inlener aansprakelijk gesteld worden voor de loon- en omzetbelasting die de uitlener verschuldigd is over de aan u geleverde prestaties. Voor zo’n aansprakelijkstelling is wel vereist dat het ingeleende personeel onder uw toezicht of leiding heeft

gewerkt. Let op: de Belastingdienst neemt aan dat dit al snel het geval is, zeker bij relatief eenvoudige werkzaamheden als bijvoorbeeld de diensten van een schoonmaakbedrijf. Regel die werkzaamheden zo, dat u geen toezicht of leiding over die ingeleende arbeidskrachten hoeft uit te oefenen. Dat kan

u bij een déconfiture van de uitlener veel geld schelen.

 

  1. Uitzendkracht: wel of geen kopie identiteitsbewijs

 

Maakt u, werkgever, regelmatig gebruik van uitzendkrachten? En vraagt u die krachten om hun

identiteitsbewijs om daar een kopietje van te maken voor uw administratie? Dat is niet meer nodig. Sterker nog, het is in strijd met de wet!

 

Als werkgever bent u verplicht om de identiteit van nieuwe werknemers te controleren. Die check doet u aan de hand van een geldig identiteitsbewijs, een identiteitskaart of paspoort van de werknemer. Daar moet u een kopie van maken en die bij uw loonadministratie bewaren. De Belastingdienst schreef deze procedure ook voor bij uitzendkrachten. Het College bescherming persoonsgegevens (CBP) heeft zich daartegen verzet – de uitzendkrachten zijn niet in loondienst bij de inlener, maar bij het uitzendbureau – en de Belastingdienst is het met het CBP eens: u hoeft vanaf 1 januari 2014 geen kopie van het identiteitsbewijs meer te maken en te bewaren. Deze ‘ontheffing’ geldt ook voor uitzendkrachten met een buitenlandse nationaliteit als zij afkomstig zijn uit een land binnen de Europese Unie (EU), de Europese Economische Ruimte (EER) en Zwitserland. Is de uitzendkracht afkomstig uit een ander land, dan bent u als werkgever weer wél verplicht om een kopie van een geldig identiteitsbewijs te maken en te bewaren. Hier geldt de Wet arbeid vreemdelingen (WAV).

 

  1. Check uw sectorindeling!

 

De Belastingdienst controleert de sectorindeling van bedrijven nadrukkelijk. Die sectorindeling is beslissend voor de hoogte van de sectorpremie en die kan van invloed zijn op de hoogte van de gedifferentieerde premie Werkhervattingskas die een werkgever moet betalen. Veel werkgevers zijn in een onjuiste sector ingedeeld en hanteren een onjuiste sectorpremie: sommige werkgevers betalen te weinig premie, anderen juist (veel) te veel. Check of u in de juiste sector bent ingedeeld en de juiste premies betaalt: zie ook Nota premievaststelling sectorfondsen 2017 (PDF). Als uw bedrijf in de verkeerde sector is ingedeeld, kunt u dat niet zomaar aanpassen in uw loonprogramma. U moet de afwijking schriftelijk melden bij de Belastingdienst. Die bepaalt dan of en zo ja, per wanneer, de

andere sectorindeling voor u van toepassing is. Het toepassen van een ‘onjuiste’ sectorpremie kan niet alleen leiden tot naheffingen, maar ook boetes.

 

  1. Doe de Waadi-check

 

Leent u wel eens – tijdelijk – uitzendkrachten in? Van een erkend uitzendbureau, een banenpool of een

payroller? Of van een collega-ondernemer? Check dan of die uitlener wel als uitzendonderneming geregistreerd staat in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel. Als u personeel inleent van een niet-geregistreerde uitzendonderneming kan u dat duur komen te staan. De uitlener én inlener kunnen dan beboet worden. Die boetes zijn fors: € 12.000 per werknemer bij de eerste overtreding en bij recidive een veelvoud tot maximaal € 76.000! U kunt als inlener snel checken of de uitlener aan de Waadi-registratie voldoet, met de Waadi-check: zie op Ondernemersplein.nl, Waadi check.

 

  1. Loonkostenvoordelen per 1 januari 2018

 

De overheid wil kwetsbare groepen werknemers betere kansen geven op de arbeidsmarkt. Om werkgevers daarbij te betrekken biedt de overheid hen diverse voordelen in de loonkostensfeer. Per 1 januari 2018 worden er vier nieuwe loonkostenvoordelen (LKV’s) ingevoerd. Dat zijn jaarlijkse tegemoetkomingen op grond van de Wet tegemoetkomingen loondomein die werkgevers duizenden euro’s voordeel kunnen opleveren. De vier nieuwe regelingen vervangen de huidige premiekorting oudere werknemer en de premiekorting arbeidsgehandicapte werknemer. De premiekorting voor jongere werknemers wordt niet vervangen; die vervalt per 1 januari 2018.

Per 1 januari 2018 worden er vier nieuwe loonkostenvoordelen ingevoerd, te weten:

  1. LKV oudere werknemer;
  2. LKV arbeidsgehandicapte werknemer;
  3. LKV doelgroep banenafspraak en scholingsbelemmerden;
  4. LKV herplaatsen arbeidsgehandicapte werknemer.

Een werkgever kan voor meerdere werknemers recht hebben op een loonkostenvoordeel. Werkgever én

werknemer moeten aan diverse voorwaarden voldoen om voor een LKV in aanmerking te komen. Die

voorwaarden verschillen per LKV.

 

  1. Check de digitale calculator Belastingvoordeel

 

Sociale Zaken, de Belastingdienst en het UWV hebben een digitale calculator ontwikkeld waarmee een werkgever zijn voordeel kan berekenen als hij van plan is om mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt of met een arbeidsbeperking in dienst te nemen. Zie ook Premiekortingen, lage-inkomensvoordeel en loonkostensubsidie calculator.

 

  1. Meewerkende familieleden: regel de werknemersverzekering

 

Werken er een of meer familieleden bij u in de zaak? En wilt u die familieleden onder de

werknemersverzekeringen (WW, ziektewet, e.d.) laten vallen? Zorg dan voor een schriftelijke

arbeidsovereenkomst. En een onderbouwing van de gezagsverhouding, bijvoorbeeld door een schriftelijke vastlegging van de werkafspraken. Met die documenten kunt u het recht op uitkeringen krachtens de werknemersverzekering veilig stellen.

 

  1. Uw studentenkind: geen toelage, maar loon

 

Hebt u een studerende zoon of dochter? En moet u hem/haar iedere maand weer een flinke toelage

verstrekken? Ga na of u uw zoon of dochter niet op de payroll van uw onderneming kunt zetten. Een baantje bij u in de zaak is snel gevonden, en dat pakt fiscaal voordelig uit! Uw zoon of dochter kan – door de heffings- en arbeidskorting – een kleine € 7.000 per jaar belastingvrij verdienen, en u kunt dat loon als bedrijfskosten opvoeren. Dat is een fiscaal aftrekbare studietoelage van bijna € 600 in de maand. Overleg met uw adviseur hoe u de dienstbetrekking voor uw zoon of dochter zakelijk kunt invullen.

 

  1. Loondoorbetaling bij ziekte beperkt

 

Voor werkgevers met minder dan 25 werknemers wordt de verplichte loondoorbetaling bij ziekte één jaar in plaats van thans nog twee jaar. De collectieve kosten van het tweede jaar worden gedekt via een

lastendekkende premie, te betalen door kleine werkgevers Rutte III wil ook de regels rond de premieheffing aanpassen: de hoogte van de WW-premie wordt gekoppeld aan het type arbeidscontract. Voor werknemers met een kortdurend contract gaat dan een hogere premie gelden dan voor werknemers met een langer lopend contract. De periode van premiedifferentiatie in de WGA (Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten) wordt verkort van tien jaar naar vijf jaar. Daarmee wordt voor alle werkgevers de periode aanzienlijk beperkt waarin zij risico lopen ingeval een van hun werknemers arbeidsongeschikt wordt.

 

  1. Kerstpakketten: houd de kosten in de hand!

 

Gaat u dit jaar weer kerstpakketten uitdelen aan uw werknemers en relaties? Let op: kerstpakketten pakken vaak veel duurder uit dan u denkt. Dat komt omdat u de kerstpakketten vrij van belasting wilt weggeven. Beter gezegd: moet geven. Als u iemand een geschenk geeft, en die ander moet daar belasting over betalen, werkt dat niet zo relatiebevorderend. En dat was toch de bedoeling van het

relatiegeschenk. U kunt er voor kiezen om het kerstpakket voor uw medewerkers in de vrije ruimte van de werkkostenregeling te stoppen. Voor de werknemers is het pakket dan belastingvrij, u kunt de kosten ten last van de winst brengen. Komt u met de kostprijs van pakketten (inclusief BTW) boven de vrije ruimte uit, dan loopt u tegen een eindheffing van 80% op. De btw op de aanschaf van het kerstpakket is vaak niet als voorbelasting verrekenbaar. Hier loopt u tegen het BUA op, het Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting. De btw is slechts aftrekbaar als de werknemer in dat jaar niet meer dan € 227 aan personeelsvoorzieningen heeft gehad. Heeft de werknemer een auto van de zaak, dan gaat het dus altijd fout: géén btw-aftrek op het kerstpakket.

 

  1. Kerstpakketten voor uitzendkrachten en zzp-ers

 

Kerstpakketten zijn populair. Iedere werkgever weet dat hij zich daar niet aan kan onttrekken. U kunt het kerstpakket voor uw werknemers gratis en belastingvrij verstrekken in de vrije ruimte van de

werkkostenregeling. Pas op: dat kan niet voor de kerstpakketten voor uitzendkrachten en zzp-ers: dat zijn geen werknemers van u dus die vallen niet onder werkkostenregeling. Voor deze medewerkers moet u de belastingheffing afkopen tegen de eindheffingsregeling voor niet-werknemers. Dat is 45% bij een kerstpakket tot € 136; kost het pakket meer, dan is de eindheffing 75%. Datzelfde geldt ook voor de kerstpakketten voor uw relaties.

 

  1. Benut de studiekosten van uw medewerkers

 

De aftrek van studiekosten voor particulieren / uw medewerkers is in de laatste jaren fors beperkt. De aftrek is beperkt tot het collegeof inschrijfgeld, plus de door de opleiding verplicht gestelde leer- en

beschermingsmiddelen. Daarbij is computerapparatuur expliciet uitgesloten. Per 1 januari 2019 vervalt deze aftrekpost! Voor een werkgever gelden die beperkingen niet. Hij kan zijn werkstudenten een vrije vergoeding geven voor aanvullende scholingsuitgaven die de werkstudent zelf niet kan aftrekken. Dat biedt ruimte voor een fiscaal aantrekkelijk een-tweetje: u vergoedt de studiekosten, de werknemer levert brutosalaris in. Dat is fiscaal voordelig voor twee.

 

  1. Personeelsreisje: ga niet de boot in!

 

Wilt u met uw personeel een dagje uit? Goed plan, moet u doen. Prima voor de onderlinge verstandhouding en dat draagt bij aan goede bedrijfsresultaten. Maar u kunt dan beter niet een dagje gaan varen. De belastingrechter heeft beslist dat de kosten van de boot bij een personeelsreisje niet aftrekbaar zijn. De wet kent een aftrekbeperking voor de kosten van vaartuigen die gebruikt worden voor representatieve doeleinden en die aftrekbeperking geldt ook voor personeelsreisjes!

 

  1. Benut de hoge vrije verhuiskostenvergoeding

 

Als een werknemer voor zijn werk moet verhuizen, kan zijn werkgever hem daarvoor een belastingvrije

vergoeding geven. De verhuiskostenregeling kent een dubbele vrijstelling: een vrije vergoeding van de kosten van het overbrengen van de inboedel plus een vrijgesteld bedrag voor de overige verhuiskosten zoals herinrichtingskosten. Dat vrijgestelde bedrag aan verhuiskostenvergoeding is € 7.750. Dat maximumbedrag kan aan alle verhuizende werknemers worden verstrekt. De vrije vergoeding is bestemd voor werknemers die op meer dan 25 kilometer afstand van hun werk wonen en die gaan verhuizen naar een woonplaats op minder dan 10 kilometer van hun werk. Voor een vrije verhuiskostenvergoeding zonder nadere voorwaarden kwalificeert uitsluitend nog een verhuizing naar een woning binnen 10 kilometer van de arbeidsplaats als de werknemer voordien op een afstand van meer dan 25 kilometer van zijn werk woonde. Als de werknemer vanuit zijn woonplaats op meer

dan 10 maar minder dan 25 kilometer afstand van zijn werk verhuist naar een woning binnen een straal van 10 kilometer van zijn werk, dan moet hij aannemelijk maken dat die verhuizing op zakelijke gronden plaatsvindt. Als werkgever kunt u de vrije vergoeding van € 7.750 ‘delen’ met uw medewerker als hij ‘in ruil’ voor een vrije verhuiskostenvergoeding een bedrag aan salaris in geld inlevert.

 

  1. Nieuwe medewerker: check het concurrentiebeding

 

Hebt u bijna een medewerker van uw concollega weggekaapt? Vergeet dan niet om na te gaan, vóórdat u hem in dienst neemt, of hij bij zijn huidige werkgever geen concurrentiebeding heeft getekend. Als nieuwe werkgever bent u verplicht om dat te onderzoeken. Reageert de persoon in kwestie ontwijkend op uw vraag naar het beding, zorg er dan voor dat u van hem een schriftelijke verklaring krijgt met de mededeling dat hij geen concurrentiebeding heeft ondertekend. Blijkt er nadien wél een concurrentiebeding te bestaan en hebt u als nieuwe werkgever daar geen navraag naar gedaan, dan kunt u daarvoor een boete krijgen. Bij zeer ernstige nalatigheid kan de rechter u zelfs dwingen om de arbeidsovereenkomst te beëindigen.

 

  1. Liever een relatie- dan een concurrentiebeding

 

Als ondernemer wilt u uw zakelijke belangen beschermen. U wilt voorkomen dat uw werknemers met de kennis en ervaring die ze binnen uw bedrijf hebben opgedaan, goede sier bij de concurrent gaan maken. Een concurrentiebeding moet dat voorkomen. Veel werkgevers willen hun werknemers in zo’n concurrentiebeding zo ongeveer alles verbieden, maar dat vindt de rechter niet goed. Als het beding ‘onredelijk beperkend’ is voor de werknemer, zal de rechter het concurrentiebeding geheel of gedeeltelijk vernietigen. Als werkgever kunt u dat risico beperken door het concurrentiebeding om te zetten in een relatiebeding. Met zo’n beding verbiedt u de werknemer om – als hij bij de concurrent is gaan werken – in contact te treden of te handelen met de zakelijke relaties die hij in loondienst bij u heeft opgebouwd. Zo’n beding beperkt de werknemer niet meer dan nodig is en dat betekent dat de rechter het vrijwel nooit vernietigt.

 

  1. Ontslagrecht en ontslagvergoeding

 

Rutte III wil het ontslagrecht gaan versoepelen. De Wet Werk en Zekerheid heeft er toe geleid dat ontslag in bepaalde situaties onnodig wordt bemoeilijkt. Dat maakt werkgevers huiverig om contracten voor onbepaalde tijd aan te bieden. Werkgevers lopen tegen situaties aan waarin er op grond van de afzonderlijke ontslaggronden onvoldoende basis is voor ontslag, maar dat bij een beoordeling van meerdere ontslagredenen tezamen er wél (gedeeltelijk) sprake is van problemen. Bijvoorbeeld als sprake is van verwijtbaar handelen van de werknemer in combinatie met disfunctioneren en een verstoorde arbeidsrelatie. Rutte III vindt dat in die gevallen de rechter – voortaan – de afweging moet kunnen maken of het van de werkgever kan worden verlangd om de arbeidsovereenkomst voort te zetten, of dat ontslag gerechtvaardigd is op basis van de opsomming van verschillende ontslaggronden.

 

Tegenover deze versoepeling van het ontslagrecht staat dat de rechter de werknemer een extra vergoeding kan toekennen van maximaal de helft van de transitievergoeding, bovenop de al bestaande transitievergoeding. Werknemers krijgen eerder recht op een ontslagvergoeding, vanaf dag één van hun arbeidsovereenkomst en niet pas na twee jaar dienstverband zoals thans het geval is. De ontslagvergoeding gaat een derde maandsalaris bedragen, voor elk jaar dienstverband. Dat gaat ook gelden voor arbeidsovereenkomsten van langer dan tien jaar. Voor werkgevers worden de mogelijkheden verruimd om scholingskosten in mindering te brengen op de ontslagvergoeding.

 

  1. Vaderschapsverlof/adoptieverlof

 

Het kraamverlof voor partners gaat per 2019 naar vijf dagen (thans : twee dagen). De werknemer krijgt in die periode zijn loon volledig doorbetaald. Per 1 juli 2020 wordt voor partners een aanvullend verlof ingevoerd van vijf weken, op te nemen in de eerste zes maanden na de geboorte. De werknemer krijgt in deze periode een uitkering van 70% van zijn loon van het UWV. Het adoptieverlof wordt verruimd naar zes weken.

 

  1. Pak de subsidie voor praktijkleren!

 

Per 1 januari 2014 is de afdrachtvermindering onderwijs vervangen door een subsidie van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW): de Subsidieregeling Praktijkleren.

De Subsidieregeling Praktijkleren is bedoeld voor de volgende doelgroepen:

  • leerlingen die een leerwerktraject volgen in het vmbo;
  • deelnemers in het mbo met een opleiding in de beroepsbegeleidende leerweg (BBL);
  • studenten die een hbo-opleiding volgen in de techniek of landbouw en natuurlijke omgeving, bestaande uit een combinatie van leren en werken;
  • promovendi die tijdelijk zijn aangesteld of een arbeidsovereenkomst hebben bij een universiteit of een

onderzoeksinstituut van KNAW of NWO;

  • werknemers die promotieonderzoek doen of een opleiding tot technologisch ontwerper volgen.

Het bedrag per leerwerkplaats is maximaal € 2.700.

 

  1. Bescherm uw handelsnaam en logo

 

Veel ondernemers denken dat hun bedrijfsnaam goed beschermd is, omdat ze die als handelsnaam of

domeinnaam hebben geregistreerd. Dat is ten onrechte: zo’n registratie biedt geen bescherming als een andere ondernemer diezelfde merknaam geregistreerd heeft bij het Benelux Bureau voor de Intellectuele Eigendom (BBIE). Ook denken veel ondernemers dat hun logo voldoende beschermd is door het auteursrecht. Ook hier geldt dat alleen een registratie bij het BBIE voor bescherming zorgt

bij merkinbreuk. Voor meer informatie over merkbescherming: zie Octrooi, merk of model?

 

  1. Beveilig de persoonsgegevens in uw bedrijf

 

Bewaart u persoonsgegevens van uw personeel en of klanten? Dan moet u zich houden aan de Wet

bescherming persoonsgegevens (WBP). Deze wet verplicht bedrijven en organisaties om technische en

organisatorische maatregelen te nemen om die gegevens te beschermen. Sinds 1 januari 2016 geldt een meldplicht voor datalekken. Van een datalek is sprake bij een inbreuk op de beveiliging van de persoonsgegevens: die gegevens zijn dan verloren gegaan of onrechtmatig verwerkt. Een

datalek is snel aan de orde: de hacker die uw databestanden kraakt, maar ook een kwijtgeraakte usb-stick met persoonsgegevens, of een gestolen laptop. Bij overtreding – niet naleven – van de meldplicht kan de Autoriteit Persoonsgegevens een boete opleggen die kan oplopen tot € 820.000. Zie ook: Meldplicht datalekken.

 

  1. Btw-factuurvereisten: een postbus is géén adres

 

Als ondernemer bent u verplicht een factuur op te maken voor alle goederen en diensten die u andere

ondernemers levert. Dat geldt ook voor rechtspersonen die geen ondernemer zijn, zoals verenigingen en stichtingen. Die factuur moet aan diverse vereisten voldoen wil de afnemer de hem in rekening gebrachte omzetbelasting als voorbelasting kunnen aftrekken. Die factuurvereisten zijn in de wet omzetbelasting vastgelegd. Een van die eisen is de vermelding van de volledige naam en het volledige adres van leverancier én afnemer. Let op: een postbusnummer is niet voldoende! U moet het adres van de feitelijke vestiging van beide ondernemingen vermelden. Anders gaat de fiscus moeilijk doen…..

 

  1. Factuureisen voor de btw: soepel bezien!

 

Weigert de inspecteur u de aftrek van btw-voorbelasting omdat een of meer facturen niet voldoen aan de strenge factuureisen uit de Wet omzetbelasting? De Hoge Raad heeft recent een uitspraak gedaan waardoor de kans een stuk groter is geworden dat u toch de aftrek krijgt. Ons hoogste rechtscollege heeft beslist dat het niet voldoen aan de btw-factuureisen niet direct tot gevolg heeft dat de voorbelasting niet aftrekbaar is. Voor die aftrek is voldoende dat de leverancier aan de hand van de factuur te traceren en te identificeren is.

 

  1. Nieuwe regels btw-herziening bij verkoop pand

 

Gaat u binnenkort uw bedrijfspand verkopen? En hebt u de omzetbelasting op de bouw- of aanschafkosten van dat pand minder dan 10 jaar geleden in aftrek gebracht? Zo ja, dan zit dat pand nog in de btw-herzieningsperiode: als u het pand gaat verkopen, moet u een deel van de bij de bouw of aanschaf in aftrek gebrachte omzetbelasting alsnog aan de fiscus terugbetalen. Dat is per resterend jaar van de herzieningsperiode 1/10 gedeelte van de btw die bij de bouw of aanschaf in aftrek is gebracht. U kunt deze aftrekherziening voorkomen door het pand btw-belast te verkopen. U moet daar samen met de koper voor opteren; dat verzoek kan opgenomen worden in de notariële akte tot levering van het pand, of in een separaat verzoek aan de bevoegde inspecteur. Voor deze btw-belaste levering is vereist dat de koper het pand voor ten minste 90% voor btw-belaste prestaties gaat gebruiken, in het jaar van levering én in het daaropvolgende jaar. De koper moet schriftelijk verklaren dat hij aan deze voorwaarde voldoet. Als de koper zich niet aan deze afspraak houdt en hij het pand voor meer dan 10% voor btw-vrije prestaties gebruikt, of het pand zonder btw doorverkoopt, dan is de herzienings-btw alsnog verschuldigd. De fiscus zal die naheffen. Die naheffingsaanslag werd voorheen (tot 10 oktober 2013) opgelegd aan de koper, maar dat bleek in strijd met het Europees recht. De fiscus legt de naheffingsaanslag nu op aan de verkoper! Dat betekent dat u als verkoper op moet draaien voor de schade die ontstaat doordat de koper (of een opvolgend koper) zich niet aan de afspraak houdt om het pand voor tenminste 90% btw-belast te gebruiken. U kunt die schadepost afwentelen op de koper door in de koop- verkoopovereenkomst een bepaling op te nemen dat de btw-schade in dat geval door de koper moet worden gedragen.

 

  1. Afschaffen btw-landbouwregeling

 

De btw-landbouwregeling wordt per 1 januari 2018 afgeschaft. Door de afschaffing van de landbouwregeling moeten landbouwers – maar ook veehouders, tuin- en bosbouwers –vanaf 1 januari 2018, net als andere ondernemers, omzetbelasting voldoen over de door hen verrichte prestaties en kunnen zij de omzetbelasting over de áán hen verrichte prestaties terugvragen. Deze aanpassing heeft voorts tot gevolg dat een aantal posten in tabel I bij de Wet Omzetbelasting komen te vervallen. De agrariërs die per 1 januari 2018 niet langer onder de landbouwregeling vallen, kunnen met toepassing van de overgangsregeling alsnog in aanmerking komen voor een aftrek van omzetbelasting op de investeringsgoederen die zij vóór 1 januari 2018 in gebruik hebben genomen, plus de omzetbelasting op investeringen die zij op 1 januari 2018 nog niet in gebruik hebben genomen.

  • Voor investeringsgoederen die vóór 1 januari 2018 in gebruik zijn genomen, biedt de herzieningsregeling perspectief op een btw-aftrek. Deze herziening wordt normaliter over een aantal jaren gespreid, maar in dit geval zal de herziening in één keer plaatsvinden, en wel in het eerste belastingtijdvak van 2018.
  • Voor goederen en diensten die een agrarische ondernemer vóór 1 januari 2018 heeft aangeschaft, maar die hij op 1 januari 2018 nog niet in gebruik heeft genomen, vindt de btw-aftrek plaats in het eerste tijdvak van 2018.

 

  1. Uw mobiele bewaking: een hond van de zaak

 

Hebt u al een hond van de zaak? Een goede waakhond is een prima ‘mobiele bewaking’ van uw bedrijfsterrein. U kunt alle kosten van die trouwe viervoeter als bedrijfskosten opvoeren. De aanschafkosten, de kosten van voeding, inentingen, het hondenhok, de hondenbelasting, enz. U

moet wel aannemelijk kunnen maken dat een goede zakelijke reden is voor ‘een hond van de zaak’. En dat bepaalt ook de keuze van de hond. Een Duitse herder of Deense dog is prima, een Pomsky als waakhond gaat niet lukken. En voor sommige honden geldt een kostenaftrekbeperking: de kosten van honden die ‘krachtens een onherroepelijke bestuursrechtelijke of strafrechtelijke maatregel in verband met agressie niet mogen worden gehouden’, zoals een pitbull, zijn niet aftrekbaar. De wet kent geen bijtelling voor privé gebruik van de hond.

 

  1. Familie in de zaak: stop met premieafdracht

 

Heeft u een of meer familieleden die meewerken in de zaak? Goede kans dat uw wil hun wet niet is. Zij laten zich niets gezeggen, u heeft binnen de onderneming geen ‘macht’ over het meewerkend familielid. Binnen zo’n arbeidsverhouding overheerst de familieverhouding en daarom is er geen sprake van een dienstbetrekking. En ook niet van een premieplichtige arbeidsverhouding. U doet er verstandig aan om dat per direct bij het UWV aan te kaarten. En te stoppen met de afdracht van premies sociale verzekeringen. Want die premies achteraf terugvragen en krijgen is veelal een mission impossible.

 

  1. Oude administratie wegdoen

 

De wettelijke bewaartermijn van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers is zeven jaar. Dat betekent dat u aan het einde van dit jaar uw administratie over 2010 en voorgaande jaren (grotendeels) kunt vernietigen. De bewaarplicht van zeven jaar geldt voor alle basisgegevens (zoals het grootboek, de facturen van debiteuren en crediteuren, de in- en verkoopadministratie, de voorraadgegevens en de loonadministratie) en de overige gegevens die van belang kunnen zijn bij een belastingcontrole. De algemene wettelijke bewaartermijn van zeven jaar is korter dan de btw-herzieningstermijn voor onroerende zaken en rechten waaraan deze zijn onderworpen. De (al dan niet vrijgestelde) btw-ondernemer blijft daarom verplicht om te bewaren: alle boeken, bescheiden en andere gegevensdragers of de inhoud daarvan -betreffende onroerende zaken en rechten waaraan onroerende zaken zijn onderworpen – gedurende negen jaar volgend op het jaar waarin de btw-ondernemer het goed is gaan gebruiken (= de herzieningstermijn).

 

  1. Internetondernemer: check it out, now!

 

Gebruikt u, ondernemer, het internet als verkoopkanaal? Kent u de eisen die de Belastingdienst stelt aan het zaken doen per internet? En de vele wettelijke regelingen ter bescherming van consumenten? De Consumentenautoriteit houdt hier toezicht op. Denk aan de spelregels voor het elektronisch factureren, een digitale administratie, het verplicht melden van BTW- en KvK-nummers. Wilt u als internetondernemer zeker weten dat u met uw website goed zit, de dan de test op www.belastingdienst.nl/internetondernemers.