Inspelen op het lagere VPB-tarief
Het tarief van de vennootschapsbelasting gaat gefaseerd omlaag. Het tarief in de eerste schijf – bij een winst in de BV tot € 200.000 – gaat per 1 januari 2020 van 19% naar 16,5%, en vervolgens per 1 januari 2021 naar 15%.
In de tweede tariefschijf – voor winst in de BV boven de € 200.000 – blijft het tarief per 1 januari 2020 25%. Volgens eerdere plannen zou dat tarief per 1 januari 2020 zakken tot 20,5%. Dat plan gaat niet meer door. Boven een winst van € 200.000 betaalt uw BV vanaf 2021 nog 21,7% aan VPB. De gefaseerde tariefverlaging noodzaakt tot het naar voren halen van kosten en voorzieningen naar 2019 – die kunnen dan nog tegen 19,5% of 20% in aftrek worden gebracht – en het zoveel mogelijk uitstellen van winst om die te realiseren tegen het lage tarief van 21,7% of 15% in 2021. Denk aan afwaar-deringen op lagere bedrijfswaarde, het opvoeren van voorzieningen, een lagere waardering van voorraden en onderhanden werk, enzovoorts. Dat vraagt wel om een aanpassing van de waarderingsgrondslagen van het goed koopmansgebruik. Dat kan zonder problemen, zolang maar geen sprake is van het wijzigen van goed koopmansgebruik gericht op het behalen van een incidenteel belastingvoordeel.
Carry-forward: volgorde verliesverrekening aangepast
De voorwaartse verliesverrekening – carry forward – in de vennootschapsbelasting is per 1 januari 2019 teruggebracht van negen naar zes jaar. De achterwaartse verliesverrekening – carry back – is nog steeds één jaar.
De verkorte termijn geldt voor verliezen die vanaf (het boekjaar) 2019 worden geleden. Om te voorkomen dat een verlies tot en met 2018 – dat negen jaar verrekenbaar is, tot uiterlijk 2027 – eerder verrekend moet worden dan een verlies vanaf 2019 – dat maar zes jaar verrekenbaar is – geldt er een overgangsregeling. Op grond hiervan wordt de volgorde van verliesverrekening aangepast: een verlies uit 2019 of 2020 mag u verrekenen vóór een verlies uit 2017 of 2018.
De beperking van de carry-forward verliesverrekening geldt ook voor een verlies uit aanmerkelijk belang (inkomstenbelasting / box 2).
De beperking van de verliesverrekening past niet binnen het concept van de totaalwinst,: de grondslag van onze wet voor de belastingheffing over winst uit onderneming. Die totaalwinst impliceert een in de tijd onbeperkte verrekening van verliezen. Met deze maatregel vergroot het kabinet het verschil met de termijnen van verliesverrekening in de inkomstenbelasting. De inkomstenbelasting / box 1 kent een voorwaartse verliesverrekening van negen jaar en een achterwaartse verrekening van drie jaar.
Bedrijfspand overdragen aan meerderjarig kind
Kunt u volgend jaar niet of nauwelijks nog afschrijven op uw bedrijfspand in uw BV omdat de fiscal boekwaarde van het pand lager is de WOZ-waarde? Misschien kunt u het bedrijfspand beter verkopen en weer terughuren. Dat is vooral interessant in de familiesfeer. Als u het pand verkoopt aan uw meerderjarige kind(eren) en dat pand als ondernemer terugleast, kunt u alle leaselasten in mindering brengen op uw winst uit onderneming. Alles onder zakelijke condities natuurlijk. Uw kind moet het pand/de huur dan in box 3 aangeven. Dat levert al snel een belastingvoordeel op: de aftrek van de leaselasten levert meer belastingbesparing op, dan de heffing in box 3 over de waarde van het pand (minus de eventuele financiering). Voor dit boxhoppen in de familiesfeer moet uw kind wél meerderjarig zijn; een minderjarig kind wordt namelijk aangemerkt als een ‘verbonden’ persoon en daarvoor gelden antimisbruikbepalingen. Voor de winst bij verkoop van het pand kunt u waarschijnlijk wel de herinvesteringsreserve benutten. Overleg het eens met uw adviseur!
Het AB-tarief gaat naar 26,25%
Het tarief in box 2 voor het belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang wordt gefaseerd verhoogd, van 25% naar 26,25% per 1 januari 2020 en aansluitend naar 26,9% per 1 januari 2021. Met deze tariefsverhoging wil de overheid het globale evenwicht qua belastingheffing tussen BV’s en ondernemingen in de inkomstenbelasting in stand houden.
De tariefsaanpassing kent géén respecterende werking: de tariefsverhoging geldt ook voor oude winstreserves in de BV van vóór 2020.
Dividend uit de BV: kies de tbs-route!
Gaat u, DGA, aan het einde van dit jaar dividend uitkeren om de verhoging van het aanmerkelijkbelang-tarief –per 2020 en 2021 – vóór te zijn? Kies dan voor de tbs-route! Als de BV u eind december het dividend uitkeert valt dat in box 3 op de aansluitende peildatum van 1 januari. U bent over dat bedrag dan direct vermogensrendementsheffing verschuldigd: bij een belast vermogen in box 3 van meer dan € 100.000 kost u dat 1,3%! Dat is meer dan de (eerste) verhoging van het aanmerkelijkbelang-tarief van 1,25%!
U kunt de box 3-heffing op de aansluitende peildatum vermijden als de BV u het dividend (minus de ingehouden 15% dividendbelasting) kortlopend schuldig blijft. U krijgt dan een vordering op uw BV en die valt bij u onder de terbeschikkingstellingsregeling, in box 1. Als de BV de schuld aan u direct ná 1 januari aflost, moet de BV u over een paar dagen een rentevergoeding betalen en die moet u in box 1 onder de tbs-regeling aangeven. Daarna heeft u bijna een jaar de tijd om te bepalen wat u definitief met het netto dividend wilt gaan doen.
Let op dat de uw dividendvordering niet gesaldeerd kan worden met uw schuld in rekening-courant aan de BV. Zorg voor zakelijke voorwaarden op de geldlening!
Strenge aanpak excessief lenen bij de BV
Financiën gaat het excessief lenen bij de eigen BV stevig aanpakken. De DGA die een schuld heeft bij zijn BV van meer dan € 500.000 moet over dat meerdere direct met de fiscus afrekenen, in box 2 tegen het aanmerkelijkbelang-tarief. Eigenwoningschulden worden daarbij buiten beschouwing gelaten. Dat geldt niet alleen voor bestaande eigenwoningschulden, maar ook voor nieuwe gevallen. De toegestane limiet van de eigenwoningschuld plus € 500.000 geldt overigens voor de DGA én zijn partner gezamenlijk. Veel directeuren-grootaandeelhouders lenen grote bedragen van hun eigen BV, met name om in privé te beleggen. Uit onderzoek van Financiën blijkt dat de 225.000 DGA’s in 2015 meer dan € 51 miljard van de eigen BV leenden. Circa 23.000 DGA’s – 10% van het totale aantal DGA’s – leenden per persoon meer dan € 500.000 bij hun BV, in totaal ruim € 30 miljard. Door geen dividend uit te keren, maar geld te lenen van de BV wordt de aanmerkelijkbelang-heffing langdurig uitgesteld. Het kabinet wil dat “belastinguitstel gaan ontmoedigen door schuldverhoudingen van DGA’s met hun eigen vennootschap boven de € 500.000 te belasten in box II”. De maatregel treft alle schulden van de DGA bij zijn BV, niet alleen de schuld in rekening-courant.
In maart heeft Financiën het conceptwetsvoorstel Wet excessief lenen bij eigen vennootschap ter internetconsultatie aangeboden en dat komt neer op het volgende:
– als de totale som van de schulden van een aanmerkelijkbelang-aandeelhouder – een DGA – bij zijn BV meer dan € 500.000 bedraagt, wordt dat meerdere als inkomen uit aanmerkelijk belang in aanmerking genomen;
– eigenwoningschulden bij de eigen vennootschap worden daarbij buiten beschouwing gelaten,
– de maatregel treedt in werking op 1 januari 2022.
Als peildatum geldt dan 31 december 2021, waardoor het box 2-voordeel per 31 december 2022 als inkomen uit AB in de aangifte moet worden opgenomen. De datum van inwerkingtreding geeft aanmerkelijk-aandeelhouders tot 31 december 2022 de mogelijkheid om uw schuldenpositie terug te brengen tot ten hoogste € 500.000. Bovendien kunt u in de periode tot de inwerkingtreding rekening houden met de tariefsaanpassingen in box 2 vanaf 1 januari 2020.
U heeft nu nog de tijd om tegen de huidige 25% aanmerkelijkbelang-heffing dividend bij uw BV op te nemen en daarmee uw schuld af te lossen (tot minder dan € 500.000). Of om de beleggingen aan de BV over te dragen en zo de schuld af te lossen. Per 1 januari 2020 gaat u 26,25% inkomstenbelasting betalen over uw AB-inkomen en per januari 2021 26,9%.
De aangekondigde belastingheffing vanwege excessieve schulden van de DGA aan zijn BV is – kennelijk – ook aan de orde als de DGA een lening van meer dan € 500.000 onder strikt zakelijke condities bij zijn BV heeft opgenomen.
Let op: de limiet van € 500.000 betekent geenszins dat (consumptieve) schulden in rekening-courant van minder dan dit bedrag fiscaal aanvaardbaar zijn!
Rekening-courantschuld: winstuitdeling mét boete
Veel directeuren-grootaandeelhouders hebben een schuld in rekening-courant bij hun BV. De DGA neemt geld bij de BV op, in rekening-courant, veelal om zijn (fiscaal gedreven) lage salaris uit de BV aan te vullen. Als de DGA die schuld niet meer kan aflossen omdat zijn privévermogen en inkomen ontoereikend is, heeft het bedrag van de schuld het vermogen van de BV definitief verlaten. Er is dan sprake van een uitdeling van winst, belast tegen het aanmerkelijkbelang-tarief van 25% (26,25 in 2020). De inspecteur kan bij die aanslag – onder omstandigheden –een vergrijpboete opleggen. Zo blijkt uit de rechtspraak.
Pensioen in eigen beheer: nu afkopen met 19,5% korting
DGA’s hebben de mogelijkheid om hun pensioenregeling in eigen beheer af te kopen, dit jaar nog met een korting van 19,5% op de belastinggrondslag. DGA’s die niet willen of kunnen afkopen, kunnen gebruik maken van een spaarvariant of het pensioen in eigen beheer premievrij voortzetten. Wat gaat u doen? De korting van 19,5% pakken? Dat is aantrekkelijk, maar de belastingheffing van 51,75% over de resterende 80,50% van de fiscale waarde van het pensioen in eigen beheer vergt wel een flink liquiditeitsoffer. Is dat geld beschikbaar, of moet u maatregelen nemen om dat tijdig vrij te maken? En wat gaat u doen met het geld dat u netto in privé van uw BV krijgt terzake van de afkoop? Uw schuld in rekening-courant aflossen? Of dat geld in box 3 stoppen, op een spaarrekening tegen minder dan 0,01% rente? Of het nettobedrag toch maar weer terug de BV in storten, als werkkapitaal of om te beleggen?
De kwestie op de lange baan schuiven kost veel geld: de korting was vorig jaar 25%, dit jaar kunt nu nog 19,5% korting krijgen. Vanaf 2020 is er geen korting meer! Ga met uw adviseur na wat voor u de beste optie is, in uw situatie gelet op uw gezinssituatie, leeftijd, de liquiditeitspositie van de BV en nog veel meer.
DGA: check uw sociale verzekering!
De Regeling aanwijzing directeur-grootaandeelhouder bepaalt of de DGA al dan niet verplicht verzekerd is voor de werknemersverzekeringen. De Hoge Raad heeft in 2013 een opmerkelijke uitspraak over deze Regeling gedaan en beslist dat een DGA die tezamen met zijn dochter 74% van de aandelen in een BV houdt – hij 48%, zij 26% – verplicht verzekerd was voor de werknemersverzekeringen. Ons hoogste rechtscollege besliste – op basis van de letterlijke tekst van de Regeling – dat het eigen aandelenbezit van de DGA genegeerd moet worden bij de familietoets. De minister van Sociale Zaken heeft medio 2014 de Regeling aanwijzing directeur-grootaandeelhouder aangepast en de nieuwe Regeling is op 1 januari 2016 ingegaan.
De nieuwe Regeling heeft uitsluitend betrekking op een statutair directeur, de bestuurder van de BV, niet op een titulair directeur. Bij de familietoets – de aanleiding tot de aanpassing van de regeling – geldt voortaan het 2/3 beginsel: de DGA is niet verplicht verzekerd als hijzelf aandelen in de BV heeft (een minderheid) én samen met zijn bloed- en aanverwanten tot en met de 3de graad ten minste 2/3 van de stemmen in de algemene vergadering van de BV. Nieuw is dat de DGA voor dit 2/3 vereiste zelf aandelen moet hebben, in ieder geval één.
De DGA die namens de holding-BV – die als statutair bestuurder van de werk-BV staat ingeschreven – met een managementcontract de feitelijke bestuurswerkzaamheden in de werkmaatschappij verricht, kan onder de nieuwe Regeling niet meer verplicht sociaal verzekerd zijn.
Ga met uw adviseur na of u als DGA onder de nieuwe Regeling al dan niet verplicht verzekerd bent. U kunt u dan desgewenst bijverzekeren.
Schenk AB-aandelen tot ruim € 1 miljoen belastingvrij
De DGA kan bij schenking van aanmerkelijkbelang-aandelen in zijn BV (sinds 1 januari 2010) de aanmerkelijkbelang-claim doorschuiven aan de begiftigde. Deze doorschuifregeling geldt uitsluitend voor aandelen in een BV die een materiële onderneming drijft: de faciliteit blijft beperkt tot het ondernemingsvermogen in de BV. De AB-claim die toerekenbaar is aan het beleggingsvermogen in de BV moet bij schenking direct worden afgerekend. Verder is vereist dat de verkrijger al drie jaar (= 36 maanden) direct voorafgaand aan de schenking als werknemer in loondienst is bij de BV waarin de aandelen worden geschonken of bij een van haar dochtervennootschappen.
De schenking van AB-aandelen kan plaatsvinden zonder de heffing van schenkbelasting door gebruik te maken van de bedrijfsopvolgingsregeling (BOF) uit de Successiewet. De bedrijfsopvolgingsregeling in de Successiewet kent een vrijstelling van 100% als de onderneming in de BV een waarde heeft tot € 1.084.851; bij een hogere waarde geldt een vrijstelling van 83%. Voor toepassing van deze regeling is verder vereist dat de schenker, de DGA, de aandelen in de BV al vijf jaar in bezit heeft, de onderneming in de BV ten minste vijf jaar wordt voortgezet én de verkrijger – de begiftigde – de verkregen aandelen ten minste vijf jaar in bezit houdt.
Zet uw kind op de payroll van de BV
Overweegt u, DGA, om in de toekomst AB-aandelen in uw actieve BV aan uw kinderen te gaan schenken? Houd er dan rekening mee dat de AB-heffing bij die schenking slechts doorschuift als de BV een materiële onderneming drijft en nagenoeg uitsluitend ondernemingsvermogen heeft én de begiftigde tenminste drie jaar als werknemer in loondienst moet zijn bij de BV of een van haar werkmaatschappijen. Zorg dus ervoor dat u uw kind(eren) nog dit jaar als werknemer op de payroll van de BV opneemt om zo snel mogelijk te voldoen aan voorwaarden voor toepassing van de AB-doorschuifregeling.
Overdracht aandelen vastgoed-BV: vrijstelling OVB!
De wet kent voor de bedrijfsopvolging in de familiesfeer een vrijstelling van overdrachtsbelasting: bij de overdracht van een onderneming waar onroerende zaken toe behoren – die dienstbaar zijn aan de onderneming – en waarbij een kind (of kleinkind, broer, zus of hun echtgenoot) van de overdrager de bedrijfsvoering in haar geheel voortzet, blijft de heffing van overdrachtsbelasting (onder voorwaarden) achterwege. De letterlijke wettekst beperkt deze vrijstelling tot een IB-onderneming, maar Hof Arnhem –Leeuwarden heeft beslist dat deze vrijstelling ook geldt voor aandelen in een BV. De Hoge Raad heeft deze uitspraak in november 2018 bevestigd.
Deze uitspraak is voor de praktijk van groot belang: de bedrijfsopvolging krijgt er, naast de faciliteiten in de inkomsten- en schenk- en erfbelasting – de bedrijfsopvolgingsfaciliteit (BOF) – een belangrijke faciliteit bij.
Benut uitstel van betaling over AB-Inkomen
De Invorderingswet kent de mogelijkheid van uitstel van betaling van de verschuldigde aanmerkelijkbelang-heffing als de aanmerkelijkbelang-houder bij de overdracht van zijn aandelen geen contanten verkrijgt. Denk aan verkoop van de aanmerkelijkbelang-aandelen tegen een vordering. Dat uitstel van betaling is renteloos, er moet wél zekerheid aan de ontvanger worden gegeven. Dit uitstel kan in alle gevallen worden benut, ook bij verkoop aan derden.
De uitstelregeling geldt niet (meer) bij schenking van aanmerkelijkbelang-aandelen: door de invoering van de bedrijfsopvolgingsfaciliteit is de regeling overbodig. Voor andere situaties – vooral de overdracht van aandelen waarbij de koper de koopsom schuldig blijft – is de uitstelregeling verruimd: de beperking tot de familiekring is vervallen.
Doorschuiven AB-claim bij overlijden
Bij het overlijden van de DGA – een aanmerkelijkbelanghouder – kan de aanmerkelijkbelangclaim worden doorgeschoven naar de erfgenamen, maar uitsluitend als de BV een materiële onderneming drijft. De faciliteit blijft beperkt tot het ondernemingsvermogen in de BV. De claim die toerekenbaar is aan het beleggingsvermogen in de BV moet bij vererving direct worden afgerekend. Voor doorschuiving is verder vereist dat de erfgenamen in Nederland wonen en de geërfde aandelen tot hun privévermogen rekenen.
DGA’s met een pakket aanmerkelijkbelang-aandelen in een BV met daarin ondernemings- én beleggingsvermogen moeten er rekening mee houden dat de aanmerkelijkbelang-claim bij hun overlijden op dat beleggingsvermogen niet kan worden doorgeschoven. Zet het beleggingsvermogen in uw BV – waar mogelijk – om in ondernemingsvermogen. Uw adviseur kent de mogelijkheden!
DGA’s met aandelen in een beleggings-BV kunnen de aanmerkelijkbelang-afrekening bij hun overlijden slechts voorkomen door in de beleggings-BV een (nieuwe) materiële onderneming te starten of een deelneming van 5% of meer in een actieve BV te verwerven.
Zet winstreserves in de BV om in bonusaandelen
Een BV kan haar winstreserves zonder belastingheffing omzetten in aandelenkapitaal. Zo’n omzetting kan de DGA een aardig voordeel opleveren, met name als de aanmerkelijkbelang-aandelen een hoge verkrijgingsprijs hebben.
Stel dat de DGA de aandelen in zijn BV heeft verworven voor € 100.000, dat de BV een geplaatst aandelenkapitaal heeft van € 20.000 en ingehouden winstreserves van € 980.000. Door van die winstreserves € 100.000 om te zetten in aandelenkapitaal, stijgt het geplaatste aandelenkapitaal tot € 120.000. Over die omzetting is geen belasting verschuldigd. De DGA verkrijgt voor € 100.000 gratis winstbonusaandelen en die hebben voor hem een verkrijgingsprijs van nihil. Vervolgens kan de BV op het aandelenkapitaal € 100.000 terugbetalen zonder dat de DGA daarover belasting verschuldigd is. Bij een terugbetaling van aandelenkapitaal op aanmerkelijkbelang-aandelen is immers pas sprake van een te belasten voordeel als de teruggaaf meer bedraagt dan de verkrijgingsprijs van de desbetreffende aandelen. Vereist is wél dat de vermindering van het geplaatste aandelenkapitaal bij statutenwijziging heeft plaatsgevonden vóór de terugbetaling. Wordt aan deze voorwaarden voldaan, dan kan de DGA in het gegeven voorbeeld € 100.000 aan de BV onttrekken zonder ter zake belasting verschuldigd te zijn! De resterende verkrijgingsprijs van de aanmerkelijkbelang-aandelen van de DGA is nihil. Dat betekent dat wanneer hij die aandelen in 2019 of later verkoopt, hij 25% (26,25% in 2020 en 26,9% in 2021) aanmerkelijkbelang-heffing over de volledige opbrengst moet betalen
Let op: Bij de terugbetaling van aandelenkapitaal moet wél 15% dividendbelasting worden ingehouden en afgedragen, voor zover de terugbetaling meer bedraagt dan het fiscaal erkend gestorte kapitaal op de betreffende aandelen. Die dividendbelasting kan bij de aangifte inkomstenbelasting weer worden verrekend. Deze administratieve rompslomp met het bijbehorende liquiditeitsnadeel kan worden voorkomen als de ontvanger uitstel van betaling verleent voor de af te dragen dividendbelasting. Let op: U kunt de omzetting van winstreserves in bonusaandelen nog dit jaar doorvoeren, de terugbetaling van het verkregen aandelenkapitaal moet idealiter pas begin 2020 plaatsvinden om de belastingheffing in box 3 over de uit de BV verkregen liquide middelen te vermijden.
Leningen: altijd schriftelijk vastleggen
Als de BV een lening verstrekt aan een dochtermaatschappij, is het zaak om die lening en de voorwaarden van die lening altijd schriftelijk vast te leggen. De Hoge Raad heeft (in 2008) beslist dat een verlies op een op zichzelf zakelijke lening niet aftrekbaar is als de vormgeving van de lening onzakelijk is. In casu was er géén leningsovereenkomst opgemaakt, waren er géén zekerheden verstrekt en was er géén aflossingsschema opgesteld.
Het blijkt dat de Belastingdienst heel vaak de afwaardering van een vordering weigert op grond van dit arrest. De consequenties van dit arrest zijn te voorkomen door wél een goede leningsovereenkomst op te stellen. Verstrekt u een lening aan een verbonden lichaam of hebt u dat al gedaan, stel dan een geode leningsovereenkomst op. Daarmee voorkomt u onnodige problemen bij een eventuele afwaardering van de vordering.
Interne verrekenprijzen goed vastleggen
BV’s zijn wettelijk verplicht om in hun administratie een onderbouwing vast te leggen van de prijzen die zij rekenen bij de levering van goederen of diensten aan gelieerde vennootschappen. Denk aan de rente op een lening aan een groepsmaatschappij of de huur voor het pand dat een holding-BV verhuurt aan een werkmaatschappij. Uit de administratie moet kunnen worden opgemaakt dat de verrekenprijzen ‘at arm’s length’ zijn. Dit houdt in dat het prijzen zijn die ook tussen onafhankelijke derden tot stand zouden (kunnen) zijn gekomen. Zijn in de administratie geen of onvoldoende onderbouwingen opgenomen, dan kan dat ernstige gevolgen hebben. Bijvoorbeeld bij een geschil met de fiscus kan de inspecteur het standpunt innemen dat de BV moet bewijzen dat de gehanteerde prijzen ook tussen onafhankelijke derden zouden zijn gebruikt (omkering bewijslast). Slaagt de BV niet in dat bewijs, dan kan dat onder omstandigheden zelfs tot dubbele belastingheffing leiden.
Voor een Nederlandse vennootschap die onderdeel is van een (buitenlandse) groep, en de geconsolideerde omzet van die groep bedraagt € 50 miljoen of meer, is de documentatieverplichting van het gehanteerde transfer pricingbeleid verzwaard. De vennootschap moet een masterfile en een lokaal dossier opnemen in haar administratie. In de masterfile wordt het gehele transfer pricingbeleid binnen de groep onderbouwd/gedocumenteerd inclusief alle intra groep transacties. In het lokale dossier worden enkel de intra groep transacties van de Nederlandse vennootschap gedocumenteerd. Als onvoldoende documentatie aanwezig is, krijgt de groep niet alleen te maken met omkering van de bewijslast maar ook met boetes van de Belastingdienst.
Kosten golflidmaatschap: representatiekosten
Voor veel ondernemers is ‘een rondje golf’ de favoriete manier van netwerken. Dat draagt bij aan een geode bedrijfsvoering en dus zijn kosten van golfen bedrijfskosten. De belastingrechter heeft die kostenaftrek steeds afgewezen, alleen rechtbank Arnhem heeft de kosten van een bedrijfslidmaatschap van de golfclub aanvaard als representatiekosten.
In de berechte situatie kwam het echter niet tot een aftrek omdat de kosten lager waren dan het niet aftrekbare drempelbedrag voor representatiekosten. Maar dat valt te vermijden door voor de aftrek van deze kosten niet voor de drempelregeling te kiezen, maar voor de aftrekbeperking tot op 73,5%.
Zorg er voor dat u de zakelijke aspecten van ‘een rondje golf’ goed op orde hebt. Of combineer een (aftrekbaar) bedrijfslidmaatschap met een (niet-aftrekbaar) lidmaatschap in privé van een andere baan.
Afwijken van gebruikelijk loon voor DGA’s
De DGA die werkzaamheden verricht voor zijn vennootschap – waarin hijzelf of zijn partner een aanmerkelijk belang heeft – valt onder de gebruikelijkloonregeling. Dat geldt ook voor die partner. De gebruikelijkloonregeling is per 1 januari 2015 aangepast: de doelmatigheidsmarge is van 30% naar 25% gebracht én de toets voor de vaststelling van het gebruikelijke loon is gewijzigd. Het loon van de directeur-grootaandeelhouder wordt voortaan ten minste gesteld op de hoogste van de volgende bedragen:
• 75% van het loon uit de ‘meest vergelijkbare dienstbetrekking’, of
• het hoogste loon van de overige werknemers die in dienst zijn van de vennootschap of de daarmee verbonden vennootschappen, of
• de wettelijke ondergrens van € 45.000.
Met deze aanpak is ook een wijziging doorgevoerd in de verdeling van de bewijslast. Onder de oude regeling moest de DGA een loon van minder dan € 45.000 aannemelijk maken, de inspecteur moet aannemelijk maken dat een hoger loon reëel is. Onder de nieuwe regeling moet de DGA ook een loon van meer dan € 45.000 aantonen. De doelmatigheidsmarge – de marge ter vermijding van geschillen – is teruggebracht tot 25%. Voorts moet het loon getoetst worden aan dat van de ‘meest vergelijkbare dienstbetrekking’. Dat is ruimer dan de huidige toets aan het loon in een ‘soortgelijke dienstbetrekking’. Daarmee wordt de toets er niet eenvoudiger op.
Loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking
De gebruikelijkloonregeling verplicht de DGA om zijn salaris uit de BV te vergelijken met (75%) van het loon uit ‘de meest vergelijkbare dienstbetrekking’. Voor DGA’s die hun onderneming of praktijk samen met anderen in een maatschap of een ander samenwerkingsverband drijven, is dat vaak het salaris dat de mede-beroepsbeoefenaren bij hun BV opnemen. In veel gevallen is dat de best vergelijkbare dienstbetrekking:
de maten verrichten dezelfde werkzaamheden, voor dezelfde groep cliënten, bij ziekte nemen ze elkaars werkzaamheden over enzovoorts.
Als de maten uit het samenwerkingsverband eenzelfde winstaandeel ontvangen, of bij dat samenwerkingsverband dezelfde managementfee declareren, is een verschil in salaris voor de afzonderlijke DGA’s uit hun persoonlijke BV niet te verklaren. Als een of meer van de DGA’s een veel hoger salaris bij hun BV opnemen dan de andere maten, kan de inspecteur met de nieuwe gebruikelijkloonregeling alle DGA’s datzelfde hogere salaris opleggen.
Zorg ervoor dat u als DGA/maten de salarissen uit de persoonlijke BV’s zodanig op elkaar afstemt dat de inspecteur u niet tegen elkaar kan uitspelen.
De afroommethode: alleen voor unieke DGA’s
De Hoge Raad heeft recent beslist dat de afroommethode – ter vaststelling van het salaris van de DGA in zijn BV – niet kan worden toegepast als er een vergelijkbaar salaris voorhanden is van een werknemer met soortgelijke werkzaamheden als die van de DGA. Ons hoogste rechtscollege besliste dat uit de tekst van de wet duidelijk blijkt dat de gebruikelijkloonregeling gebaseerd is op een vergelijkingssystematiek. Als een loon beschikbaar is van een werknemer met soortgelijke werkzaamheden als die van de DGA, is toepassing van de afroommethode dan ook niet aan de orde.
Dit arrest heeft tot gevolg dat de afroommethode voor vrijwel alle DGA’s verleden tijd is. De wetgever heeft per 1 januari 2015 het vergelijkingscriterium in de gebruikelijkloonregeling gewijzigd, van een soortgelijke dienstbetrekking naar ‘de meest vergelijkbare dienstbetrekking’. Bij de behandeling van deze wetswijziging heeft de staatssecretaris van Financiën bij herhaling gesteld dat die meest vergelijkbare dienstbetrekking altijd te vinden is. Daarmee is er (vanaf 2015) vrijwel geen ruimte meer voor de afroommethode. De afroommethode is slechts nog toepasbaar bij een unieke DGA, waarvoor geen comparable te vinden is.
Gebruikelijk loon: de parttime werkende dga
De gebruikelijkloonregeling verplicht een DGA om (dit jaar) een salaris van ten minste € 45.000 bij zijn BV in rekening te brengen. Als de DGA een lager salaris in aanmerking wil nemen, zal hij dat aannemelijk moeten maken. De bewijslastverdeling ligt vast: de DGA moet de zakelijke hoogte van zijn salaris kunnen aantonen. De DGA die parttime voor zijn BV werkt kan er dan ook niet op rekenen dat hij zijn salaris zonder meer op een (tijds)evenredig gedeelte van € 45.000 kan stellen. Hij zal moeten aantonen dat zijn beloning, zakelijk bezien, lager kan zijn dan het normbedrag van € 45.000. Vergaar gegevens waarmee u het gewenste salaris kunt motiveren. Laat uw adviseur een vaststellingsovereenkomst bij de inspecteur aanvragen. Dan kunt u tijdig uw fiscale positie op dat salaris afstemmen.
Pensioen is geen gebruikelijk loon
Bent u, DGA, onlangs met pensioen gegaan? En werkt u ook nog door in de BV? Dat mag, maar u kunt dan uw pensioenuitkering niet in mindering brengen op het gebruikelijk loon dat u voor uw werkzaamheden bij de BV in rekening moet brengen.
Pensioen is geen gebruikelijk loon, zo heeft de belastingrechter wederom beslist. De DGA in die procedure had een gebruikelijk loon van € 60.000, zijn pensioenuitkering was (afgerond) € 30.000 per jaar. Toen die pensioenuitkering inging, verminderde de DGA zijn salaris met dat bedrag, zodat zijn totale beloning – salaris en pensioen – op € 60.000 uitkwam. De rechter maakte daar € 90.000 van. Het gebruikelijk loon ziet op de vergoeding voor de huidige werkzaamheden, en dat is pensioen niet!
Gebruikelijk loon: ook voor de echtgenoot
Als DGA kent u de gebruikelijkloonregeling en weet u dat de inspecteur uw salaris uit de BV met toepassing van deze regeling op een hoog bedrag kan vaststellen. De gebruikelijkloonregeling geldt sinds 1 januari 2010 ook voor de partner van de DGA. Vóór 2010 was dat alleen het geval als de DGA in gemeenschap van goederen was gehuwd, nu geldt dat ook als de DGA op huwelijksvoorwaarden is gehuwd en zelf alle aandelen in de BV houdt. Houdt u daar rekening mee als u uw echtgenoot inschakelt voor werkzaamheden voor uw BV. Zorg dat u een zakelijk gemotiveerde onderbouwing hebt voor de vergoeding van de werkzaamheden van uw echtgenoot.
Heffing beloningen buitenlandse bestuurders en commissarissen
De beloning van buitenlandse bestuurders en commissarissen van een vennootschap zijn in de regel belast in het land waar die vennootschap is gevestigd. Dat is de standaardregeling in belastingverdragen. Per 1 januari 2017 is in de wet vastgelegd dat de beloning van een buitenlands belastingplichtige bestuurder of commissaris van een in Nederland gevestigde vennootschap belast is voor de inkomstenbelasting, ongeacht of er sprake is van winst uit onderneming, loon of resultaat uit overige werkzaamheden. Financiën wil zeker stellen dat het in de belastingverdragen aan Nederland toegewezen heffingsrecht op beloningen van buitenlandse bestuurders en commissarissen in alle gevallen geëffectueerd kan worden.
Pas op met eigen bijdrage privégebruik auto
De DGA met een auto van de zaak kan de bijtelling privégebruik auto beperken door een eigen bijdrage voor dat privégebruik aan zijn BV te betalen. De DGA kan die eigen bijdrage in mindering brengen op de bijtelling, maar uitsluitend voor zover die bijdrage betrekking heeft op het privégebruik van de auto van de zaak. Is de eigen bijdrage van de DGA hoog in verhouding tot de 22% bijtelling, dan loopt hij het risico dat de inspecteur de bijtelling voor het privégebruik auto hoger dan op 22% zal vaststellen. Die forfaitaire bijtelling kan niet alleen door de DGA, maar ook door de inspecteur worden weerlegd. Als u zo’n hoge eigen bijdrage betaalt, draagt u de inspecteur in een pluche zetel naar het bewijs dat u veel meer privé rijdt dan gebruikelijk. En dat levert een hogere bijtelling op.
Een vuistregel: de eigen bijdrage moet niet hoger zijn dan zo’n 60% tot 70% van de 22%-bijtelling.
Doorbelasten autoritten: privégebruik
De DGA die bij twee BV’s in loondienst is – bijvoorbeeld bij de eigen holding-BV en bij een minderheidsdeelneming – en die zijn auto van de zaak (van de eigen BV) voor beide dienstbetrekkingen gebruikt, moet er op bedacht zijn dat het autogebruik voor de tweede dienstbetrekking als privégebruik auto wordt aangemerkt. Ook als dat autogebruik voor de werkelijke kosten wordt doorbelast. En dat maakt het voorkomen van de bijtelling voor privégebruik auto tot een onmogelijke opgave. De Hoge Raad heeft beslist dat in een dergelijke situatie het gebruik voor de tweede dienstbetrekking slechts dan niet als privégebruik wordt aangemerkt, als:
• de auto mede namens de andere werkgever ter beschikking is gesteld, of
• de tweede dienstbetrekking uitgeoefend wordt binnen het kader van de eerste dienstbetrekking.
Een doorbelasting van de autokosten heeft niet tot gevolg, zo besliste de raad, dat die auto (mede) ter beschikking is gesteld namens degene die deze kosten voor zijn rekening neemt. DGA’s die in de beschreven situatie verkeren – en dat zijn er ongetwijfeld heel veel – moeten een adequate contractuele regeling treffen met hun twee werkgevers om de bijtelling privégebruik auto te kunnen vermijden.
Deel de bijtelling auto met uw partner
Staan u en uw partner op de pay-roll van de BV? En heeft u de beschikking over een auto van de zaak, die uw partner ook regelmatig gebruikt voor zakelijke doeleinden én privédoeleinden? In feite is die auto dan aan u beiden ter beschikking gesteld. En dat betekent dat u de bijtelling privégebruik auto kunt delen met uw partner. De belastingrechter gaat daarmee akkoord als u en uw partner beiden een zodanige positie in de BV vervullen dat aannemelijk is dat bij die positie een (derde) werkgever een auto van de zaak zou verstrekken. Is dat het geval, dan moet de bijtelling in redelijkheid over de partners worden verdeeld. Dat levert u een besparing op in de inkomstenbelasting: het gedeelte van de bijtelling dat aan de partner met het laagste inkomen wordt toegedeeld, kost minder belasting.
Verbod privégebruik auto: externe controle vereist
De BV en haar DGA kunnen afspreken dat de DGA zijn auto van de zaak niet voor privédoeleinden mag gebruiken. Als werkgever (de BV) en werknemer (de DGA) dat verbod schriftelijk vastleggen én naleven blijft de bijtelling privégebruik auto achterwege zonder dat de DGA een rittenadministratie hoeft bij te houden. De werkgever moet de naleving van het verbod wél controleren. En bij de DGA gelden daarbij extra eisen. Hof Arnhem-Leeuwarden heeft beslist dat die controle door een externe partij moet worden uitgevoerd. In de berechte casus was de DGA schriftelijk met zijn BV overeengekomen dat hij zijn auto van de zaak niet privé mocht gebruiken. Die overeenkomst kwam in grote lijnen overeen met de voorbeeldafspraak op de site van de Belastingdienst. Toch accepteerde de inspecteur die overeenkomst niet, hij vond het toezicht op de naleving van het privéverbod niet goed genoeg geregeld. De werkgever – de BV – moest dat controleren, en dat betekende in feite dat de DGA toezicht op zichzelf moest houden. De inspecteur vond dat de BV die controle door een derde had moeten laten uitvoeren. Dat was niet gebeurd, en daardoor kon de BV de naleving van het verbod niet aantonen. De inspecteur legde de BV een naheffingsaanslag loonheffing op. Het hof stelde de inspecteur in het gelijk. De DGA is werkgever én werknemer, en dat vereist een bijzondere vorm van toezicht op het verbod van het privégebruik van de auto van de zaak. De eis van de inspecteur dat de BV die controle door een derde partij had moeten laten uitvoeren vond de rechter terecht. De DGA kon in de berechte casus ook anderszins niet overtuigend aantonen dat hij niet privé met de auto van de zaak gereden had.
Giftenaftrek in de BV
BV’s kunnen profiteren van de giftenaftrek. Een BV kan desgewenst tot 50% van de belastbare winst aftrekbare giften doen. Hierbij geldt een maximum van € 100.000. Giften aan culturele instellingen worden ook extra gefaciliteerd. Deze giften kunnen voor de aftrek op de winst met 50% worden vermenigvuldigd, tot een maximumbedrag van € 2.500.
Liquidatie van een deelneming: pak het verlies
Als de BV een deelneming – een dochtervennootschap – liquideert, is het liquidatieverlies aftrekbaar: de deelnemingsvrijstelling is niet van toepassing op een liquidatieverlies. Het liquidatieverlies kan pas in aanmerking worden genomen als de vereffening van de dochtervennootschap is voltooid. Als uw BV nog in 2019 een liquidatieverlies wil nemen, zorg dan dat de vereffening nog in 2019 helemaal is afgerond. Kunt u het verlies fiscaal beter in een volgend jaar gebruiken, wacht dan met het voltooien van de vereffening. Dan blijft het fiscaal verlies langer verrekenbaar.
Voorkom renteaftrekbeperkingen in de BV
Voor BV’s gelden diverse renteaftrekbeperkingen. Die aftrekbeperkingen betreffen de rente en kosten – inclusief valutaresulaten – op geldleningen die bij een gelieerde partij zijn opgenomen voor bepaalde rechtshandelingen, zoals het uitkeren van dividend, het terugbetalen van aandelenkapitaal, het verwerven van een pakket aandelen in een BV die als groepsmaatschappij gaat fungeren. De rente op dergelijke leningen is slechts aftrekbaar als aan het aangaan van de lening en de daarmee gefinancierde rechtshandeling zakelijke overwegingen ten grondslag liggen of als de rente bij de ontvangende partij, de crediteur, tegen een tarief van ten minste 10% in de belastingheffing wordt betrokken. Is dat een buitenlandse crediteur, dan moet de grondslag van belastingheffing naar Nederlandse maatstaven worden bepaald. De wet kent ook een renteaftrekbeperking voor hybride leningen en voor laagrentende leningen met een lange looptijd van een gelieerde partij. Hybride leningen zijn een mengvorm tussen eigen en vreemd vermogen, waarbij de rentevergoeding afhankelijk is van de winst van de geldlener, de lening achtergesteld is bij alle andere schuldeisers én de lening pas opeisbaar is bij faillissement, surseance of ontbinding van de geldlener. Om de renteaftrekbeperking over 2019 te beperken en die voor de komende jaren te voorkomen, is het raadzaam om nog dit jaar de financieringsverhoudingen tussen u en uw BV en tussen uw BV’s onderling tegen het licht te houden en die waar nodig aan te passen.
Renteaftrekbeperking: dubbele zakelijkheidstoets bij derdenlening
De Wet op de vennootschapsbelasting kent meerdere renteaftrekbeperkingen. De wetgever heeft die ingevoerd om te voorkomen dat de grondslag voor de belastingheffing door renteaftrek kan worden uitgehold. Een BV kan in beginsel geen rente aftrekken op een lening die zij is aangegaan bij een ‘verbonden lichaam’ – een concernvennootschap – om met dat geleende geld een besmette rechtshandeling te financieren. Bijvoorbeeld het kopen van een belang van ten minste een derde gedeelte in een andere BV. Deze renteaftrekbeperking kan worden vermeden door aannemelijk te maken dat zowel het aangaan van de lening als de besmette rechtshandeling in overwegende mate (= voor meer dan 50%) heeft plaatsgevonden uit zakelijke over- wegingen. Dit is de zogenaamde dubbele zakelijkheidstoets. De Hoge Raad heeft recent beslist dat aan deze tegenbewijsregeling is voldaan als er sprake is van een geldlening die rechtens is aangegaan met een verbonden lichaam, maar die feitelijk verschuldigd is aan een derde.
Financiën wijst dit af. Per 1 januari 2019 is in de wettekst expliciet vastgelegd dat ook in zo’n situatie de zakelijke overwegingen voor de schuld én de rechtshandeling aannemelijk moeten worden gemaakt. Zorg ervoor dat u de vereiste onderbouwing kunt aanleveren!
Renteaftrekbeperking door earnings-strippingregeling (ATAD)
De Ecofin Raad van de Europese Unie heeft medio 2016 de anti-belastingontwijkingsrichtlijn – de Anti Tax Avoidance Directive (ATAD) – aangenomen. Die richtlijn kent enkele maatregelen tegen belastingontwijking, die Nederland per 1 januari 2019 heeft ingevoerd. Het kabinet Rutte III voerde de in de ATAD verplicht gestelde renteaftrekbeperking in als een earnings-strippingmaatregel. Voor de berekening van de verschuldigde vennootschapsbelasting is rente (per 2019) niet langer aftrekbaar voor zover het saldo van de verschuldigde en de ontvangen rente (van derden, van groepsmaatschappijen) meer bedraagt dan 30% van het brutobedrijfsresultaat (EBITDA: earnings before interest, taxes, depreciation and amortization). Het kabinet kiest niet voor groepsuitzonderingen, een mogelijkheid die de ATAD wél biedt. De regeling kent een rentedrempel van € 1 miljoen aan netto rentekosten, om het MKB te ontzien.
De wet vennootschapsbelasting kent thans een groot aantal renteaftrekbeperkingen. Enkele van die aftrekbeperkingen worden afgeschaft, te weten de aftrekbeperking voor deelnemingsrente en overnamerente. De specifieke renteaftrekbeperking gericht tegen winstdrainage (artikel 10a Wet Vpb 1969) is intact gebleven; dat is een geheel andersoortige maatregel.
Inhoudingsvrijstelling dividendbelasting verruimd
Een BV die dividend uitkeert kan de inhouding van dividendbelasting achterwege laten als het dividend bij die aandeelhouder onder de deelnemingsvrijstelling of deelnemingsverrekening valt. Deze inhoudingsvrijstelling is verruimd. De vrijstelling geldt sinds 1 januari 2018 uitsluitend als de ontvangende aandeelhouder gevestigd is in een lidstaat van de Europese Unie of de Europese Economische Ruimte. De vrijstelling geldt in beginsel ook als de aandeelhouder gevestigd is in een andere staat waarmee Nederland een belastingverdrag heeft gesloten, en er in dat verdrag een dividendbepaling is opgenomen.
De inhoudingsvrijstelling is niet van toepassing ingeval van misbruik. Van misbruik is sprake als de aandelen in de in Nederland gevestigde vennootschap of houdstercoöperatie worden gehouden met als hoofddoel of een van de hoofddoelen om de heffing van dividendbelasting bij een ander te ontgaan en er sprake is van een kunstmatige constructie of transactie. Voor deze subjectieve én objectieve toets gelden diverse substancevoorwaarden.
Invoering bronheffing op rente en royalties
Er komt per 2021 een bronbelasting op uitgaande royalty’s en rentebetalingen naar aan vennootschappen in oorden met een laag belastingtarief. Ook wel bekend als belastingparadijzen. Met de invoering van deze bronbelasting neemt Nederland afscheid van wat wel bestempeld is als een van de kroonjuwelen van het Nederlandse belastingstelsel. Het kabinet wil brievenbusmaatschappijen en -constructies tegengaan en dat maakt deze maatregel begrijpelijk. De vormgeving van deze bronheffing – de afbakening van de heffingsgrondslag – is gecompliceerd, met name om ontgaansstructuren te vermijden. De bronbelasting is gelijk aan het hoge tarief in de vennootschapsbelasting. Dat staat in 2021 op 21,7%. Nu is dat nog 25%. De ‘uitkeerder’ moet straks de belasting inhouden en afdragen aan de Belastingdienst. Het gaat om uitkeringen aan gelieerde lichamen. Daar is in elk geval sprake van als de uitkeerder meer dan de helft van het stemrecht in de ontvanger houdt. De ‘laagbelastende jurisdicties’zijn in het wetsvoorstel omschreven als landen die minder dan 9% winstbelasting heffen of op de Europese ‘zwarte lijst’ van belastingparadijzen staan.
Pas op met een FE-dochtervennootschap
Bent u van plan uw bedrijfsactiviteiten uit te breiden en een bestaande BV over te nemen? Check dan of deze BV tot een fiscale eenheid voor de omzet- en/of de vennootschapsbelasting heeft behoord. Bij zo’n fiscale eenheid zijn alle tot die eenheid behorende vennootschappen aansprakelijk voor de verschuldigde (omzet- of vennootschaps-) belasting. Daarnaast heeft de ontvanger van de Belastingdienst een vergaande bevoegdheid om de te betalen en terug te ontvangen belastingen van die BV’s over en weer te verrekenen. Die groepsbenadering geldt voor alle belastingschulden en -vorderingen die zijn ontstaan in de periode dat een BV tot die eenheid behoorde.
Als u de aandelen in zo’n (ex-fiscale eenheid) BV koopt, neemt u ook de belastingpositie van die BV over. U loopt dan het risico om aansprakelijk te worden gesteld voor niet betaalde omzet- en/of vennootschapsbelasting van andere BV’s van die (vroegere) fiscale eenheid. Dat kan u een flinke zeperd opleveren.
Vraag uw adviseur om een grondige check van de belastingpositie van de BV die u wilt gaan kopen!
Zorg voor een aansluitende fiscale eenheid
Hebt u uw bedrijfsactiviteiten ondergebracht in meerdere BV’s die met elkaar verbonden zijn in een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting? Als de holding-BV de aandelen in een werk-BV verkoopt, wordt de fiscale eenheid met die BV verbroken. Dat kan vervelende fiscale gevolgen hebben als er tijdens het bestaan van de fiscale eenheid geschoven is met vermogensbestanddelen tussen die BV en een of meer andere BV’s in de eenheid. Als de waarde in het economisch verkeer van dat vermogensbestanddeel hoger was dan de fiscale boekwaarde, moet die meerwaarde direct voorafgaand aan het verbreken van de fiscale eenheid alsnog tot de belastbare winst worden gerekend. Financiën is onlangs met een versoepeling van deze sanctie gekomen: als de verkochte BV direct opgaat in een nieuwe fiscale eenheid – met de kopende BV – kan de afrekening achterwege blijven mits de nieuwe fiscale eenheid de sanctie overneemt. In goed overleg met de koper kan de belastingheffing zo naar een verre toekomst worden doorgeschoven. Regel met uw adviseur dat u deze doorschuifregeling kunt toepassen.
Verbreek de fiscale eenheid: pak € 17.000 tariefvoordeel
Een fiscale eenheid in de vennootschapsbelasting heeft tot gevolg dat het bedrijfsresultaat van alle gevoegde vennootschappen gezamenlijk (geconsolideerd) in de heffing van vennootschapsbelasting wordt betrokken. Door die samenvoeging kunt u bij een winstgevende BV het voordeel mislopen van het tariefopstapje in de vennootschapsbelasting: over de eerste € 200.000 winst is de verschuldigde belasting 16,5% (19% in 2019), daarboven 25% (21,7% per 1 januari 2021). Dat is wel € 17.000! Overleg met uw adviseur hoe de verbreking van de fiscale eenheid in uw situatie uitpakt. Let op: als u de fiscale eenheid wilt verbreken per 1 januari 2020, moet u dat verzoek uiterlijk 31 december 2019 indienen.
BTW-vrijstelling voor medische holding-BV!
Gezondheidskundige diensten zijn vrijgesteld van BTW, het ter beschikking stellen van personeel is belast met 21% BTW. Dit verschil in BTW-positie veroorzaakt problemen bij een medicus met een holdingstructuur: de holding-BV stelt de medicus tegen een BTW-belaste vergoeding ter beschikking aan de praktijk-BV, de medicus verricht daar zijn BTW-vrije diensten. Bij deze opzet blijft de BTW over die vergoeding ‘hangen’: de werk-BV is geen BTW-ondernemer, en heeft geen recht op BTW-vooraftrek.
Hof Den Bosch heeft beslist dat de BTW-vrijstelling ook van toepassing is op de vergoeding die de holding-BV bedingt voor het uitlenen van de medicus – in de berechte situatie: een tandarts – om vanuit de werk-BV medische diensten te verlenen.
Overweeg verbreking fiscale eenheid BTW
Draait een van uw werkmaatschappijen slecht? Vreest u dat die dochtervennootschap het niet gaat redden? Als uw holding met die werkmaatschappij een fiscale eenheid voor de BTW vormt, moet u overwegen om die eenheid te verbreken. Hét grote nadeel van een BTW-fiscale eenheid is de hoofdelijke aansprakelijkheid van alle tot de eenheid behorende deelnemers. Als uw dochtervennootschap het niet redt, moet uw holding opdraaien voor haar BTW-schuld.
Let op: de verbreking van de BTW-fiscale eenheid vergt een ingreep in de feitelijke verhoudingen, zodanig dat er geen economische, financiële en organisatorische verwevenheid meer bestaat tussen beide vennootschappen. Als u de aandelen in de dochtermaatschappij certificeert en zo het stemrecht op de aandelen in die BV van de houdstervennootschap naar de stichting administratiekantoor (stak) verplaatst, is geen sprake van financiële verwevenheid. En dan wordt er niet voldaan aan de vereisten voor een fiscale eenheid.
Let op: deze opzet werkt alleen als de stichting administratiekantoor een ander bestuur heeft dan de houdstervennootschap. Bij een ongelijke bestuurssamenstelling heeft de houdster niet langer de meerderheid van de zeggenschap in de dochter. Overleg met uw adviseur hoe u dat in uw situatie het beste kunt aanpakken.
Verhuur werkkamer aan BV met BTW-aftrek
De directeur-grootaandeelhouder die een werkkamer in zijn woonhuis aan zijn BV verhuurt kan – bij een correcte aanpak, bij verhuur vanuit een maatschap met zijn echtgenoot – die werkruimte BTW-belast verhuren, en zo in aanmerking komen voor aftrek van de BTW op de bouw- en andere kosten van die ruimte. De Hoge Raad heeft beslist dat de verhuur van een werkkamer aan de eigen BV kwalificeert als een ‘economische activiteit’ voor de heffing van omzetbelasting. Dat er voor deze verhuuractiviteit geen markt bestaat, omdat de verhuurder die ruimte alleen maar aan de eigen BV ter beschikking wil stellen, is daarbij geen beletsel. Beslissend is of de zaak gebruikt wordt voor economische exploitatie, om er duurzaam opbrengst uit te erkrijgen. En dat is het geval, zo heeft ons hoogste rechtscollege uitgemaakt. De Hoge Raad kwalificeerde de verhuur van de werkruimte aan de BV als een zelfstandige activiteit. In de berechte casus werd de werkkamer duurzaam, voor tenminste vijf jaar, ter beschikking gesteld aan de BV voor eigen gebruik, tegen een adequate vergoeding. Die verhuur moest worden aangemerkt als een economische activiteit in de zin van de BTW-Richtlijn 2006.
Let op: in de berechte situatie vond de verhuur plaats door een maatschap van de DGA en zijn partner. Die maatschap is de BTW-ondernemer. Als de DGA de verhuur zelf ter hand neemt, als directeur-werknemer van de BV, gaat het mis en wordt de BTW-aftrek verspeeld: de DGA mist bij die opzet e zelfstandigheid die vereist is om als ondernemer voor de omzetbelasting te kunnen worden aangemerkt.
Het innovatieboxtarief: pak die 7%-heffing
De vennootschapsbelasting kent een bijzondere regeling voor opbrengsten uit octrooien, patenten en uit immateriële activa die zijn voortgekomen uit speur- en ontwikkelingswerk waarvoor een S&O-verklaring is afgegeven. Deze opbrengsten kunnen in de innovatiebox belast worden, tegen een gunstig tarief van 7%. Het tarief wordt per 1 januari 2021 verhoogd tot 9%.
De regels voor de toepassing van de innovatiebox zijn per 1 januari 2017 aangescherpt. Zo maakt de Belastingdienst voor de toepassing van de innovatiebox onderscheid tussen kleine en grote ondernemingen. U bent een kleine belastingplichtige als u voldoet aan de volgende voorwaarden:
* Het brutovoordeel uit al uw immateriële activa in het boekjaar waarin uw BV gebruik wil maken van de innovatiebox en de vier voorafgaande boekjaren minder dan € 37,5 miljoen is.
* Uw netto-omzet in het boekjaar waarin uw BV gebruik wil maken van de innovatiebox plus de vier voorafgaande boekjaren ten hoogste € 250 miljoen is. Onderdeel van een groep? Dan moet u uitgaan van de netto-omzet van de groep.
Wil er sprake zijn van een innovatieve activiteit, dan moeten zowel kleine als grote ondernemingen aan de volgende voorwaarden zijn voldaan:
* U moet het immateriële activum zelf hebben voortgebracht. Hiervan is sprake als u zelf het speur- en ontwikkelingswerk heeft verricht voor het immateriële activum, en u dat voor uw eigen rekening en risico deed.
* U heeft een S&O-verklaring gekregen voor de activiteiten.
Grote ondernemingen moeten óók nog over één van de volgende zaken beschikken:
* een octrooi (of in aanvraag);
* een kwekersrecht (of in aanvraag);
* ontwikkeling van nieuwe biologische gewasbeschermingsmiddelen;
* programatuur;
* een vergunning om geneesmiddelen op de markt te brengen;
* een geregistreerd gebruiksmodel ter bescherming van innovatie;
* aanvullend beschermingscertificaat verleend door Octrooicentrum NL.
Overdracht afgewaardeerde tbs-vordering
De DGA die zijn vordering op de BV onder de tbs-regeling heeft afgewaardeerd en die verwacht dat zijn BV in de nabije toekomst weer beter zal gaan draaien, moet in actie komen. Doet hij niets, dan moet hij de waardestijging van de vordering – door het weer beter gaan draaien van de BV – in box 1 aangeven: hij moet de vordering opwaarderen en dat levert belastbaar resultaat op. Die winst kost maximaal 39,25% belasting (51,75% minus de 12% tbs-vrijstelling) en dat betekent dat de DGA het eerder genoten belastingvoordeel op de afwaardering weer moet inleveren.
Dat is te voorkomen, en wel door de afgewaardeerde vordering te verkopen aan een of meer naaste familieleden die niet als een verbonden persoon kunnen worden aangemerkt en bij wie de vordering niet onder de tbs-regeling valt. Bijvoorbeeld de meerderjarige kinderen van de DGA die geen aandelen in de BV hebben.
HIR en het uiteindelijke belang in de BV
Heeft uw BV onlangs het bedrijfspand verkocht, de opbrengst tijdelijk op een bankrekening geparkeerd, en de bij de verkoop behaalde boekwinst ondergebracht in een herinvesteringsreserve (HIR)? Pas dan op met een overdracht van aandelen in de BV, of met andersoortige wijzigingen in de zeggenschap of winstgerechtigdheid in de BV. Als door zo’n overdracht het uiteindelijke belang in de BV in belangrijke mate – voor 30% of meer –wijzigt, kan dat tot gevolg hebben dat de HIR per direct moet vrijvallen en aan de belastbare winst moet worden toegevoegd. Dat is het geval als de bezittingen van de BV in de drie maanden direct voorafgaande aan de wijziging van het uiteindelijke belang voor meer dan de helft uit beleggingen hebben bestaan. Liquide middelen – zoals de ‘geparkeerde’ verkoopopbrengst van het pand – kunnen als belegging worden aangemerkt.
Verlies-BV in de verkoop: niet inkrimpen
Heeft u een verlies-BV en kunt u de aandelen in die BV wellicht verkopen aan een collega ondernemer die wél winstkansen ziet? Let er dan op dat de BV haar bedrijfsactiviteiten niet al te rigoureus inkrimpt vóór de aandelenoverdracht. Gebeurt dat wel, dan neemt de kans af dat de koper nog gebruik kan maken van de fiscal verrekenbare verliezen in de BV. En dan zal hij minder voor de aandelen in de BV willen betalen…..
Van verlies-BV naar eenmanszaak
Is uw BV – nog steeds – verliesgevend? Kunt u de verliezen in uw BV fiscaal niet meer verrekenen? Verwacht u nog wel betere tijden en gaat u daarom door met de zaak? Ga dan eens na of u uw onderneming niet beter uit de BV kunt halen en die – geheel of gedeeltelijk – als eenmanszaak kunt voortzetten. Die overdracht zal meestal wel zonder fiscale afrekening kunnen plaatsvinden. Als u per 1 januari 2020 overgaat naar de eenmanszaak kunt u een verlies over 2020 verrekenen met uw inkomen (in box 1) over de voorgaande drie jaren, over het salaris dat u als DGA – verplicht – uit uw BV hebt moeten opnemen.
Aankoopkosten deelneming: soms toch aftrekbaar!
Kosten op de aankoop van deelnemingen zijn niet aftrekbaar. Denk aan de kosten van een due diligence, de belasting- en juridische adviseurs, de notaris. Bij de beoordeling van de aankoopkosten van een deelneming is van belang of de kosten effectief verband houden met de aankoop van een deelneming. Op twee punten kan discussie ontstaan met de fiscus:
• Hebben de kosten betrekking op de aankoop van een deelneming of ook op andere zaken, zoals de financiering? In dat geval kunnen de kosten worden gesplitst.
• Zijn de kosten gemaakt vóórdat aannemelijk was dat de deelneming zou worden gekocht. Bijvoorbeeld de kosten van een zoekopdracht lijken niet in causaal verband te staan. De praktijk hanteert de stelregel dat kosten die zijn gemaakt vóór het tekenen van de letter of intent wel aftrekbaar zijn en vanaf dat moment niet meer.
Verkoopkosten deelneming: soms toch aftrekbaar!
De BV die een deelneming – een pakket aandelen in een dochtervennootschap – verkoopt kan de verkoopkosten in beginsel niet in aftrek brengen op haar bedrijfsresultaat. De wet bepaalt dat expliciet: ‘Bij het bepalen van de winst blijven buiten aanmerking de voordelen uit hoofde van een deelneming, alsmede de kosten ter zake van de verwerving of de vervreemding van die deelneming’.
Wat zijn verkoopkosten? De belastingrechter heeft die vraag inmiddels beantwoord: de verkoopkosten omvatten alle kosten die gemaakt (moeten) worden om de verkoop en levering van de deelneming tot stand te kunnen brengen. De rechter vond de beloning voor een adviseur – die bij de verkoop van de deelneming had bemiddeld had waardoor de verkoper een hogere opbrengst had gerealiseerd – niet onder de verkoopkosten vallen omdat de verkoop van de deelneming ook zonder de bemiddeling zou zijn doorgegaan. De verkopende BV kon de beloning voor de adviseur van € 1,4 mln. in aftrek brengen op haar winst.
Waardeer de vordering op uw BV af!
De DGA die een vordering op zijn BV heeft, valt daarmee onder de terbeschikkingstellingsregeling, een onderdeel van de bron resultaat uit overige werkzaamheden. Dat resultaat moet, globaal gezegd, worden vastgesteld volgens de regels voor de fiscale winstbepaling, als ware het een onderneming. En dat betekent dat de rente en de waardeveranderingen van die vordering tot het inkomen van de DGA in box 1 behoren. Gevolg daarvan is dat wanneer de vordering minder waard wordt – omdat de BV minder draait – de DGA zijn vordering op de BV kan afwaarderen ten laste van zijn inkomen in box 1. Een onvolwaardige vordering moet, conform de spelregels van goed koopmansgebruik, niet op de nominale waarde maar op de lagere werkelijke waarde worden gezet. Het verlies dat daardoor ontstaat kan de DGA verrekenen met andere inkomsten in box 1, bijvoorbeeld met zijn salaris uit de BV. En dat kan hem een belastingbesparing opleveren van maximal 51,75% (49,50% per 1 januari 2020) over het bedrag van de afwaardering!
Vordering/schuld in rekening-courant
De DGA die een vordering in rekening-courant op zijn BV heeft, moet die vordering in box 1 onder de terbeschikkingstellingregeling (tbs-regeling) verantwoorden. De rente op die vordering behoort tot zijn Inkomen in box 1. Heeft hij een schuld in rekening-courant, dan moet die schuld in box 3 worden verantwoord. Dat verschil in fiscale behandeling tussen een vordering en een schuld in rekening-courant leidt tot ongerijmde resultaten. Doordat de DGA een creditstand in rekening-courant onder de tbs-regeling moet aangeven, moet hij voor de perioden van het jaar waarin hij een vordering op de BV heeft, een tbs-jaarrekening opmaken. Ontstaat vervolgens een schuld in rekening-courant, dan moet de ‘tbs-onderneming’ met een slotbalans worden afgesloten: de rekening-courant positie gaat dan van box 1 over naar box 3. De DGA die in één kalenderjaar meerdere keren door de debet-creditgrens in rekening-courant gaat, moet zich suf boekhouden! Dat maakt het wenselijk om te voorkomen dat er een vordering in rekening-courant ontstaat.
Financiën heeft op praktische gronden -ter vermindering van administratieve lasten- goedgekeurd dat de DGA geen rente als resultaat uit overige werkzaamheden in aanmerking hoeft te nemen als zijn rekening-courantvordering gedurende het gehele kalenderjaar niet uitkomt boven de € 17.500. Uiteraard mag de BV dan geen rentekosten in aftrek brengen.
Samen rood staan bij de BV
Een DGA kan tot € 17.500 rood staan bij de eigen BV zonder dat hem dat rente kost. Financiën heeft dat bij resolutie goedgekeurd. Daarbij gelden wel enkele voorwaarden:
• de rekening-courant mag het gehele kalenderjaar niet boven de € 17.500 uitkomen, debet en credit;
• de DGA mag de schuld niet in box 3 in aftrek brengen;
• de BV mag bij een creditsaldo geen rente vergoeden aan de DGA.
Deze regeling geldt per belanghebbende: u en uw partner kunnen die allebei benutten!
Let op: als u boven de kritische grens van € 17.500 uitkomt, kunt u voor het surplus beter een afzonderlijke – rentedragende – lening bij de BV afsluiten.
Borgstellingsprovisie geregeld?
Staat u als DGA in privé borg voor het door de bank aan uw BV verstrekte krediet? Als borg loopt u het risico dat u in privé die schuld van de BV (met de opgelopen rente en kosten) aan de bank moet betalen als de BV daar zelf niet meer toe in staat is. Veel DGA’s bedingen daarvoor geen vergoeding bij hun BV. Dat is vrijwel altijd onzakelijk: als u voor een derde borg zou staan, zou u dat risico toch niet voor niets op u nemen! Als de inspecteur een en ander constateert, zal hij dat corrigeren en – met de wet in de hand! – een boete opleggen over de nagevorderde belasting. De vergoeding voor borgstelling behoort tot het resultaat uit overige werkzaamheden. Dat heeft tot gevolg dat die vergoeding bij de DGA in box 1 in de belastingheffing wordt betrokken. De BV kan die vergoeding in aftrek brengen op de bedrijfsresultaten.
Overleg met uw adviseur welke vergoeding u nog dit jaar bij de BV in rekening moet brengen als zakelijke borgstellingsprovisie over 2019. De hoogte van de vergoeding hangt af van het risico dat u als borg loopt dat u in privé moet opdraaien voor de schuld van de BV: hoe groter dit risico, des te hoger de vergoeding.
Check de statutaire doelstelling van uw BV
Bent u DGA en verricht u namens uw BV regelmatig transacties die niet of nauwelijks te rijmen zijn met de statutaire doelstelling van uw BV? Laat die doelstelling dan aanpassen. Dat vergt een statutenwijziging bij notariële akte. Als u als DGA transacties en/of werkzaamheden namens de BV verricht die niet onder de statutaire doelstelling zijn te rangschikken, bent u daarvoor als bestuurder in privé aansprakelijk als het fout gaat. U bent gewaarschuwd!
Check uw managementovereenkomst
Werkt u, DGA, vanuit uw holding-BV voor een of meer werk-BV’s op basis van een managementovereenkomst? Check dan hoe uw management- vergoeding in die overeenkomst is geregeld. Als de managementvergoeding volledig kan worden toegerekend aan de door u verrichte werkzaamheden kan de Belastingdienst die vergoeding aanhouden als vertrekpunt voor de vaststelling van het gebruikelijk loon. Dat betekent dat uw gebruikelijk loon al snel op zo’n 75% van de managementfee zal worden vastgesteld. U kunt dat voorkomen door in de overeenkomst vast te leggen dat de managementfee ook een vergoeding omvat voor andere zaken. Denk aan een vergoeding voor het gebruik van uw auto, uw telefoon, laptop en andere benodigdheden, een vergoeding voor een pensioenpremie, een werkruimte thuis etc. U staat sterker als u voor die aparte vergoedingen ook bedragen vastlegt in de overeenkomst.
Check uw managementfee
Werkt u als DGA vanuit uw holding-BV voor een of meer werk-BV’s? Check dan de managementfee die uw holding-BV daarvoor in rekening brengt bij die werk-BV’s. Hof Amsterdam heeft recent beslist dat een te hoge managementvergoeding tot gevolg kan hebben dat de DGA in privé aansprakelijk is voor de niet betaalde (belasting-)schulden van de werk-BV’s. In de berechte casus bleef de holding-BV van de DGA een forse managementvergoeding in rekening brengen bij de werk-BV ondanks de financieel penibele situatie van die BV. Het Hof besliste dat de DGA door zo te handelen de belangen van andere schuldeisers in de werk-BV, waaronder de Belastingdienst, had verwaarloosd. Dat kwam hem op een privé aansprakelijkstelling te staan!
DGA: handelt u als directeur of als bestuurder?
Bent u, DGA statutair directeur van de BV of titulair directeur? Of allebei? Als statutair directeur bent u de bestuurder van de BV, als titulair directeur een werknemer met de titel van directeur. Het onderscheid tussen die twee posities is van groot praktisch belang. Vooral voor de aansprakelijkheid. Als bestuurder kunt u in privé aansprakelijk worden gesteld als u uw werk niet goed doet, bij kennelijk onbehoorlijk bestuur. Als directeur-werknemer is uw werkgever, de BV, in beginsel aansprakelijk voor uw missers als werknemer. In beginsel, als een werknemer opzettelijk of grofschuldig fouten maakt die zijn werkgever schade berokkenen, kan de werknemer daarvoor aansprakelijk worden gesteld. Als u statutair én titulair directeur van de BV bent – dat is in het MKB veelal het geval – ga dan na welke werkzaamheden u als statutair directeur en welke u als titulair directeur verricht. Dat is een eerste grote stap in de beperking van het risico van een persoonlijke aansprakelijkheidsstelling. Check ook u juridische positie in de dochtervennootschappen van uw holding-BV!
Vraag uw adviseur ook om uw positie als statutair of titulair directeur eens aan te houden tegen de nieuwe regeling Aanwijzing directeur-grootaandeelhouder, die op 1 januari 2016 in werking is getreden. Deze regeling heeft voor veel DGA’s consequenties voor de premieplicht
werknemersverzekeringen.
DGA: beperk uw persoonlijke aansprakelijkheid
Veel MKB-ondernemers drijven hun onderneming in een BV om hun privévermogen te beschermen voor bedrijfsrisico’s. De DGA treedt op als bestuurder van de BV, de BV is als rechtspersoon zelf aansprakelijk voor de transacties die zij – door het handelen van de bestuurder – aangaat voor de bedrijfsuitoefening: de persoonlijke aansprakelijkheid van de DGA is normaliter beperkt tot het bedrag dat hij voor de aandelen in de BV heeft opgeofferd. Maar die zekerheid is minder groot dan veel DGA’s denken! Een strikte scheiding tussen het privévermogen en de BV loopt meestal spaak omdat financiers van de BV (aanvullende) privézekerheden van de DGA eisen. Daarnaast heeft de fiscale wetgever de afgelopen jaren vele maat-regelen getroffen waardoor de DGA in privé – hoofdelijk, naast de BV – kan worden aangesproken als de BV niet (tijdig) aan haar verplichtingen voldoet. Toch loopt de DGA ook buiten het belastingrecht in toenemende mate het risico dat hij in privé moet opdraaien voor ‘missers’ bij de bedrijfsuitoefening in de BV. Het dreigement van ‘onbehoorlijk bestuur’, met het risico om daarvoor in privé te worden aangesproken, is al lang niet meer beperkt tot bestuurders van beursgenoteerde vennootschappen, de claimcultuur krijgt ook het MKB steeds vaster in zijn greep. DGA’s die het risico van een aansprakelijkstelling in privé willen minimaliseren, moeten veel in de wet vastgelegde verplichtingen nakomen. Dat geldt in het bijzonder bij een éénpersoons-BV, als de DGA samen met zijn partner (of als een holding-BV) alle aandelen in de BV houdt. Veel DGA’s ervaren die verplichtingen als een formaliteit, maar dat maakt het naleven ervan niet minder noodzakelijk! Bent u een DGA met een éénpersoons-BV? Zorg dan voor een correcte vastlegging van de rechtshandelingen tussen u zelf en de BV als die transactie niet behoort tot de normale bedrijfsuitoefening van de BV én u de BV bij die transactie vertegenwoordigt. Controleer regelmatig of de inschrijving van de BV en de bestuurder(s) in het Handelsregister nog
wel correct is. En pas op met al te gewaagde investeringsplannen. Als u als DGA op naam van de BV verplichtingen aangaat terwijl u weet of behoort te weten dat de BV die verplichtingen niet kan nakomen én de BV geen verhaal biedt, loopt het risico op een persoonlijke aansprakelijkheidsstelling snel – hoog – op. Overleg met uw juridische adviseurs welke maatregelen u nog dit jaar kunt of moet nemen om het risico van een persoonlijke aansprakelijkstelling te beperken, voor de transacties in het afgelopen jaar én in de komende jaren.
Verzeker uw bestuurdersaansprakelijkheid, de BV betaalt
Bent u als DGA titulair én statutair directeur van uw BV? Als titulair directeur bent u werknemer van de BV met de titel van directeur, als statutair directeur bent de bestuurder van de BV. Het onderscheid tussen beide posities is van belang voor het risico van een persoonlijke aansprakelijkstelling.
Als statutair directeur loopt u het risico dat u wegens onbehoorlijk bestuur in privé aansprakelijk wordt gesteld. U kunt dat risico verzekeren, met een bestuurdersaansprakelijkheidsverzekering en zo uw privévermogen afschermen. Laat uw BV die verzekering afsluiten. De BV kan de verzekeringspremie als bedrijfskosten in aftrek brengen op de winst, u bent als statutair bestuurder de verzekerde persoon. Het te verzekeren bedrag moet u afstemmen met uw assurantietussenpersoon: dat is maatwerk.
Statutair bestuurder exit? Ook schrappen uit Handelsregister!
Bent u recent opgestapt als statutair bestuurder van een BV? Zorg er dan voor dat uw inschrijving als bestuurder van die BV in het Handelsregister bij de Kamer van Koophandel wordt doorgehaald. Gebeurt dat niet, dan kunt u als ingeschreven – formele – bestuurder van die BV nog steeds aanspra-kelijk worden gesteld voor bijvoorbeeld de loon- of omzetbelasting die de BV niet heeft afgedragen.
DGA: in privé aansprakelijk bij onvoldoende controle autogebruik werknemers!
Als een werkgever zijn werknemer een auto van de zaak ter beschikking stelt, moet er in beginsel een bijtelling plaatsvinden voor het privégebruik van die auto. De werkgever moet die bijtelling verlonen. Een bijtelling is niet aan de orde, als de werkgever de werknemer verbiedt om privé gebruik te maken van de auto van de zaak. Zo’n verbod moet schriftelijk worden vastgelegd, en de werkgever moet ‘voldoende toezicht houden op de naleving van dat verbod’. Doet de werkgever dat niet, dan kan hem dat duur komen te staan: hij kan als bestuurder van de BV-werkgever in privé aansprakelijk worden gesteld voor de door de BV verschuldigde loon- en omzetbelasting over het privégebruik auto. Rechtbank Arnhem heeft dat beslist. De rechtbank vond de aansprakelijkheidstelling van beide bestuurders terecht. Zij hadden als bestuurder geen tijdige melding gedaan van de betalings-onmacht van de BV. Bij een naheffingsaanslag is zo’n melding nog tijdig binnen twee weken na de vervaldag, de datum van betaling die op de naheffingsaanslag staat vermeld. Maar dan moet wel vaststaan dat het niet aan opzet of grove schuld is te wijten dat de nageheven belasting destijds niet tijdig is afgedragen. Ook de faillietverklaring van de BV geldt als een rechtsgeldige melding van betalingsonmacht, maar ook uitsluitend als er geen opzet of grove schuld aan de orde is. En dat was volgens de rechtbank in de berechte zaak wél het geval, nu beide bestuurders niet voldoende controle hadden uitgevoerd op het privé gebruik van de auto van de zaak van de werknemers. De rechtbank bevestigde de persoonlijke aansprakelijkstelling.
Meld betalingsonmacht BV tijdig
Heeft uw BV liquiditeitsproblemen? Kan uw BV de verschuldigde loonheffing en of omzetbelasting niet op tijd betalen? Zorg er dan voor dat u als bestuurder van de BV die betalingsonmacht tijdig meldt bij de ontvanger van de Belastingdienst. Een melding is tijdig als die wordt gedaan binnen twee weken nadat de belastingen of premies moeten zijn betaald. Bij belasting op aangifte is dat binnen twee weken nadat het bedrag van de aangifte moet zijn betaald, bij een naheffingsaanslag binnen twee weken na de uiterste betaaldatum van de naheffingsaanslag. Heeft de BV al een aanmaning gehad om de verschuldigde belasting te betalen? Ook dan heeft u nog veertien dagen de tijd om de betalingsonmacht te melden. De Hoge Raad heeft expliciet goedgekeurd dat zo’n melding tijdig en rechtsgeldig is.
Bedrijfscontinuïteit gaat vóór bij betalingsonmacht
Zit uw onderneming in zwaar weer? Kan de BV haar schuldeisers én de fiscus niet op tijd betalen? En moet u als DGA beslissen wiens openstaande rekening u gaat betalen: die van de leveranciers, om de voortgang van de bedrijfsactiviteiten veilig te stellen, of de loon- en/of omzetbelasting?
De belastingrechter heeft beslist dat u in zo’n situatie voorrang mag geven aan de leveranciers. Het achterstellen van de betaling aan de Belastingdienst is geen ‘kennelijk onbehoorlijk bestuur’ als u kunt aantonen dat u realiter kunt en mag verwachten dat de BV hierdoor beter gaat draaien en in de nabije toekomst ook weer aan haar fiscale verplichtingen kan gaan voldoen en de belastingschulden kan inlopen. U handelt dan als een redelijk denkend bestuurder, en dat geeft u in dezen een vrijwaring van ‘kennelijk onbehoorlijk bestuur’.
Check de voorlopige aanslag VPB 2019
Heeft uw BV over 2019 beter gedraaid dan u dacht? Blijkt uit de (voorlopige) cijfers dat de BV over 2019 vennootschapsbelasting moet bijbetalen? Vraag dan snel om een aanpassing van de voorlopige aanslag VPB 2019. Dat scheelt de BV wel 8% belastingrente over het bedrag van de nadere voorlopige aanslag.
Verkoop in zicht, op tijd voorsorteren
Bent u van plan om uw onderneming over een paar jaar te gaan verkopen? Zorg er dan voor dat u fiscaal op tijd ‘voorsorteert’ om de overdracht van uw bedrijf fiscaal gunstig te kunnen uitvoeren. Heeft u één BV, dan is het zaak om tijdig een holdingstructuur tot stand te brengen. U kunt dan de werk-BV verkopen en de boekwinst in uw holding-BV belastingvrij onder de deelnemingsvrijstelling incasseren. Met een aandelenfusie of afsplitsing kan die structuur belastingvrij tot stand worden gebracht, maar als de fusie of splitsing ‘met het oog op de bedrijfsoverdracht’ plaatsvindt kan de inspecteur deze fiscale faciliteiten weigeren. Zorg er voor dat u er op tijd bij bent, ruim voordat de potentiële koper in beeld is.
Een familiestatuut: een nuttig document
Regeren is vooruitzien, ook voor u als ondernemer. Heeft u uw toekomstvisie van uw bedrijf met het bijbehorende bedrijfs- en familievermogen goed in beeld? In een familiestatuut kunt u die visie vastleggen. In zo’n statuut worden normen en waarden vastgelegd, hoe er omgegaan moet worden met het bedrijf en het vermogen. De belangen van de betrokken familieleden worden daarbij op elkaar afgestemd, om zo te voorkomen dat er in de toekomst vervelende discussies ontstaan over de te volgen koers. U kunt daarbij allerlei bedrijfsgebonden zaken afstemmen. Zoals welke familieleden worden wel of juist niet worden betrokken bij de bedrijfsopvolging, welke dividend- en beloningspolitiek wordt aangehouden, hoe wordt het vermogen in de onderneming gevrijwaard van privé-sores, en nog veel meer. Een familiestatuut is goed vergelijkbaar met een levenstestament, maar dan voor de onderneming. Vraag uw adviseur er naar.
Investeringsaftrek: wel eerst betalen!
Heeft u geïnvesteerd in een bedrijfsmiddel en dit bedrijfsmiddel heeft u nog niet in gebruik genomen? En ook nog niet betaald? Betaal dit jaar nog minstens een bedrag dat even hoog is als het bedrag van de investeringsaftrek. Doet u dit niet, dan krijgt u dit jaar de investeringsaftrek niet uitbetaald. Deze aftrek wordt doorgeschoven naar volgend jaar. Bij een nog niet in gebruik genomen bedrijfsmiddel krijgt u dit jaar maximaal
het bedrag dat u betaald heeft aan investeringsaftrek.