Nieuwsbrief Zwolse Adviesgroep 2019-07

Nieuwsbrief Zwolse Adviesgroep 2019-07
3 december 2019 Marleen Haring

Eindejaarstips 2019 voor alle ondernemers

De werkkostenregeling: de vrije ruimte, een feest

De werkkostenregeling biedt u in 2019 een vrije ruimte van 1,2% van de fiscale loonsom. Met die vrije ruimte kunt u ‘leuke dingen’ doen voor uw medewerkers. U kunt hen diverse vergoedingen en verstrekkingen belastingvrij toekennen. Zolang u binnen de vrije ruimte blijft, bent u ter zake geen belasting verschuldigd. Overschrijdt u die vrije ruimte, dan bent u 80% eindheffing verschuldigd over het bedrag van de overschrijding. Maar die schade valt ook nog wel mee. Tegen het einde van het jaar kunt u gaan brainstormen over de invulling van de resterende vrije ruimte. Wordt het een recht-toe, recht-aan kerstpakket of een vergoeding van verkeersboetes, een vergoeding boven de toelaatbare 19 cent per kilometer, een vergoeding voor het stallen van de auto van de zaak in de privégarage van de werknemer of toch dat exclusieve Armani-kostuum. Keuze te over. U moet daarbij wel rekening houden met het zogenoemde gebruikelijkheidscriterium. Het moet gebruikelijk zijn dat een werknemer iets van een bepaalde omvang belastingvrij krijgt en dat u de eindheffing voor uw rekening neemt. Vraag het eens na bij uw adviseur!

Per 2020 wordt de vrije ruimte van de werkkostenregeling hoger. In het Belastingplan 2020 staat dat over de eerste € 400.000 van de fiscale loonsom van organisaties een vrije ruimte gaat gelden van 1,7%. Boven de € 400.000 blijft de vrije ruimte 1,2%. Hierdoor hebben vooral kleinere organisaties straks meer ruimte om onbelaste vergoedingen, verstrekkingen en terbeschikkingstellingen te doen.

Personeelsfeest en de WKR: edutainment!

Onder de werkkostenregeling worden de uitgaven voor een personeelsfeest in beginsel aangemerkt als loon, maar de werkgever kan die uitgaven desgewenst in de vrije ruimte onderbrengen. Dat betekent dat de werknemer over dat ‘loon’ geen belasting hoeft te betalen, en de werkgever ook niet zolang de vrije ruime maar niet wordt overschreden. Die vrije ruimte is betrekkelijk beperkt – 1,2% van de loonsom – en dat betekent dat de werkgever al snel in de gevarenzone komt van een eindheffing van 80% over het surplus, de uitgaven boven de vrije ruimte. Dat is een remmende factor voor een groots personeelsfeest.
Dat verplichte loon gaat niet op voor een personeelsfeest op de werkplek.
Dat kan wél belastingvrij geregeld worden. Een feest op de werkplek kan bijvoorbeeld in de kantine, op kantoor of de werkplaats. Als werkplek kwalificeren alle locaties waar de werkgever arboverantwoordelijk voor is. Bij een personeelsfeest op de werkplek kan gebruik worden gemaakt van de vrijstelling voor kleine consumpties: het verstrekken van kleine consumpties op de werkplek – denk aan koffie, thee, gebak, een stuk fruit en andere tussendoortjes – is onbelast. Die vrijstelling geldt ook voor een of meer biertjes, glaasjes wijn, een portie bitterballen, een snack, en ga zo maar door. Die vrijstelling komt van pas voor een belastingvrije borrel op vrijdagmiddag op kantoor, maar met wat fantasie kun je er ook een leuk feestje mee bouwen. Let op: deze vrijstelling geldt niet voor een complete maaltijd, en met het stapelen van snacks kan een complete maaltijd ontstaan. Een maaltijd is loon, voor het forfaitaire bedrag van € 3,35 per maaltijd. Ook dat loon kan de werkgever weer in de vrije ruimte onderbrengen. Als bij een personeelsfeest op de werkplek, naast hapjes en drankjes ook een lopend buffet wordt geserveerd, moet dat buffet als loon (voor € 3,35 per persoon) in aanmerking worden genomen.

De uitgaven voor een personeelsfeest op een externe locatie moeten ‘standaard’ als loon worden behandeld. De werkgever kan desgewenst weer uitwijken naar de vrije ruimte. Als een personeelsfeest wordt gecombineerd met een zakelijke bijeenkomst moet er een knip in de uitgaven worden gemaakt. Voor de kosten van het bijwonen van de zakelijke bijeenkomst geldt een gerichte vrijstelling, de kosten van de op vertier gerichte activiteiten hebben een consumptief karakter en moeten tot het loon worden gerekend. De specifieke omstandigheden zijn beslissend voor de vraag of zo’n knip in de uitgaven moet worden gemaakt. De invulling van het programma en de tijdsbesteding zijn daarbij richtinggevend.

Aanpassen huwelijksgoederenregime: snel geregeld!

Ondernemers die hun huwelijksgoederenregime willen aanpassen, kunnen staande het huwelijk alsnog huwelijksvoorwaarden aangaan of die voor-waarden wijzigen. Dat kan zonder toestemming van de rechtbank. De rechterlijke goedkeuring is niet meer nodig, de bevoegdheid tot het opstellen of aanpassen van huwelijkse voorwaarden komt geheel toe aan de notaris. Dat maakt het alsnog aangaan of aanpassen van huwelijksvoorwaarden een stuk gemakkelijker en goedkoper. Een aanpassing van het huwelijksgoederenregime kan van groot belang zijn, bijvoorbeeld als de ondernemer verwacht dat zijn onderneming het niet zal redden en hij failliet zal gaan.

Vergeet MIA en EIA niet

Als u investeert in bepaalde energiezuinige bedrijfsmiddelen kunt u gebruikmaken van de energie-investeringsaftrek (EIA). Deze bedrijfsmiddelen mogen niet eerder zijn gebruikt en door het ministerie van Economische Zaken hebben verklaard dat er sprake is van een energie-investering. De EIA bedraagt 45% (2019) bij een investering van meer dan € 2.500.
De EIA kan samenlopen met de KIA. Reden genoeg om hiermee rekening te houden bij uw investeringsplannen. Bij investeringen in nieuwe bedrijfsmiddelen die door onze minister als milieu-investeringen zijn aangewezen, kunt u de milieu-investeringsaftrek (MIA) claimen. Die aftrek loopt – afhankelijk van de categorie bedrijfsmiddelen – op van 13,5% tot 36% bij een investering van meer dan € 2.500. MIA en KIA kunnen samenlopen, de MIA en de EIA niet.

Let op: U moet meldingen voor het toepassen van de energie-investeringsaftrek, de milieu-investeringsaftrek en de willekeurige afschrijving op milieu-investeringen digitaal doen met behulp van e-Herkenning. De aanvraag van deze regelingen is ondergebracht bij het e-loket van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl).

Fiets van de zaak; 7%-forfait per 2020

Per 1 januari 2020 wordt het privévoordeel van een fiets van de zaak forfaitair gesteld op 7% van de waarde van de fiets (inclusief BTW). Deze bijtelling geldt in ieder geval als de werkgever de fiets voor – een deel van het woon-werkverkeer – aan de werknemer ter beschikking stelt. De nieuwe regeling gaat gelden voor een fiets, een elektrische fiets of speed pedelec. De leasefiets mag naast de auto van de zaak worden gebruikt. Dat is juist de bedoeling: de combinatie van beide vervoermiddelen kan het aantrekkelijker maken om een aantal dagen in de week in plaats van met de auto op de fiets naar het werk te gaan. Het kabinet stimuleert op verschillende manieren het fietsen naar het werk. Zo trekt het kabinet eenmalig een bedrag van € 100 miljoen uit voor cofinanciering van gemeentelijke en provinciale investeringen in fietsinfrastructuur en fietsenstallingen bij OV-knooppunten.

De nieuwe bijtellingsregeling heeft geen gevolgen voor de BTW-regels voor een fiets van de zaak. Als een BTW-ondernemer een fiets koopt en die aan zijn werknemer verstrekt of ter beschikking stelt, geldt een specifieke regeling. Als de inkoopprijs van de ter beschikking gestelde fiets – na aftrek van de eigen bijdrage van de werknemer –meer is dan € 749 inclusief BTW, is de BTW-aftrek uitgesloten voor het surplus boven de € 749. Tot € 749 (inclusief BTW) komt de omzetbelasting volledig voor aftrek in aanmerking bij een volledig aftrekgerechtigde BTW-ondernemer.

Controleer privégebruik auto van uw werknemers!

Als een werkgever zijn werknemer een auto van de zaak ter beschikking stelt, moet er in beginsel een bijtelling plaatsvinden voor het privégebruik van die auto. De werkgever moet die bijtelling verlonen. Een bijtelling is niet aan de orde, als de werkgever de werknemer verbiedt om privé gebruik te maken van de auto van de zaak. Zo’n verbod moet schriftelijk worden vastgelegd, en de werkgever moet ‘voldoende toezicht houden op de naleving van dat verbod’. Doet de werkgever dat niet, dan kan hem dat duur komen te staan: hij kan als bestuurder van de BV/werkgever in privé aansprakelijk worden gesteld voor de door de BV verschuldigde loon- en omzetbelasting over het privégebruik auto.

Privé no-claimkorting: naar de auto van de zaak

Bent u, werkgever, van plan om uw medewerker een auto van de zaak te geven? En heeft uw werknemer in zijn privéauto jarenlang schadevrij gereden en een leuke no-claimkorting opgebouwd? Die korting kan doorgeschoven worden naar de auto van de zaak. Dat drukt de kosten van het verzekeren van de auto van de zaak. U kunt het zo regelen dat uw werknemer recht houdt op zijn korting (als hij schadevrij blijft rijden); hij kan die korting dan meenemen als hij van baan verandert of weer in een privéauto gaat rijden.

Koop nog dit jaar een elektrische auto

De bijtelling voor het privégebruik van een elektrische auto van de zaak is op dit moment 4% van de cataloguswaarde tot € 50.000. Die bijtelling gaat de komende jaren flink omhoog. In 2020 stijgt het bijtellingspercentage naar 8%, in 2021 al naar 12% en voor de jaren 2022 tot en met 2024 wordt het 16%. In 2025 gaat het naar 17% en tenslotte is in 2026 het percentage gelijk aan dat van alle andere auto´s en bedraagt 22%.
Daarnaast wijzigt de komende jaren het deel van de cataloguswaarde waarop de korting van toepassing is (de zogenoemde cap). Op dit moment bedraagt die cap € 50.000. Boven dit bedrag geldt het algemene bijtellingspercentage van 22%. In 2020 gaat deze grens naar € 45.000. Vanaf 2021 daalt de cap naar € 40.000 en blijft voor de jaren daarna gelijk. Uiteindelijk verdwijnt deze grens in 2026, omdat het tarief voor alle auto’s dan 22% bedraagt.

Bestelauto’s: geen rittenadministratie, geen bijtelling

Voor bestelauto’s gelden diverse specifieke regelingen (naast de verklaring uitsluitend zakelijk gebruik) om de bijtelling voor privégebruik te vermijden. Ook als de werknemer geen rittenregistratie heeft bijgehouden. De bijtelling blijft achterwege als:
• de werkgever het privégebruik van de bestelauto verbiedt. De werkgever moet dat verbod schriftelijk vastleggen en controleren dat de werknemer dat verbod naleeft;
• de werknemer de bestelauto niet mee naar huis neemt, maar die op het bedrijfsterrein van de werkgever achterlaat;
• de bestelauto nagenoeg uitsluitend geschikt is voor het vervoer van goederen;
• er sprake is van doorlopend afwisselend gebruik van de bestelauto door verschillende bestuurders. Bij deze optie is de werkgever per bestelauto een vast bedrag van € 300 per jaar aan eindheffing loonbelasting verschuldigd.

Check of u als ondernemer/werkgever voldoet aan de diverse voorwaarden om de bijtelling voor de bestelauto’s binnen uw bedrijf achterwege te kunnen laten. U voorkomt daarmee een naheffing van loonbelasting.

Deel de bijtelling privégebruik auto met uw partner!

Werken u en uw partner samen in de IB-onderneming of staat u beiden op de pay-roll van de BV? En heeft u de beschikking over een auto van de zaak, die uw partner ook regelmatig gebruikt voor zakelijke én privédoeleinden? In feite is die auto dan aan u beiden ter beschikking gesteld. En dat betekent dat u de bijtelling privégebruik auto kunt delen met uw partner. De belastingrechter gaat daarmee akkoord als u en uw partner beiden een zodanige positie in de onderneming vervullen dat het aannemelijk is dat bij die positie een auto van de zaak hoort. Is dat het geval, dan moet de bijtelling in redelijkheid over uw beiden worden verdeeld. Dat levert u een besparing op in de inkomstenbelasting: het gedeelte van de bijtelling dat aan de partner met het laagste inkomen in box 1 wordt toegedeeld, kost minder belasting.

Auto van de zaak: verhaal boetes en schade

Heeft een van uw werknemers het afgelopen jaar tijdens werktijd met een auto van de zaak een verkeersovertreding begaan en daarvoor een boete gekregen? Als u die boete als werkgever heeft betaald (bijvoorbeeld omdat het kenteken van de auto op naam van de zaak staat), zorg er dan voor dat u die boete alsnog verhaalt op de betreffende werknemer. Doet u dat niet, dan kan de boete worden aangemerkt als een nettoloonbetaling. Dat kan u een forse naheffingsaanslag kosten over de – gebruteerde – boete, inclusief verhoging en belastingrente. Datzelfde geldt ook voor schade aan de auto die het gevolg is van onzorgvuldig gebruik van de auto door de werknemer.
De Hoge Raad heeft beslist dat een werkgever de verkeersboetes van een werknemer wegens te hard rijden altijd moet verhalen op het nettoloon van de werknemer. Ook bij snelheidsovertredingen van niet meer dan 10 kilometer!

Een scooter van de zaak

Een werkgever kan zijn werknemer in plaats van – of naast! – een auto van de zaak ook een fiets, motor of een scooter van de zaak geven. Een scooter, een kek en handig voertuig in een verkeersdrukke stad. Uw werknemer maakt zijn zakelijke ritten snel van A naar B, en geen parkeerproblemen. Als de werknemer de scooter ook privé gebruikt, moet u de waarde van dat privégebruik tot zijn loon rekenen. Hier geldt geen forfaitaire bijtelling zoals bij de auto: de waarde van het privégebruik is het aantal privé verreden kilometers keer de werkelijke kilometerprijs. Een eigen bijdrage van de werknemer kan daarop in aftrek worden gebracht.

Vastgoed: afschrijven of afwaarderen?

Ondernemers in de inkomstenbelasting, BV’s én DGA’s die een pand aan hun BV verhuren, kunnen dat pand nog slechts afschrijven indien en voor zover de boekwaarde van het gebouw hoger is dan de zogenaamde ‘bodemwaarde’. De hoogte van de bodemwaarde voor ondernemers in de inkomstenbelasting en DGA’s hangt af van de bestemming:

• voor een gebouw in eigen gebruik is de bodemwaarde 50% van de WOZ-waarde.
• voor een gebouw dat bestemd is om direct of indirect voor ten minste 70% ter beschikking te worden gesteld of verhuurd aan een derde – een gebouw ter belegging – is de bodemwaarde gelijk aan 100% van de WOZ-waarde.

Voor ondernemers in de vennootschapsbelasting gelden afwijkende regels. De WOZ-waarde van het pand is in alle gevallen de bodemwaarde van dat pand. Zodra de boekwaarde van het gebouw de bodemwaarde heeft bereikt, kan niet verder worden afgeschreven. Stijgt de WOZ-waarde (de bodemwaarde), dan behoeft geen winst te worden genomen. Het blijft mogelijk om het gebouw af te waarderen op lagere bedrijfswaarde, ook onder de bodemwaarde. Ga na of een afwaardering tot op lagere bedrijfswaarde van uw pand haalbaar is. De bedrijfswaarde is ‘de waarde die een koper van de gehele onderneming zou toekennen aan het pand, op basis van de overnemingswaarde van de onderneming, die van plan is om de gehele onderneming voort te zetten’. Voor veel bedrijfspanden – in het bijzonder voor kantoorpanden – kan een lagere bedrijfswaarde worden verdedigd.

Sale-leaseback: huur in plaats van afschrijving

Kunt u in de onderneming/de BV niet meer afschrijven op uw bedrijfspand omdat de bodemwaarde bereikt is? Laat uw adviseur dan eens nagaan of de BV dat pand niet beter aan uw meerderjarige kinderen kan verkopen en het pand vervolgens van hen terughuren. In de BV kunt u de huur en de bijbehorende huurlasten als bedrijfskosten opvoeren, en uw meerderjarige kinderen kunnen de vruchten van het bedrijfspand fiscaalvriendelijk in box 3 – laagbelast – incasseren.
Uw BV moet wel zakelijk handelen met uw kinderen: de prijs van het pand én de huurcondities moeten zakelijk zijn. Als uw BV een boekwinst maakt op de verkoop van het pand kan die winst zeer waarschijnlijk belastingvrij in een herinvesteringsreserve worden ondergebracht. De BV moet dan wel aan kunnen tonen dat zij op niet al te lange termijn (in principe binnen drie jaar) in andere bedrijfsmiddelen gaat (her-)investeren. Dat hoeft niet per se in een bedrijfspand te zijn. Of heeft uw BV nog compensabele verliezen aan de recente crisisperiode overgehouden? Dan kunt u de boekwinst op de verkoop van het pand met die verliezen verrekenen. De overdracht van het pand kost 6% overdrachtsbelasting. Dat is een drempel die terugverdiend moet worden. Laat uw adviseur het eens doorrekenen.

Géén beperkte afschrijving gehuurd gebouw

De afschrijvingsbeperking voor gebouwen geldt niet voor gebouwen die van derden worden gehuurd. Huur blijft volgens de normale regels aftrekbaar als bedrijfskosten. Ook blijft het mogelijk om af te schrijven op de investeringen in een huurrecht. Zo’n investering leidt tot een ‘economisch goed’, de waardevolle investeringen die een huurder verricht in het gehuurde gebouw. Het huurrecht krijgt voor de huurder door deze investeringen een bijzondere waarde.
Is sprake van verhuur van het pand tussen verbonden lichamen of tussen verbonden natuurlijke personen, dan gelden anti-misbruikbepalingen. De huurder en verhuurder worden dan gezamenlijk beschouwd, waardoor het pand voor de afschrijvingsbeperking als één geheel wordt behandeld. Meerderjarige kinderen zijn geen verbonden personen. Zij kunnen eigenaar zijn van een gebouw, terwijl de ondernemer (of zijn BV) als huurder in dat pand belangrijke investeringen verricht en daarop onbeperkt kan afschrijven.

Liever onderhoud dan verbetering

Heeft u een bedrijfspand met een lage fiscale boekwaarde? Dan is de kans groot dat u niet meer kunt afschrijven op dat pand. Is de fiscale boekwaarde van een pand gelijk of lager dan de zogenoemde bodemwaarde, dan is afschrijving niet meer toegestaan. De uitleg van het begrip bodemwaarde is afhankelijk van of u ondernemer bent voor de vennootschapsbelasting of inkomstenbelasting. In de vennootschapsbelasting is de bodemwaarde gelijk aan de WOZ-waarde van het pand. Bent u ondernemer in de inkomstenbelasting, dan bestaat er een verschil tussen een gebouw dat u houdt ter belegging of een gebouw voor eigen gebruik. Voor een gebouw ter belegging (verhuur) is de bodemwaarde ook gelijk aan de WOZ-waarde. Is het gebouw bedoeld voor eigen gebruik, dan is de bodemwaarde 50% van de WOZ-waarde. Door de afschrijvingsregels worden onderhoudskosten op het pand fiscaalvriendelijker behandeld dan kosten van verbetering. Onderhoudskosten zijn direct aftrekbaar, terwijl kosten van verbetering van het pand geactiveerd moeten worden. Het activeren van deze kosten verhoogt de waarde van het pand. Vanwege de lage fiscale boekwaarde van het pand kunt u deze kosten mogelijk niet afschrijven. Vergeet daarom niet om tijdig een kostenegalisatiereserve voor het grootonderhoud van uw bedrijfspand op te voeren.

Onderhoudskosten: eerder aftrekbaar met een KER

Onderhoudskosten zijn aftrekbaar in het jaar waarin de uitgaven zijn gedaan. Die aftrek kan naar voren worden gehaald door een kostenegalisatie-reserve (een KER) te vormen. Dit is mogelijk als de bedrijfsuitoefening van dit jaar kosten heeft veroorzaakt, terwijl de met die kosten samenhangende uitgaven pas in een later jaar zullen worden gedaan. Voorwaarde voor de reserve is wel dat het om een substantieel bedrag aan kosten gaat. Als u een kostenegalisatiereserve ultimo 2019 wilt opvoeren, moet u nog dit jaar voor bescheiden zorgen waarmee u die reserve kunt onderbouwen. Denk bijvoorbeeld aan een reserve voor de kosten van toekomstig onderhoud aan uw bedrijfspand. Voor de onderbouwing van zo’n reserve kan een rapport van een aannemer of architect, met daarin de te verrichten werkzaamheden en de daarmee gemoeide kosten, goede diensten bewijzen.

HIR: zorg voor een onderbouwing

De ondernemer die een bedrijfsmiddel met boekwinst verkoopt, kan die boekwinst onderbrengen in een herinvesteringsreserve en zo de directe belastingheffing over die boekwinst voorkomen. Vereist is dan wel dat de ondernemer het voornemen heeft om te herinvesteren. De herinvestering moet plaatsvinden in hetzelfde jaar of de drie volgende jaren.
Bij de afboeking van de herinvesteringsreserve moet rekening worden gehouden met de boekwaarde-eis. Na afboeking van de herinvesteringsreserve mag de boekwaarde van het nieuwe bedrijfsmiddel niet lager uitkomen dan de boekwaarde van het vervreemde bedrijfsmiddel. Dit is een lastige eis die in de praktijk tot het nodige rekenwerk leidt.

Als u ultimo 2019 gebruik wilt maken van de herinvesteringsreserve, moet u maatregelen treffen om uw herinvesteringsvoornemen op die datum te kunnen aantonen. Denk aan het vastleggen van de voorgenomen investeringen in een directiebesluit, aangevuld met vastleggingen van de concrete stappen die u heft ondernomen om de herinvestering gestalte te (kunnen) geven. Houd er rekening mee dat veelal achteraf wordt getoetst of daadwerkelijk is geherinvesteerd. Het voornemen tot herinvestering is niet alleen van belang voor de vraag of de reserve kan worden gevormd, maar ook of die reserve in de volgende (drie) jaren kan worden gehandhaafd. Zorg ervoor dat u de gegevens bij de hand heeft waarmee u het herinvesterings-voornemen in die drie jaren kunt aantonen!
De Hoge Raad heeft in 2014 beslist dat al aan de herinvesteringsverplichting is voldaan als de verplichting tot verwerving van een bedrijfsmiddel is aangegaan; wachten tot aflevering is niet noodzakelijk.

Studiekosten: het op peil houden van kennis

De ondernemer die studiekosten maakt, kan die als bedrijfskosten opvoeren. Maar die aftrek blijft beperkt tot de kosten van het op peil houden van kennis. Als de ondernemer studiekosten maakt voor een uitbreiding van zijn vakbekwaamheid is géén aftrek mogelijk. Het ‘op peil houden’ heeft volgens de Hoge Raad – zo blijkt uit een recente uitspraak – een economische lading: het aanvullen van kennis, die nodig is om de economische positie van de onderneming te handhaven, valt hier ook onder.
Als de studiekosten zien op het verwerven van nieuwe vakbekwaamheid of het uitbreiden daarvan waardoor ook de aard van de producten en/of diensten wijzigt, zijn de studiekosten niet aftrekbaar. De economische identiteit van de onderneming wijzigt dan. De bakker die studeert voor fotograaf kan de scholingskosten niet ten laste van zijn winst uit onderneming brengen. Het betreft een geheel andersoortige activiteit.

Let op dat deze fiscale aftrek voor scholingskosten op 1 januari 2022 gaat verdwijnen. Het STAP-budget (Stimulans Arbeidsmarktpositie) vervangt de huidige fiscale aftrek. Werkenden en niet-werkenden kunnen met deze subsidie hun toegang tot de arbeidsmarkt verbeteren.

Uitkering kredietverzekering kost geen BTW

Heeft u, ondernemer, zich verzekerd tegen het risico dat uw afnemers niet betalen? Als de verzekeraar een schadepost honoreert, wordt die uitkering van de verzekeraar niet aangemerkt als een (gedeeltelijke) betaling door de afnemer. U behoudt het recht om de BTW op de niet-betaalde factuur terug te vragen bij de Belastingdienst.

Koopschuld niet omzetten in een leenschuld!

Heeft u afnemers die hun facturen niet betalen? Dan kunt u de BTW op die facturen terugvragen bij de Belastingdienst als het zeker is dat uw vordering (gedeeltelijk) oninbaar is. Vanaf 1 januari 2017 is daar in ieder geval sprake van uiterlijk één jaar na het verstrijken van de uiterste betaaldatum die tussen u en uw klant is overeengekomen.
Let op: als u zo’n koopschuld omzet in een leenschuld – doordat u met de wanbetalende afnemer afspreekt dat hij zijn schuld in meerdere (jaar)termijnen mag voldoen – verspeelt u het recht op de BTW-teruggave. Door die omzetting wordt de koopschuld geacht te zijn betaald.

Oninbare vorderingen: BTW terugvragen

De teruggaaf van BTW op oninbare vorderingen is per 1 januari 2017 sterk vereenvoudigd. Het recht op teruggaaf ontstaat op het tijdstip dat de oninbaarheid van de vordering kan worden vastgesteld. Dat is in ieder geval zo als de afnemer na één jaar nog niet betaald heeft. Dat jaar begint niet te lopen op de factuurdatum, maar op de datum dat de vordering opeisbaar is, ná het verstrijken van de betalingstermijn (van veelal 30 dagen). Deze regeling geldt ook als de overeenkomst tot levering van goederen of het verrichten van diensten is geannuleerd, verbroken of ontbonden, én als een prijsvermindering of kwijtschelding heeft plaatsgevonden na de levering van de goederen c.q. het verrichten van de dienst. Als een oninbare vordering later alsnog (gedeeltelijk) wordt voldaan, wordt de daarmee overeenkomende BTW opnieuw verschuldigd.
De ondernemer hoeft ook geen afzonderlijk teruggaafverzoek meer in te dienen: het oninbare BTW-bedrag kan in de BTW-aangifte in mindering worden gebracht op de periodiek af te dragen omzetbelasting. Bij overdracht van de vordering, zoals bij factoring, treedt de overnemer voor de teruggaafregeling in de positie van de verkoper. Na zo’n overdracht moet voor de BTW-teruggaaf nog wél een afzonderlijk verzoek worden ingediend.

De termijn van één jaar geldt ook in de omgekeerde situatie, voor de ondernemer die de in rekening gebrachte BTW als voorbelasting in aftrek heeft gebracht en de factuur niet heeft betaald. De ondernemer moet de in aftrek gebrachte BTW weer afdragen.

Late betalers: breng wettelijke rente in rekening

Betalen uw afnemers alsmaar te laat? Ver ná de contractuele betalingstermijn? Dan kunt u het te vorderen bedrag verhogen met de wettelijke rente. Voor het in rekening brengen van die rente hoeft u geen schriftelijke aanmaning te sturen. U heeft recht op de wettelijke rente zodra de afgesproken betalingstermijn is verstreken. Heeft u (in uw algemene voorwaarden) geen betalingstermijn opgenomen, dan geldt de wettelijke termijn van dertig dagen. De wettelijke rente is 8% voor handelstransacties, tussen ondernemers of met de overheid, en 2% voor transacties met consumenten.

Voer een voorziening op!

Als ondernemer kunt u uitgaven die u in de komende jaren gaat doen, nu reeds ten laste van de bedrijfsresultaten brengen als die kosten en lasten zijn opgeroepen door de bedrijfsuitoefening in 2019. Denk aan de kosten van onderhoud van het bedrijfspand, vervuiling van het bedrijfsterrein, de kosten van garantie op in 2019 verkochte artikelen, reorganisatiekosten enzovoort. Voor al die toekomstige uitgaven kan dit jaar al een voorziening worden getroffen ten laste van de bedrijfsresultaten over 2019. Met zo’n voorziening rekent u de kosten toe aan het jaar waarin die thuishoren én u incasseert de belastingbesparing op de toekomstige uitgaven eerder in de tijd. De voorwaarden voor het vormen van een voorziening zijn:
• de toekomstige uitgaven vinden hun oorsprong in feiten of omstandigheden die zich voorafgaand aan de balansdatum hebben voorgedaan; én
• er bestaat een redelijke mate van zekerheid dat die uitgaven zich zullen voordoen; én
• die uitgaven kunnen ook overigens aan de periode voorafgaand aan de balansdatum worden toegerekend.

Ultimo 2019 kunt u een voorziening opvoeren voor alle tot dat tijdstip veroorzaakte kosten, óók voor de kosten die in een eerder jaar zijn ontstaan. Inhaal van ‘oude’ kosten uit voorgaande jaren is toegestaan. Maar die inhaal is wél beperkt tot de kosten die betrekking hebben op de periode dat u de betreffende zaak in eigendom heeft: de kosten die zijn ontstaan voordat u dat bedrijfsmiddel verkreeg worden geacht begrepen te zijn in de koopprijs van de betreffende zaak. Ga met uw adviseur na welke voorzieningen u kunt opvoeren!

Pas op: extra pensioenlasten bij waardeoverdracht

Werknemers hebben het wettelijk recht om bij verandering van baan hun opgebouwde pensioenkapitaal mee te nemen naar de pensioenregeling van de nieuwe werkgever. De pensioenuitvoerder is verplicht om mee te werken aan deze waardeoverdracht. Zo’n waardeoverdracht kan de oude werkgever onverwachts veel extra geld kosten.
Bij de overdracht van het pensioenkapitaal moet de waarde van de bij de oude werkgever opgebouwde pensioenaanspraken worden vastgesteld. Een belangrijke factor daarbij is de te hanteren rekenrente. Bij eindloon- of middelloonregelingen moet de waarde van de pensioenaanspraken worden vastgesteld tegen het zogenaamde Wettelijk Standaard Tarief (WST). Dit is de wettelijke overdrachtswaarde; de Nederlandsche Bank stelt jaarlijks het daarvoor te hanteren rentepercentage vast. Verzekeraars en pensioenfondsen berekenen de waarde van de opgebouwde pensioenaanspraken op basis van marktrente. En die kan fors afwijken van de WST. Als de rente volgens het WST lager is dan de rente waarmee verzekeraars en pensioenfondsen rekenen, is er minder vermogen opgebouwd dan de wettelijke overdrachtswaarde. En dat mag – moet! – de oude werkgever betalen, ook al is de werknemer al geruime tijd uit dienst! Per werknemer kan dit om grote bedragen gaan. U kunt zich als werkgever tegen dit risico verzekeren.

Een voorziening voor proceskosten?

Bent u als ondernemer dit jaar in een zakelijk conflict geraakt? En zijn uw advocaten daar nu druk mee? Schatten zij de kans groot dat een en ander in een procedure zal uitmonden? Vergeet dan niet om ultimo 2019 een voorziening op te voeren voor de geraamde schade én de proceskosten.

Let op de vakantiedagen!

Als werkgever moet u de vakantiedagen van uw werknemers registreren. In de verlofadministratie moet u een onderscheid maken tussen wettelijke en bovenwettelijke vakantiedagen. De wettelijke vakantiedagen – vier keer de arbeidsduur per week – vervallen als uw werknemer die niet binnen zes maanden na het kalenderjaar zijn opgenomen. De vakantiedagen over 2019 moeten dus vóór 1 juli 2020 zijn opgenomen. Daarop geldt een uitzondering als de werknemer door drukte op de zaak of wegens ziekte geen verlof heeft kunnen opnemen. Bovenwettelijke vakantiedagen, de extra vrije dagen op grond van een arbeidsovereenkomst of cao, blijven langer doorlopen. Deze dagen verjaren na vijf jaar. Het kan geen kwaad om deze informatie te delen met uw werknemers.

Voorkom de inlenersaansprakelijkheid

Als u als ondernemer personeel inleent van een andere werkgever, kunt u – als die uitlenende werkgever zijn fiscal verplichtingen niet nakomt – als inlener aansprakelijk gesteld worden voor de loon- en omzetbelasting die de uitlener verschuldigd is over de aan u geleverde prestaties. Voor zo’n aansprakelijkstelling is wel vereist dat het ingeleende personeel onder uw toezicht of leiding heeft gewerkt.
Let op: de Belastingdienst neemt aan dat dit al snel het geval is, zeker bij relatief eenvoudige werkzaamheden als bijvoorbeeld de diensten van een schoonmaakbedrijf. Regel die werkzaamheden zo, dat u geen toezicht of leiding over die ingeleende arbeidskrachten hoeft uit te oefenen. Dat kan u veel geld schelen als de uitlener niet aan zijn fiscal verplichtingen kan voldoen.

Pak de loonkostenvoordelen

De overheid wil kwetsbare groepen werknemers betere kansen geven op de arbeidsmarkt. Om werkgevers daarbij te betrekken biedt de overheid hen diverse voordelen in de loonkostensfeer. Per 1 januari 2018 zijn er ier nieuwe loonkostenvoordelen (LKV’s) ingevoerd. Dat zijn jaarlijkse tegemoetkomingen op grond van de Wet tegemoetkomingen loondomein die werkgevers duizenden euro’s voordeel kunnen opleveren. Deze tegemoetkoingen zijn in de plaats gekomen van de premiekortingen. Het gaat om de volgende loonkostenvoordelen:

1. LKV oudere werknemer;
2. LKV arbeidsgehandicapte werknemer;
3. LKV doelgroep banenafspraak en scholingsbelemmerden;
4. LKV herplaatsen arbeidsgehandicapte werknemer.

Een werkgever kan voor meerdere werknemers recht hebben op een loonkostenvoordeel. Werkgever én werknemer moeten aan diverse voorwaarden voldoen om voor een LKV in aanmerking te komen. Die voorwaarden verschillen per LKV.

Benut de salary-split

Bent u met uw onderneming internationaal actief? Heeft uw onderneming een of meer vestigingen in het buitenland? Of heeft u intensieve, goede contacten met buitenlandse relaties? Zo ja, dan kan een salary-split voor u en uw stafmedewerkers wel eens voordelig uitpakken. Door zo’n salary-split wordt de belastingheffing over het salaris verdeeld over Nederland en het buitenland, en dat betekent meestal een lagere belastingdruk. Voor de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting in Nederland is vaak al voldoende dat de arbeidsbeloning kan worden doorbelast aan de vestiging in de werkstaat. Vraag uw belastingadviseur er eens naar.

Meewerkende familieleden: regel de werknemersverzekering

Werken er een of meer familieleden bij u in de zaak? En wilt u die familieleden onder de werknemersverzekeringen (Werkloosheidswet (WW), Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA), Ziektewet (ZW) en Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO)) laten vallen? Zorg dan voor een schriftelijke arbeidsovereenkomst. En een onderbouwing van de gezagsverhouding, bijvoorbeeld door een schriftelijke vastlegging van de werkaf-spraken. Met die documenten kunt u het recht op uitkeringen krachtens de werknemersverzekering veilig stellen

Uw studentenkind: geen toelage, maar loon

Heeft u een studerende zoon of dochter? En moet u hem/haar iedere maand weer een flinke toelage verstrekken? Ga na of u uw zoon of dochter niet op de payroll van uw onderneming kunt zetten. Een baantje bij u in de zaak is snel gevonden, en dat pakt fiscaal voordelig uit! Uw zoon of dochter kan – door de heffings- en arbeidskorting – een kleine € 7.000 per jaar belastingvrij verdienen, en u kunt dat loon als bedrijfskosten opvoeren. Dat is een fiscaal aftrekbare studietoelage van bijna € 600 in de maand. Overleg met uw adviseur hoe u de dienstbetrekking voor uw zoon of dochter zakelijk kunt invullen.

Kostenvergoeding: bij ziekte aanpassen of stopzetten

Veel werkgevers geven hun werknemers een vrije kostenvergoeding. Als de werknemer ziek wordt, moet die kostenvergoeding aangepast of mogelijk zelfs stopgezet worden. Niet direct, maar als de werknemer twee maanden ziek thuis zit (de maand waarin de werknemer ziek wordt en de daarop volgende maand), moet de vergoeding worden aangepast. De vrije vergoeding moet dan beperkt worden tot het bedrag van de kosten dat ook bij ziekte van de werknemer doorloopt. Denk aan abonnementen op vakliteratuur enzovoort. Maar een vergoeding voor representatie, die veelal het leeuwendeel van de vrije vergoeding uitmaakt, moet worden stopgezet. Een te hoge kostenvergoeding wordt aan de vrije ruimte toegedeeld. Dat kan u als werkgever een eindheffing van 80% kosten!
Als de werknemer weer beter is, mag de werkgever de onbelaste kostenvergoeding pas weer uitbetalen vanaf de maand nadat de werknemer weer aan het werk is gegaan.

Loondoorbetaling bij ziekte beperkt

In tegenstelling tot eerdere berichten blijft de loondoorbetaling bij ziekte voor werkgevers met minder dan 25 werknemers gewoon twee jaar. In het regeerakkoord stelde het kabinet nog voor om de loondoorbetalingsplicht voor kleine werkgevers te verkorten naar maximaal één jaar, maar dat is van de baan. Er komt per 1 januari 2020 wel een verzuimverzekering om kleine werkgevers te ontzorgen: de MKB verzuim-ontzorgverzekering. Deze verzekering dekt het financiële risico en helpt bij de verplichtingen en taken rondom de loondoorbetaling bij ziekte. Daarnaast verandert door de invoering van de Wet arbeidsmarkt in balans (WAB) de premieheffing voor de Werkloosheidswet (WW). De hoogte van de WW-premie wordt gekoppeld aan het type arbeidscontract. Voor werknemers met een kortdurend contract gaat dan een hogere premie gelden dan voor werknemers met een langer lopend contract.

Werknemer arbeidsongeschikt: schade te verhalen?

Een zieke of arbeidsongeschikte werknemer kost u als werkgever veel geld, en die kosten kunnen – soms – op een derde worden verhaald. Informeer altijd bij uw zieke medewerker of wellicht een derde aansprakelijk kan worden gesteld voor zijn arbeidsongeschiktheid. Als een derde de arbeidson-geschiktheid van uw medewerker heeft veroorzaakt en daarvoor aansprakelijk is – bijvoorbeeld bij een verkeersongeval – dan kunt u het nettoloon, de vakantietoeslag en variabele beloningen van uw medewerker tijdens de ziekteperiode verhalen, plus de redelijke kosten van re-integratie. U moet uw regresrecht binnen vijf jaar na de eerste ziektedag van uw werknemer uitoefenen. Uw adviseur voor aansprakelijkheidsverzekeringen kan u nader informeren.

Spek de kas van de personeelsvereniging

Als werkgever kunt u een belastingvrije bijdrage verstrekken aan de kas van de personeelsvereniging. Uw bijdrage, in redelijkheid gedaan, is géén loon voor de werknemers, en u kunt die bijdrage wél als loonkosten ten laste van de winst brengen. Vereist is dan wel dat tenminste driekwart van de werknemers lid kan worden van de personeelsvereniging én dat die vereniging met het geld leuke dingen doet voor het personeel.

Kerstpakketten: houd de kosten in de hand!

Gaat u dit jaar weer kerstpakketten uitdelen aan uw werknemers en relaties?
Let op: kerstpakketten pakken vaak veel duurder uit dan u denkt. Dat komt omdat u de kerstpakketten vrij van belasting wilt weggeven. Beter gezegd: moet geven. Als u iemand een geschenk geeft, en die ander moet daar belasting over betalen, werkt dat niet zo relatiebevorderend. En dat was toch de bedoeling van het relatiegeschenk. U kunt er voor kiezen om het kerstpakket voor uw medewerkers in de vrije ruimte van de werkkostenregeling te stoppen. Voor de werknemers is het pakket dan belastingvrij, u kunt de kosten ten last van de winst brengen. Komt u met de kostprijs van pakketten (inclusief BTW) boven de vrije ruimte uit, dan loopt u tegen een eindheffing van 80% op.
De BTW op de aanschaf van het kerstpakket is vaak niet als voorbelasting verrekenbaar. Hier loopt u tegen het BUA op, het Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting. De BTW is slechts aftrekbaar als de werknemer in dat jaar niet meer dan € 227 aan personeelsvoorzieningen heeft gehad. Controleer goed of dat het geval is, want anders heeft u géén BTW-aftrek op het kerstpakket.

Kerstpakketten voor uitzendkrachten en ZZP-ers

Kerstpakketten zijn populair. Iedere werkgever weet dat hij zich daar niet aan kan onttrekken. U kunt het kerstpakket voor uw werknemers gratis en belastingvrij verstrekken in de vrije ruimte van de werkkostenregeling. Pas op: dat kan niet voor de kerstpakketten voor uitzendkrachten en ZZP-ers: dat zijn geen werknemers van u dus die vallen niet onder werkkostenregeling. Voor deze medewerkers moet u de belastingheffing afkopen tegen de eindheffingsregeling voor niet-werknemers. Dat is 45% bij een kerstpakket tot € 136; kost het pakket meer, dan is de eindheffing 75% over de volledige waarde. Datzelfde geldt ook voor de kerstpakketten voor uw relaties.

Benut de studiekosten van uw medewerkers

De aftrek van studiekosten voor particulieren / uw medewerkers is in de laatste jaren fors beperkt. De aftrek is beperkt tot het college- of inschrijfgeld, plus de door de opleiding verplicht gestelde leer- en beschermingsmiddelen. Daarbij is computerapparatuur expliciet uitgesloten. Per 1 januari 2022 gaat deze aftrekpost waarschijnlijk verdwijnen!
Voor een werkgever gelden die beperkingen niet. Hij kan zijn werkstudenten een vrije vergoeding geven voor aanvullende scholingsuitgaven die de werkstudent zelf niet kan aftrekken. Dat biedt ruimte voor een fiscaal aantrekkelijk een-tweetje: u vergoedt de studiekosten, de werknemer levert brutosalaris in. Dat is fiscal voordelig voor twee.

Personeelsreisje: ga niet de boot in!

Wilt u met uw personeel een dagje uit? Goed plan, moet u doen. Prima voor de onderlinge verstandhouding en dat draagt bij aan goede bedrijfsresultaten. Maar u kunt dan beter niet een dagje gaan varen. De belastingrechter heeft beslist dat de kosten van de boot bij een personeelsreisje niet aftrekbaar zijn. De wet kent een aftrekbeperking voor de kosten van vaartuigen die gebruikt worden voor representatieve doeleinden en die aftrekbeperking geldt ook voor personeelsreisjes!

Benut de hoge vrije verhuiskostenvergoeding

Als een werknemer voor zijn werk moet verhuizen, kan zijn werkgever hem daarvoor een belastingvrije vergoeding geven. De verhuiskostenregeling kent een dubbele vrijstelling: een vrije vergoeding van de kosten van het overbrengen van de inboedel plus een vrijgesteld bedrag voor de overige verhuis- kosten zoals herinrichtingskosten.
Dat vrijgestelde bedrag aan verhuiskostenvergoeding is € 7.750. Als voorwaarde geldt dat de verhuizing voldoende moet samenhangen met de dienstbetrekking. Hiervan is in ieder geval sprake als wordt voldaan aan de volgende twee voorwaarden.

  • De werknemer verhuist binnen twee jaar na aanvaarding van een nieuwe dienstbetrekking of na overplaatsing.
  • De onbelaste vergoeding is bestemd voor de werknemer die op meer dan 25 kilometer afstand van zijn werk woont en verhuist, waardoor de afstand tussen zijn nieuwe woning en zijn werk ten minste 60% minder wordt.

Nieuwe medewerker: check het concurrentiebeding

Heeft u bijna een medewerker van uw concollega weggekaapt? Vergeet dan niet om na te gaan, vóórdat u hem in dienst neemt, of hij bij zijn huidige werkgever een concurrentiebeding heeft getekend. Als nieuwe werkgever bent u namelijk verplicht om dat te onderzoeken. Reageert de persoon in kwestie ontwijkend op uw vraag naar het beding, zorg er dan voor dat u van hem een schriftelijke verklaring krijgt met de mededeling dat hij geen concurrentiebeding heeft ondertekend. Blijkt er nadien wél een concurrentiebeding te bestaan en heeft u daar als nieuwe werkgever geen navraag naar gedaan, dan kunt u daarvoor een boete krijgen. Bij zeer ernstige nalatigheid kan de rechter u zelfs dwingen om de arbeidsovereenkomst te beëindigen.

Liever een relatie- dan een concurrentiebeding

Als ondernemer wilt u uw zakelijke belangen beschermen. U wilt voorkomen dat uw werknemers met de kennis en ervaring die ze binnen uw onderneming hebben opgedaan, goede sier bij de concurrent gaan maken. Een concurrentiebeding moet dat voorkomen. Veel werkgevers willen hun werknemers in zo’n concurrentiebeding zo ongeveer alles verbieden, maar dat vindt de rechter niet goed. Als het beding ‘onredelijk beperkend’ is voor de werknemer, zal de rechter het concurrentiebeding geheel of gedeeltelijk vernietigen. Als werkgever kunt u dat risico beperken door het  concurrentie- beding om te zetten in een relatiebeding. Met zo’n beding verbiedt u de werknemer om – als hij bij de concurrent is gaan werken – in contact te treden of te handelen met de zakelijke relaties die hij in loondienst bij u heeft opgebouwd. Zo’n beding beperkt de werknemer niet meer dan nodig is en dat betekent dat de rechter het vrijwel nooit vernietigt.

Verzeker het zakelijk verkeer van uw werknemers

Zitten uw werknemers voor hun werk veel op de weg? Zorg dan voor een goede verzekering van dat verkeer! De rechter heeft beslist dat een werkgever aansprakelijk is voor de schade die de werknemer oploopt bij een reis onder werktijd. Als u uw werknemers voor hun werk ‘onverzekerd’ laat reizen, draait u voor hun schade tijdens die zakelijke reizen op. Die schadeplicht geldt als u werknemers per auto reizen, maar ook als zij als voetganger of fietser aan het verkeer deelnemen. Voor schade bij woon-werkverkeer is de werkgever niet aansprakelijk. Tenzij in dat ritje van huis naar kantoor – en terug – een zakelijk element zit, bijvoorbeeld het wegbrengen van spullen, het ophalen van een collega.

Pak de subsidie voor praktijkleren!

Per 1 januari 2014 is de afdrachtvermindering onderwijs vervangen door een subsidie van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW): de Subsidieregeling praktijkleren. De Subsidieregeling Praktijkleren is bedoeld voor de volgende doelgroepen:

• leerlingen die een leerwerktraject volgen in het vmbo;
• deelnemers in het mbo met een opleiding in de beroepsbegeleidende leerweg (BBL);
• studenten die een hbo-opleiding volgen in de techniek, landbouw en natuurlijke omgeving, gezondheidszorg, gedrag & maatschappij, bestaande uit een combinatie van leren en werken;
• promovendi die tijdelijk zijn aangesteld of een arbeidsovereenkomst hebben bij een universiteit of een onderzoeksinstituut van KNAW of NWO;
• technologische ontwerpers in opleiding (toio’s) die een ontwerpopdracht bij uw onderneming doen.

Op de website van RVO.nl vindt u de voorwaarden om voor deze doelgroepen in aanmerking te komen voor de Subsidieregeling praktijkleren.

Innoveren met fiscaal voordeel

Met de Wet bevordering speur- en ontwikkelingswerk (WBSO) wil de overheid investeringen in innovaties stimuleren. Per 1 janauri 2016 is de afdrachtvermindering voor speur- en ontwikkelingswerk samengevoegd met de Research & Development Aftrek (RDA) tot één fiscal regeling. Na de samenvoeging is er één afdrachtvermindering met als grondslag alle kosten voor Research & Development (loonkosten, overige kosten en uitgaven). De hoogte van de afdrachtvermindering in de aangifte loonheffingen is als volgt:

  •  32% van de loonkosten en overige kosten en uitgaven voor speur- en ontwikkelingswerk, tot een bedrag van € 350.000;
  • 16% over het meerdere.

Voor starters geldt een afwijkende afdrachtvermindering.
Het percentage in de eerste schijf is dan 40%. Om in aanmerking te komen voor de afdrachtvermindering, moet de onderneming een S&O-verklaring aanvragen bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl).
Meer informatie vindt u op de website van RVO.nl.

Als gevolg van de evaluatie van deze regeling wijzigt de WBSO op een aantal punten per 1 januari 2020. Het aantal aanvraagmomenten van een S&O-verklaring breidt uit van drie naar vier. De deadline waarop een onderneming een aanvrag mag indienen, wordt de dag voorafgaand aan de periode waarop de aanvraag betrekking heeft, in plaats van ten minste een maand voorafgaand aan die periode.

KOR: ontheffing van administratieplicht

De ondernemer die gebruik maakt van de kleineondernemersregeling (KOR) in de omzetbelasting kan ontheffing krijgen van de administratieplicht voor de omzetbelasting, mits de af te dragen BTW niet hoger is dan € 1.345 per kalenderjaar. Daarbij gelden wel drie voorwaarden:

• de ondernemer maakt aannemelijk dat hij na toepassing van de KOR geen omzetbelasting verschuldigd is over het jaar waarin het verzoek wordt ingediend;
• de ondernemer heeft over het jaar waarin het verzoek wordt ingediend geen BTW vermeld op de door hem uitgereikte facturen;
• de ondernemer maakt over het jaar waarin het verzoek wordt ingediend geen aanspraak op een BTW-teruggave.

Als de ondernemer ontheffing van de administratieve verplichtingen heeft gekregen is hij niet verplicht om facturen uit te reiken. Doet hij dat toch, dan mag daarop geen BTW worden vermeld. De afnemer kan dan ook geen BTW in aftrek brengen. Als de ondernemer toch BTW vermeldt op door hem uitgereikte facturen, vervalt de ontheffing van de administratieplicht. De KOR-vermindering wordt niet verleend, en de ondernemer moet voor de rest van dat jaar de administratieve verplichtingen naleven.

De kleine ondernemersregeling in de omzetbelasting wordt per 1 januari 2020 gemoderniseerd. De regeling wordt vervangen door een facultatieve vrijstelling: ondernemers in Nederland met een BTW-omzet tot € 20.000 kunnen kiezen voor een BTW-vrijstelling. De ondernemer mag dan geen BTW meer in rekening brengen bij zijn afnemers, én hij kan geen omzetbelasting als voorbelasting in aftrek brengen. De nieuwe regeling gaat – anders dan de huidige KOR – ook gelden voor BV’s en andere rechtspersonen. Heeft u nu al ontheffing van administratieve verplichtingen voor de BTW, dan is aanmelden voor de nieuwe KOR niet nodig. Dat gaat namelijk automatisch. Wilt u de nieuwe KOR niet meer toepassen, dan kunt u zich afmelden met een speciaal formulier op de website van de Belastingdienst. Het gevolg is dan wel dat u drie jaar lang geen gebruik kunt maken van de KOR.

Verbreking BTW-fiscale eenheid? Melden

Heeft uw holding-BV de aandelen in een werk-BV verkocht en is daardoor de fiscale eenheid voor de BTW tussen die twee BV’s verbroken? Vergeet dan niet om dat schriftelijk te melden bij de bevoegde inspecteur. De wet bepaalt expliciet dat de hoofdelijke aansprakelijkheid van de leden van de fiscale eenheid voor de omzetbelasting – natuurlijke personen én lichamen – pas beëindigd wordt als de verbreking van de eenheid bij de inspecteur is gemeld. Niet melden kan een flinke zeperd opleveren: u kunt aansprakelijk gesteld worden voor de BTW van de vroegere dochter-BV, zelfs voor de BTW die is ontstaan in de periode ná verkoop van de aandelen in deze BV.

Fiscale eenheid BTW: een boete kan niet!

Een fiscale eenheid voor de omzetbelasting is als ondernemer belastingplichtig voor die belasting. De fiscal eenheid doet BTW-aangifte, de fiscale eenheid krijgt zo nodig naheffingsaanslagen opgelegd, al dan niet met een verzuim- of vergrijpboete. Veel BTW-specialisten zijn het erover eens dat zo’n boete helemaal niet kan! Een fiscale eenheid in de BTW kan volgens hen helemaal niet beboet worden. De Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat overtredingen kunnen worden begaan door natuurlijke personen en rechtspersonen. En een fiscale eenheid is geen van beide. Het is een fiscale fictie, die voor de samenstellende onderdelen alleen gevolgen heeft in de verhouding met de Belastingdienst.
Voor het opleggen van een bestuurlijke boete is een wettelijke grondslag vereist. Hier geldt: nulla poena sine legem. Nu die wettelijke grondslag ontbreekt kan de fiscale eenheid BTW niet beboet worden. Vergeet u niet om bezwaar te maken tegen de nog niet definitief vaststaande boetes op aanslagen BTW opgelegd aan een fiscale eenheid?

Herziening BTW goed geregeld?

Als u in het verleden roerende of onroerende zaken heeft aangeschaft en ter zake van die aanschaf de BTW geheel of gedeeltelijk in aftrek heeft gebracht, dan moet deze BTW bij een gewijzigd gebruik van dat goed herzien worden. Als u het vastgoed in 2019 heeft gebruikt voor handelingen waarvoor geen recht op BTW-aftrek bestaat en u alle BTW ter zake van de aanschaf van het goed in aftrek heeft gebracht, moet u de herzienings-BTW aangeven bij de laatste aangifte van het boekjaar. Heeft u het goed in 2019 gebruikt voor handelingen waarvoor wél recht op aftrek bestaat, en heeft u geen BTW ter zake van de aanschaf van het goed in aftrek gebracht, dan hebt u recht op teruggaaf van de herzienings-BTW. Ook deze teruggaaf doet u bij de laatste aangifte van het boekjaar. De herzieningstermijn voor vastgoed loopt tien jaar, voor roerende zaken is dat vijf jaar.

Leegstand na BTW-vrije verhuur: BTW-herziening

De ondernemer die een pand voor de verhuur heeft laten bouwen en die er niet in slaagt om een huurder te vinden, kan toch de volledige omzetbelasting op de bouwkosten als voorbelasting in aftrek brengen. Bij het niet-gebruiken van het pand vóór de eerste ingebruikneming kan ervan uit worden gegaan dat het pand bestemd is voor BTW-belaste exploitatie. Als de ondernemer het pand daarna – binnen de herzieningsperiode van 10 jaar – alsnog BTW-vrijgesteld gaat verhuren, moet de BTW-aftrek op de bouwsom worden herzien, met jaarlijks 1/10 deel. Is het pand vanaf de eerste ingebruikneming steeds BTW-vrijgesteld verhuurd, dan kan de omzetbelasting op de bouwkosten niet in aftrek worden gebracht. Als het pand vervolgens leeg komt te staan, kan er – net als bij het niet-gebruiken vóór de eerste ingebruikneming – vanuit worden gegaan dat er sprake is van (voorgenomen) gebruik voor BTW-belaste doeleinden. Dat leidt tot toepassing van de herzieningsregeling, zo heeft de Hoge Raad beslist, en dat levert de ondernemer alsnog een aftrek op van 1/10 deel van de omzetbelasting op de bouwkosten.

Familie in de zaak: stop met premieafdracht

Heeft u een of meer familieleden die meewerken in de zaak? Goede kans dat uw wil hun wet niet is. Zij laten zich niets gezeggen, u heeft binnen de onderneming geen ‘macht’ over het meewerkend familielid. Binnen zo’n arbeidsverhouding overheerst de familieverhouding en daarom is er geen sprake van een dienstbetrekking. En ook niet van een premieplichtige arbeidsverhouding. U doet er verstandig aan om dat per direct bij het UWV aan te kaarten. En te stoppen met de afdracht van premies sociale verzekeringen. Want die premies achteraf terugvragen en krijgen is veelal een mission impossible.

Oude administratie wegdoen

De wettelijke bewaartermijn van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers is zeven jaar. Dat betekent dat u aan het einde van dit jaar uw administratie over 2012 en voorgaande jaren (grotendeels) kunt vernietigen. De bewaarplicht van zeven jaar geldt voor alle basisgegevens (zoals het grootboek, de facturen van debiteuren en crediteuren, de in- en verkoopadministratie, de voorraadgegevens en de loonadministratie) en de overige gegevens die van belang kunnen zijn bij een belastingcontrole.
De algemene wettelijke bewaartermijn van zeven jaar is korter dan de BTW-herzieningstermijn voor onroerende zaken en rechten waaraan deze zijn onderworpen. De (al dan niet vrijgestelde) BTW-ondernemer blijft daarom verplicht om te bewaren: alle boeken, bescheiden en andere gegevensdragers of de inhoud daarvan -betreffende onroerende zaken en rechten waaraan onroerende zaken zijn onderworpen- gedurende negen jaar volgend op het jaar waarin de BTW-ondernemer het goed is gaan gebruiken (= de herzieningstermijn).

Tref maatregelen voor de bedrijfscontinuïteit

Iedere ondernemer moet de continuïteit van zijn onderneming maximaal waarborgen, of dat nu eenmanszaak is of een BV. Van groot belang is daarbij dat er altijd een ondernemer, een beslisser ‘aan het roer’ staat. Om zeker te stellen dat de bedrijfsactiviteiten goed worden uitgevoerd. Dat betekent dat u als ondernemer moet regelen hoe de beslissingsbevoegdheid binnen uw onderneming geregeld is voor het geval u er – onverhoopt –niet meer bent. Als dat niet goed geregeld is, gaan na uw overlijden de medewerkers, leveranciers en afnemers van uw onderneming twijfelen aan de betrouwbaarheid, en leidt dat tot ‘leegloop’.
Heeft u een eenmanszaak, dan kunt u een en ander regelen door in uw testament een executeur met ruime bevoegdheden (afwikkelingsbewind) te benoemen. Heeft u een BV, dan kan de continuïteit gewaarborgd worden met een stichting administratiekantoor (stak). Het bestuur van zo’n stak treedt aan als u niet meer als ondernemer binnen de BV kunt fungeren, en oefent het stemrecht op de aandelen in de BV uit.