ZZP-regels: ruim 50% opdrachtgevers zit fout
De Belastingdienst heeft per 1 juli 2018 de handhaving van de ZZP-wetgeving (de DBA-wet) verruimd. De dienst heeft vervolgens -krachtens het Toezichtsplan Arbeidsrelaties- bij 104 opdrachtgevers een bedrijfsbezoek gebracht om de naleving van de DBA-regels te beoordelen. De uitkomst van dat onderzoek is alarmerend: bij 59 van de 104 opdrachtgevers “leek sprake van in meer of mindere mate onjuist handelen”. Daarvan werd bij 12 opdrachtgevers geconstateerd dat zij de arbeidsrelatie niet juist hebben gekwalificeerd; bij die ondernemers wordt een vervolgonderzoek uitgevoerd naar het vermoeden van kwaadwillendheid. De Tweede Kamer is geschrokken van de omvang van ‘het ZZP-gesjoemel’ en eist een hardere aanpak.
Commentaar
De Tweede Kamer is geschrokken van het ZZP-gesjoemel. De Kamer wil een hardere aanpak, maar meer dan ‘risicogestuurd gaan kijken’ zit er voorlopig niet in. Uit de bedrijfsbezoeken blijkt dat veel opdrachtgevers wel met ZZP-ers moeten werken om het werk gedaan te krijgen. Dat geldt vooral in sectoren met een toenemende krapte op de arbeidsmarkt, zoals de ICT, het onderwijs en de zorg.
WKR: pak de algemene aanwijzing
Een werkgever die zijn werknemer een belastingvrije vergoeding of verstrekking wil toekennen, moet die vergoeding etc. onder de 1,2% vrije ruimte brengen, ofwel die vergoeding moet onder een gerichte vrijstelling vallen. De werkgever moet zo’n vrije vergoedingen of gerichte vrijstellingen aanwijzen als eindheffingsloon. Doet hij dat niet, dan is die vergoeding alsnog belast. Dat aanwijzen is verplichte kost! De Belastingdienst heeft begin 2018 een modeltekst gepubliceerd voor een algemene aanwijzing van eindheffingsloon. Als u die benut, zit u goed.
De Belastingdienst heeft recent een modeltekst bekend gemaakt voor een algemene aanwijzing van eindheffingsloon. Deze tekst luidt als volgt:
“[Naam inhoudingsplichtige] verklaart hierbij dat hij met ingang van […] alle tot het loon in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB) behorende vergoedingen en verstrekkingen, dan wel terbeschikkingstellingen, voor zover niet vrijgesteld op grond van artikel 11 en volgende Wet LB, aanwijst als eindheffingsloon.
Deze aanwijzing geldt niet:
- voor zover de omvang van de aangewezen vergoedingen en verstrekkingen in belangrijke mate groter is dan de omvang van de vergoedingen en verstrekkingen die in voor het overige overeenkomstige omstandigheden in de regel worden aangewezen;
- voor zover [Naam inhoudingsplichtige] het loon tot het individueel belaste loon van de werknemer heeft gerekend, dan wel binnen de onderneming op grond van de geldende arbeidsvoorwaarden had behoren te rekenen.”
79 ritten naar de golfclub: zakelijk en / of privé
Een rondje golf is voor veel ondernemers de favoriete manier van netwerken: zakelijke relaties ontmoeten én lekker sportief bezig zijn. Dat is goed voor de business, en dat maakt het ritje met de auto van de zaak naar de golfclub tot een zakelijke rit. Die kilometers tellen niet mee voor privégebruik auto. Hof Den Bosch heeft dat recent bevestigd voor een ondernemer met een BV die zijn bezoeken aan de golfbaan altijd combineerde met een afspraak met een zakenrelatie. De ondernemer claimde 79 zakelijke ritten naar de golfbaan. Het Hof vond dat wat te veel van het goede, het golfen was ook een privéaangelegenheid. Het Hof merkte 17 ritten als privé aan, en dat kostte de ondernemer alsnog de bijtelling privégebruik auto.
Afschrijvingsbeperking VPB: oplossing in de maak?
Per 1 januari 2019 is de afschrijving op gebouwen beperkt voor de heffing van vennootschapsbelasting: een BV kan een pand nog slechts afschrijven tot op de WOZ-waarde. Die bodemwaarde bestond al voor beleggingspanden, per 1 januari 2019 geldt die ook voor panden in eigen gebruik. De nieuwe afschrijvingsbeperking geldt uitsluitend in de vennootschapsbelasting; voor ondernemers in de inkomstenbelasting én voor de ter beschikkingstellings-regeling verander er niets.Hebt u, BV-ondernemer, last van de nieuwe afschrijvingsbeperking? Overleg dan met uw adviseur welke oplossingen in uw situatie beschikbaar zijn. Is een eenmanszaak naast de BV wat voor u? Of een sale-lease-back constructie met u of uw meerderjarige kinderen. Mogelijkheden genoeg. Werk aan de winkel voor uw adviseur!
Voorwaarden bij schenking: niet al te gek!
Een gulle gever kan bij een schenking bepalen dat die schenking herroepelijk is. Als die clausule in de –notariële of onderhandse – akte is opgenomen en door de begiftigde ‘voor gezien’ is getekend, heeft de gulle gever de mogelijkheid om de schenking geheel of gedeeltelijk terug te draaien. Hij kan daar ‘gedragingen’ van de begiftigde aan verbinden. Bijvoorbeeld: ik schenk je € 25.000 zoonlief, maar als je niet voor je 25ste bent afgestudeerd, herroep ik die schenking. Zo’n schenking is een goed hulpmiddel om het studietempo van zoonlief aan te jagen. De gulle gever kan ook schenken onder voorwaarden. Maar die voorwaarden moeten wel ‘gepast’ zijn, zo heeft de Rechtbank Midden Nederland recent beslist. In de berechte situatie hadden grootouders een aardig bedrag aan hun minderjarige kleinkinderen geschonken, maar daar wel een hele waslijst aan voorwaarden aan verbonden. De kinderen mochten niet verslaafd raken aan alcohol, drugs en lachgas, ze mochten niet te dik worden, geen tattoo zetten en niet in aanraking komen met justitie. De moeder van de kinderen – de wettelijk vertegenwoordiger – vond die voorwaarden ongepast en weigerde de schenking te aanvaarden. De grootouders vroegen daarop bij de rechter machtiging om de schenking namens de kleinkinderen te aanvaarden, maar de rechter wees dat verzoek af. Hij vond de voorwaarden ‘een financieel dwangmiddel om aan de kinderen tot in lengte van dagen op vele gebieden een levensstijl op te leggen’. En dat is al te gek.
Check de waarde van uw schulden in box 3
Heeft u ’oude’ schulden in box 3? Betaalt u op die schulden een rente die veel hoger is dan de huidige markrente? Houd er dan rekening mee dat die schuld een waarde in het economisch verkeer heeft die hoger is dan de nominale waarde. U kunt die hogere waarde in box 3 opvoeren: de heffingsgrondslag van de box 3-heffing is de waarde in het economisch verkeer. Zit er op de schuld een boeterente ingeval van een voortijdige aflossing? Dan kunt u de contante waarde van de latente boeterente ook als onderdeel van uw schuld in box 3 opvoeren.
Vordering prijsgeven: BTW-teruggaaf verspeeld!
Bent u, ondernemer, al geruime tijd verwikkeld in een zakelijk conflict met een afnemer? U heeft nog recht op een flink bedrag, maar dat wordt maar niet betaald. Overweegt u om uw vordering – ten einde raad –dan maar te laten zitten? Om met uw relatie een ’over en weer niets meer te vorderen’ overeenkomst te tekenen?
Bedenk wel dat het prijsgeven van uw vordering dan voor de heffing van omzetbelasting aangemerkt wordt als een betaling. Door dat akkoord verspeelt u de BTW-teruggave. Wel iets om rekening mee te houden!
Nieuw bedrijfspand: TBS-regeling direct van toepassing?
Mijn compagnon en ik willen ons makelaarskantoor gaan huisvesten in een drukke winkelstraat, met veel publiek. Wij hebben een optie op een leegstaand winkelpand, om dat te kopen, te verbouwen en geschikt te maken voor onze makelaardij-BV. De vraag is of we dat pand in de BV moeten kopen, of in privé en dat onder de terbeschikkingstellingsregeling aan de BV gaan verhuren. In de BV kunnen we – vanwege het nieuwe afschrijvingsregime vanaf 1 januari 2019 – het pand nog slechts tot op de WOZ-waarde afschrijven, en dat is om en nabij de prijs waarvoor we het kopen. Onder de TBS-regeling kunnen we meer afschrijven, tot op de helft van de WOZ-waarde. Maar als we het pand privé kopen is het wel cruciaal dat het pand direct onder de TBS-regeling valt, en niet eerst in box 3. We willen alle financierings- en verbouwingskosten in box 1 opvoeren. Wanneer gaat de TBS-regeling in onze situatie in?
Antwoord
U kunt met uw compagnon het pand direct vanaf de koop onder de TBS-regeling brengen, mits u aan een aantal voorwaarden voldoet. De Hoge Raad heeft al weer jaren geleden beslist dat wanneer een ondernemer/directeur-grootaandeelhouder een pand koopt dat verbouwd moet worden voordat het in de BV kan worden benut, dat pand direct vanaf de aanschaf onder de TBS-regeling kan worden gebracht als de DGA en de BV hun bedoeling – dat het pand na de verbouwing aan de BV zal worden verhuurd – schriftelijk vastleggen. Als die intentieverklaring ontbreekt kan een directe ingang van de TBS-regeling nog steeds van toepassing zijn als vaststaat dat het zakelijk belang van de BV een belangrijke rol heft gespeeld bij de aanschaf én de verbouwing van het pand. De Belastingdienst stelt daarbij wel de eis dat de DGA en de BV vóór de aanschaf en verbouwing van het pand afspraken hebben gemaakt over de huurprijs, de huurtermijn, de verdeling van de kosten van verbouwing, etc. Hof Arnhem was minder streng: het Hof vond het voldoende dat de aanschaf en verbouwing van het pand was afgestemd op de werkzaamheden die de BV in dat pand wilde gaan verrichten. In uw situatie moet een winkelpand worden verbouwd tot een ruimte geschikt voor een makelaarskantoor. Het pand krijgt een totaal andere functie, een andere indeling, met andere technische voorzieningen. In die situatie kan het geen probleem zijn om te voldoen aan de hiervoor beschreven voorwaarden. De TBS-regeling kan dan ingaan per de datum van de aanschaf van het pand, en u en uw compagnon kunnen de volledige koopsom van het pand plus de kosten van verbouwing én financiering meenemen bij de vaststelling van het TBS-resultaat.
Excessief lenen bij de eigen BV
Financiën gaat het excessief lenen bij de eigen BV stevig aanpakken. De DGA/aanmerkelijkbelang-aandeelhouder die een schuld heeft bij zijn BV van meer dan € 500.000 moet over dat meerdere bedrag direct met de fiscus afrekenen, in box 2 tegen het aanmerkelijkbelang-tarief. Schulden voor de eigen woning worden daarbij – onder voorwaarden –buiten beschouwing gelaten. Deze regeling – aangeduid als de DGA-taks – moet ingaan op 1 januari 2022. De staatssecretaris van Financiën heeft deze maatregel aangekondigd in de aanbiedingsbrief van het Belastingplan 2019, en die vervolgens uitgewerkt in een concept-wetsvoorstel. Dat wetsvoorstel is begin maart voor internetconsultatie aangeboden. In deze special een nadere toelichting op de komende DGA-taks.
Ontmoedigen van excessief lenen
Veel DGA’s lenen geld bij hun BV, in rekening-courant om een – fiscaal gedreven – laag salaris aan te vullen, of om in privé te beleggen. Door geld van de BV te lenen in plaats van dividend of salaris op te nemen, vermijdt de DGA een directe belastingheffing over de opgenomen liquide middelen. Dat kan leiden tot een langdurig uitstel, en soms zelfs afstel van belastingheffing. Het kabinet wil deze belastingontwijking tegengaan en het excessief lenen bij de eigen BV ontmoedigen door bij bovenmatige leningen, van meer dan € 500.000, direct belasting te heffen. Als de totale schuld meer dan € 500.000 bedraagt, wordt dat meerdere bedrag als een fictief regulier voordeel in de aanmerkelijkbelang-heffing betrokken. Het tijdstip van belastingheffing sluit dan aan bij het tijdstip dat de liquide middelen de BV verlaten. Een belangrijke reden voor dit wetsvoorstel is de omvang van deze praktijk. Het gaat om veel geld. In de toelichting op het wetsvoorstel worden harde cijfers genoemd. Die gegevens betreffen overigens niet alleen DGA’s. Het voorstel betreft alle aanmerkelijkbelang-aandeelhouders. Volgens Financiën waren er in 2016 – volgens de aangiften vennootschapsbelasting – ongeveer 355.000 aanmerkelijkbelang-huishoudens. Bij 216.000 huishoudens was sprake van een lening bij de eigen vennootschap (61% van de gevallen), tot een totaalbedrag van ruim € 55 miljard. Dat bedrag aan schulden is scheef verdeeld: ruim 10% van de aanmerkelijkbelang-huishoudens leenden gezamenlijk circa 60% van het totale leenbedrag! Een groot deel van deze schulden betreft schulden ter financiering van de eigen woning. Als die worden uitge- zonderd resteert voor 2016 een schuldbedrag van € 25 miljard. Daarvan heeft zo’n 11.000 aanmerkelijkbelang-huishoudens een bovenmatige schuld van boven de € 500.000. Door het wetsvoorstel worden derhalve zo’n 11.000 aanmerkelijkbelang-houders getroffen.
DGA’s en andere aanmerkelijkbelang-aandeelhouders
De voorgestelde regeling is van toepassing op alle aanmerkelijkbelang-houders van de BV. op de DGA en zijn partner, maar ook op andere aandeelhouders van de BV met een regulier, een fictief of een meetrek-aanmerkelijkbelang. Als de aanmerkelijkbelang-houder of zijn partner een schuld heeft aan de BV van (in totaal) meer dan € 500.000, is sprake van een fictief regulier voordeel uit aanmerkelijk belang dat bij de aanmerkelijkbelang-houder en zijn partner gezamenlijk in de belastingheffing in box 2 wordt betrokken. Het is hierbij niet van belang of de schulden zijn aangegaan door de aanmerkelijkbelang-houder of door zijn partner én tot wiens individuele vermogen die schuld behoort. Ook is niet van belang of de partner zelf ook aanmerkelijkbelang-houder is. De grens van € 500.000 geldt voor de aanmerkelijkbelang-houder en zijn partner gezamenlijk: in alle gevallen blijft slecht éénmaal een bedrag van € 500.000 buiten de heffing. Het fictief reguliere voordeel – het surplus boven de € 500.000 – is voor fiscale partners een gemeenschappelijk inkomensbestanddeel. Zij kunnen kiezen bij wie van hen beiden dat voordeel belast wordt. Als er geen keuze wordt gemaakt, wordt het voordeel bij ieder van hen voor de helft in de belastingheffing betrokken.
Schulden
Voor de vaststelling van het totaalbedrag aan schulden tellen alle typen leningen mee. Het gaat hierbij om alle civielrechtelijke schuldverhoudingen en verplichtingen aan het einde van het kalenderjaar, op basis van de nominale waarde. Dit moet materieel worden opgevat en omvat geldleningen en rekening-courantschulden, inclusief de daarop bijgeschreven rente. Eigenwoningschulden behoren uiteraard ook tot de schulden, maar die worden onder voorwaarden uitgezonderd: zie hierna.
Het wetsvoorstel omvat alle schulden die de aanmerkelijkbelang-houder of zijn partner ‘rechtens dan wel in feite direct of indirect’ aan de BV heeft.
Met deze formulering worden ‘back-to-back’-situaties onder de regeling gebracht. Denk aan de situatie waarbij de BV geld leent aan de broer van de aanmerkelijkbelang-houder, die dat geld doorleent aan de aanmerkelijkbelang-houder. Of als de aanmerkelijkbelang-houder geld leent bij een bank, en de BV zich garant stelt voor de verplichtingen die de aandeelhouder terzake is aangegaan. Die garantstelling behoort ook tot de schulden als de aanmerkelijkbelang-houder zonder die garantie geen lening bij de bank had kunnen krijgen. Als hij die lening wel ‘op eigen kracht’ had kunnen krijgen en de garantstelling uitsluitend tot gunstiger leningsvoorwaarden leidt, telt die niet mee voor de limiet van € 500.000.
Voor de beoordeling van de € 500.000 grens worden vorderingen en rechten op de vennootschap niet gesaldeerd met schulden aan de BV. De maatregel heeft als doel bovenmatige leningen te ontmoedigen en daarbij is het niet relevant wat een aanmerkelijkbelang-houder aan vorderingen heeft.
Ook strikt zakelijke leningen
Het wetsvoorstel maakt geen onderscheid in verschillende typen leningen, en in de aanwending van het geleende geld. Dat heeft tot gevolg dat ook een strikt zakelijke lening meetelt voor de € 500.000 limiet. Financiën vindt dat terecht, omdat de aanmerkelijkbelang-houder over de geleende gelden beschikt en ‘de juridische terugbetalingsverplichting doet hier niet aan af’. Een andere – meer reële – motivering is dat het voor de Belastingdienst problematisch én arbeidsintensief is om zakelijke en niet zakelijke leningen van elkaar te onderscheiden. Het wetsvoorstel kent geen mogelijkheid van tegenbewijs.
Schulden van ‘verbonden personen’
Bij de beoordeling van de limiet van € 500.000 tellen niet alleen de schulden van de aanmerkelijkbelang-houder en diens partner, maar ook de schulden die hun ‘verbonden personen’ aan de BV hebben. Het gaat hierbij om de bloed- of aanverwanten in de rechte lijn van de aanmerkelijkbelang-houder of zijn partner. Dus de kinderen, kleinkinderen, ouders en grootouders van beide partners. Als de BV van senior een lening verstrekt aan diens zoon of dochter – voor de financiering van hun woning – telt die lening mee voor de beoordeling of senior meer dan € 500.000 schuld aan zijn BV heeft. Zie voorbeelden 1 en 2.
Financiën vindt deze toerekening noodzakelijk om te voorkomen dat de voorgestelde maatregel kan worden uitgehold: een DGA zou naast een lening aan zichzelf (van minder dan € 500.000) een additionele lening aan een verbonden persoon – zijn zoon of dochter – kunnen verstrekken. Als de verbonden persoon zelf een aanmerkelijk belang heeft in de BV blijft de toerekening achterwege: dan wordt voor die persoon zelfstandig beoordeeld of de heffing van toepassing is. Heeft een verbonden persoon een bovenmatige schuld aan een BV waarin twee met hem verbonden personen een aanmerkelijk belang houden, dan wordt het bovenmatige deel van de schuld bij beiden voor gelijke delen in aanmerking genomen. Zie voorbeeld 3.
Voorbeeld 1
DGA X heeft alle aandelen in BV Z. De BV leent € 300.000 aan Y, de dochter van X om een huis te kopen. X heeft een schuld aan zijn BV van € 400.000. Dochter Y heeft geen aanmerkelijk belang in BV Z, waardoor bij haar geen fictief regulier voordeel in aanmerking kan worden genomen. Het bovenmatige deel van de schuld van Y én X gezamelijk aan BV Z wordt als fictief regulier voordeel bij vader X in de belastingheffing in box 2 betrokken. Bij X wordt een fictief regulier voordeel van € 200.000 belast. Het maximumbedrag van X wordt na het in aanmerking genomen fictief reguliere voordeel verhoogd met € 200.000 tot een bedrag van € 700.000.
Voorbeeld 2
DGA X houdt alle aandelen in houdstervennootschap BV A. BV A houdt alle aandelen in de werkmaatschappij BV W. Y, de dochter van X, neemt in privé alle aandelen in BV W over van BV A voor € 700.000. Zij blijft deze koopsom schuldig aan BV A. Y heeft een schuld aan BV A. Zij heeft zelf geen aanmerkelijk belang in BV A, haar vader X heeft wél een aanmerkelijk belang in BV A. Bij X wordt daardoor het bovenmatige deel van de schuld van Y als een fictief regulier voordeel van € 200.000 in de belastingheffing in box 2 betrokken, vanwege de schuld die Y (verbonden persoon van X) heeft aan BV A. Het maximumbedrag van X wordt na het in aanmerking genomen fictief reguliere voordeel verhoogd met € 200.000 tot € 700.000.
Voorbeeld 3
DGA X leent € 1.250.000 van een BV waarin hij geen aanmerkelijk belang heeft, maar zijn vader en grootvader wél: zij hebben ieder 50% van de aandelen. Het bovenmatige deel van de schuld van € 750.000 wordt in beginsel aan de vader én aan de grootvader toegerekend: bij beiden € 750.000. Deze dubbele toerekening wordt voorkomen: aan vader en aan grootvader wordt ieder de helft van het bovenmatige deel van de schuld toegerekend: € 375.000 per persoon.
Eigenwoningschulden mét hypotheek
Een eigenwoningschuld wordt voor de toepassing van deze regeling niet als schuld in aanmerking genomen. Het moet dan wel gaan om een eigenwoningschuld in de zin van de desbetreffende bepaling in de wet inkomstenbelasting. Dat heeft tot gevolg dat wanneer er sprake is van een eigenwoningschuld die is aangegaan op of na 1 januari 2013 en de aanmerkelijkbelanghouder voldoet (structureel) niet aan de wettelijk verplichte jaarlijkse aflossing, die schuld wél meetelt voor de limiet van € 500.000.Voorts geldt als voorwaarde dat voor de schuld een recht van hypotheek aan de BV is verstrekt. Deze voorwaarde geldt niet voor de op 31 december 2021 bestaande eigenwoningschulden. Financiën vindt de voorwaarde van de hypotheekverstrekking noodzakelijk omdat de aanmerkelijkbelang-houder anders op een later tijdstip met dezelfde woning nogmaals een lening bij een bank kan opnemen om zijn consumptieve bestedingen te bekostigen ofwel daarmee in privé te gaan beleggen.
Bovenmatig deel van de schulden
Als de totale schuld van de aanmerkelijkbelang-houder en zijn partner (én hun verbonden personen) meer dan € 500.000 bedraagt, wordt dat meerdere als inkomen uit aanmerkelijk belang in aanmerking genomen. Dit bovenmatige deel van de schulden wordt vastgesteld aan het einde van het kalenderjaar, voor het eerst op 31 december 2022.
Als de aanmerkelijkbelang-houder geld heeft geleend van meerdere eigen vennootschappen, worden deze leningen bij elkaar opgeteld voor toepassing van deze maatregel. De totale omvang van de schulden wordt vanuit de positie van de natuurlijke persoon beoordeeld, waarbij voor de heffing wordt aangesloten bij de omvang van de schulden boven de € 500.000.
Dat maximumbedrag van € 500.000 kan in een later jaar op een hoger bedrag uitkomen: als in enig jaar een bovenmatig gedeelte is belast, wordt de limiet van € 500.000 met dat bedrag verhoogd om te voorkomen dat hetzelfde bovenmatige gedeelte van de schulden opnieuw in de belastingheffing wordt betrokken. Het maximumbedrag van € 500.000 of het bedrag na verhoging geldt voor de aanmerkelijkbelanghouder en zijn partner gezamenlijk.
Voorbeeld 4
X heeft in belastingjaar 1 in totaal voor € 700.000 schulden aan vennootschappen waarin hij een aanmerkelijk belang houdt. Het bovenmatige deel van zijn schulden in belastingjaar 1 bedraagt € 200.000. Dat bedrag wordt in jaar 1 als fictief regulier voordeel bij hem belast in box 2. In belastingjaar 2 heeft X, als gevolg van de belastingheffing in jaar 1, een maximumbedrag van € 700.000 (€ 500.000 + € 200.000). Vervolgens verhoogt X zijn schulden met € 300.000 tot in total € 1.000.000 in belastingjaar 2. Het bovenmatige deel van zijn schulden ultimo jaar 2 bedraagt € 300.000 (€ 1.000.000 -/- € 700.000). In belastingjaar 3 heeft X, als gevolg van de belastingheffing in jaar 3 over het fictief regulier voordeel van € 300.000, een maximumbedrag van € 1.000.000.
Fictief regulier voordeel
Het bovenmatig gedeelte van de schuld – de schuld boven de € 500.000 – wordt als fictief regulier voordeel in de belastingheffing betrokken, in box 2, bij de aanmerkelijkbelang-houder en dienst partner. Het fictief regulier voordeel is voor de fiscale partners een gemeenschappelijk inkomens- bestanddeel, dat zij voor de belastingheffing vrijelijk onderling kunnen verdelen.
Het fictief regulier voordeel heeft alleen gevolgen voor de belastingheffing over inkomen uit aanmerkelijk belang. Voor andere fiscale wetgeving – denk aan box 1, box 3, de dividendbelasting en de vennootschapsbelasting – heeft dit voordeel geen consequenties. Deze fictie heeft ook geen civielrechtelijke betekenis.
Dit houdt in dat een bovenmatig gedeelte van de schuld dat als fictief regulier voordeel belast is in box 2, civielrechtelijk blijft bestaan en dus blijven de rente- en aflossingsverplichtingen op dat deel van de schuld van kracht. De BV als schuldeiser moet de vordering onverkort blijven opvoeren op haar balans, de waardering van die vordering op de aandeelhouder / schuldenaar verandert niet door de box 2-heffing. En de BV moet ook over het bovenmatige gedeelte van de lening rente blijven rekenen en die verantwoorden in de resultatenrekening. De aanmerkelijkbelang-houder blijft over dat deel van de schuld rente verschuldigd, en als de schuld in box 3 valt kan hij ook het bovenmatige, belaste gedeelte in mindering brengen op de heffingsgrondslag voor de box 3-heffing. Een balanstest en uitkeringstoets zijn evenmin aan de orde: er is sprake van een fictief regulier voordeel.
Door de fictie te beperken tot de aanmerkelijkbelangregeling wordt de uitvoeringslast voor zowel de belastingplichtigen als de Belastingdienst zo gering mogelijk gehouden.
Dubbele heffing
Het wetsvoorstel voorkomt een dubbele heffing bij inwerkingtreding van de maatregel. Als in 2022 een bedrag als fictief reguliere voordeel in de belastingheffing wordt betrokken, wordt dat bedrag bij de vervreemding van de aanmerkelijkbelang-aandelen in mindering gebracht op het vervreemdingsvoordeel. Die aftrek kan er niet toe leiden dat er een verlies uit aanmerkelijk belang ontstaat. Voor aftrek is vereist dat de belasting-plichtige alle aandelen in zijn BV vervreemdt; hij mag nadien geen aanmerkelijk belang meer in die BV houden. De korting wordt niet verleend bij een fictieve vervreemding door emigratie.
Voorbeeld 5
X houdt alle aandelen in BV Y. Hij heeft deze aandelen in een ver verleden gekocht voor € 1. X heeft ultimo 2022 een schuld van € 750.000 aan zijn BV, met als gevolg dat een fictief regulier voordeel van € 250.000 in 2022 in de belastingheffing wordt betrokken. Medio 2023 vervreemdt hij de aandelen in zijn BV voor € 400.001.
Bij het bepalen van het vervreemdingsvoordeel krijgt X een vervreemdingskorting. De korting is € 250.000, het in 2022 in aanmerking genomen fictief reguliere voordeel. Het vervreemdingsvoordeel bedraagt € 150.000 (400.001 -/- 1 -/- 250.000).
Het voorkomen van de dubbele heffing is uitsluitend aan de orde voor de belastingheffing over een fictief voordeel in 2022. Als in het voorbeeld hierboven X niet ultimo 2022, maar pas ultimo 2023 een schuld van € 750.000 aan zijn BV heeft, en er mitsdien in 2023 € 250.000 als fictief regulier voordeel wordt belast, krijgt hij geen korting bij verkoop van zijn aandelen in de BV. Dan is sprake van een regelrechte dubbele heffing!
Dat is ook het geval als X komt te overlijden. Uit het wetsvoorstel blijkt niet dat de vervreemdingskorting overgaat op de erfgenamen.
Een dubbele heffing dreigt ook als bij de hiervoor gegeven voorbeelden 1 en 2 de heffing over het fictief regulier voordeel bij een ander dan de schuldenaar plaatsvindt. Als die schuldenaar later de aandelen in de BV verwerft waarbij hij de bovenmatige schuld is aangegaan, treedt nogmaals een heffing over (hetzelfde) fictieve voordeel op.
Ingangsdatum en overgangsrecht
Voorgesteld wordt het wetsvoorstel in werking te laten treden per 1 januari 2022. Als peildatum geldt 31 december, waardoor het fictief reguliere voordeel in het jaar van inwerkingtreding per 31 december 2022 als inkomen uit aanmerkelijk belang in de heffing wordt betrokken en dan belast wordt tegen een tarief van 26,9%. Het kabinet wil aanmerkelijkbelang-houders met een bovenmatige schuld aan de BV ruimschoots de gelegenheid geven om hun excessieve schulden aan de eigen vennootschap terug te brengen voordat zij daarover in box 2 belast worden. Met een eerste peildatum per 31 december 2022 hebben zij nog ruim drie jaar de tijd om nog tegen de huidige 25% aanmerkelijkbelang-heffing dividend bij de BV op te nemen en daarmee de schuld af te lossen (tot minder dan € 500.000). Of om de beleggingen aan de BV over te dragen en zo de schuld af te lossen. In veel gevallen is zo’n oplossing niet mogelijk. De bovenmatige lening bij de BV is veelal benut voor een belegging in vastgoed. Een gehele of gedeeltelijke aflossing van een vastgoedschuld in een tijdsbestek van drie jaar is gegeven de cashflow niet reëel. Overdracht van het vastgoed om de schuld te kunnen aflossen is wel mogelijk zijn, maar dan vormt de 6% of 2% overdrachtsbelasting een aanzienlijke belemmering.
Lopende vaststellingsovereenkomsten
Let op: de nieuwe regeling voor bovenmatige schulden van meer dan € 500.000 betekent geenszins dat schulden (in rekening-courant) van minder dan dit bedrag fiscal aanvaardbaar zijn! Voor deze schulden blijft de bestaande aanpak en rechtspraak onverkort van toepassing. Dat geldt ook voor eigenwoningschulden.
De Belastingdienst sluit in de praktijk vaak een vaststellingsovereenkomst (vso) met een belastingplichtige over het afbouwen van te hoge schulden aan zijn vennootschappen. De vso’s die betrekking hebben op een schuld aan de BV van minder dan € 500.000 blijven gehandhaafd. Voor vso’s die zien op schulden van meer dan € 500.000 is dit minder duidelijk en afhankelijk van de gemaakte afspraken.
DGA: 25% minder salaris!
Veel DGA’s vinden het salaris dat zij bij hun BV moeten opnemen te hoog. Een aftrek in de BV tegen 20% of 25% vennootschapsbelasting, en in privé de heffing van inkomstenbelasting tegen een hoger tarief, dat kost belastinggeld. Wilt u ook uw salaris uit de BV verlagen? Ga dan eens na of u bij de vaststelling van uw salaris de doelmatigheidsmarge hebt toegepast. De wetgever is er bij de aanpassing van de gebruikelijkloonregeling per 2015 van uitgegaan dat 61% van alle DGA’s de doelmatigheidsmarge – van 25% – kunnen benutten, en ‘dat het merendeel dat ook wel zal hebben gedaan’. Als u als DGA die marge aantoonbaar niet hebt toegepast, kunt u uw salaris uit de BV met 25% verminderen! Stem het af met uw adviseur, om averechtse fiscale effecten te voorkomen.
Regel uw crisispakket, voor als u wat overkomt
Alle mensen zijn kwetsbaar, ook ondernemers. Wat gebeurt er met de zaak als u wat overkomt? Wat hebt u geregeld voor het geval u – onverhoopt – de onderneming niet langer kunt besturen? Een geode bedrijfsvoering vraagt om een goede ondernemer, iemand die beslissingen durft te nemen. Als ondernemer moet u regelen wie die taak op zich kan nemen als u dat – tijdelijk of definitief – niet meer kunt. U kunt het regelen in een levenstestament, of voor uw overlijden in uw testament door een executeur met ruime bevoegdheden (afwikkelingsbewind) te benoemen. Heeft u een BV, dan kunt u de continuïteit waarborgen met een stichting administratiekantoor (stak) die in werking treedt als u niet meer als ondernemer binnen de BV kunt fungeren. Uw adviseur kan u adviseren wat in uw situatie de beste oplossing is.
Nieuwe werknemer: check uw belastingvoordeel
Bent u, werkgever, van plan om binnenkort een nieuwe medewerker aan te trekken die een arbeidsbeperking heeft, of een wat grotere afstand tot de arbeidsmarkt. Check dan de premiecalculator. Het ministerie van Sociale Zaken, de Belastingdienst en het UWV hebben gezamenlijk een digitale calculator ontwikkeld waarmee u als werkgever uw belastingvoordeel kunt berekenen door zo’n medewerker aan te trekken. Dat zal uw beslissing zeker beïnvloeden. Zie ook Regelhulp financieel CV.
BTW op kosten aandelenbeheer: wél of geen aftrek
Hebt u een effectenportefeuille in uw holding-BV? Houdt er dan rekening mee dat de BTW op de beheerskosten van die portefeuille niet voor BTW-aftrek in aanmerking komt. Het houden van effecten en het incasseren van inkomsten daaruit is niet BTW belast, zodat de omzetbelasting op kosten voor het beheer van zo’n portefeuille ook niet als voorbelasting aftrekbaar is. Dat geldt ook als de holding-BV voor het overige uitsluitend BTW-belaste prestaties verricht.
De holding-BV heeft wél recht op BTW-aftrek (krachtens een besluit van Financiën van 3 augustus 2004) op de kosten gemaakt voor de verkoop van aandelen, binnen het kader van de bedrijfsuitoefening bij een meerderheidsbelang.