Eindejaarstips 2020 voor alle ondernemers
De werkkostenregeling: vrije ruimte
U mag een gedeelte van uw fiscale loon besteden aan onbelaste vergoedingen, verstrekkingen en terbeschikkingstellingen voor uw werknemers. We noemen dit de vrije ruimte. Voor de eerste € 400.000 geldt sinds begin 2020 een percentage van 1,7%. Voor het deel van de loonsom boven de € 400.000 geldt een vrije ruimte van 1,2%. Als onderdeel van de coronamaatregelen van de overheid is het percentage over de eerste € 400.000 voor 2020 extra verhoogd naar 3%. Met die vrije ruimte kunt u ‘leuke dingen’ doen voor uw medewerkers. U kunt hen diverse vergoedingen en verstrekkingen belastingvrij toekennen. Zolang u binnen de vrije ruimte blijft, bent u ter zake geen belasting verschuldigd. Overschrijdt u die vrije ruimte, dan bent u 80% eindheffing verschuldigd over het bedrag van de overschrijding. Maar die schade valt ook nog wel mee.
Investeren? Maak gebruik van de BIK
Om werkgevers te stimuleren om juist in deze moeilijke tijden te investeren, wordt per 1 januari 2021 een nieuwe tijdelijke fiscale investeringssubsidie ingevoerd: de Baangerelateerde Investeringskorting (BIK). De BIK wordt vormgegeven als een afdrachtvermindering op de loonbelasting/premie volksverzekeringen. Ondernemers die nieuwe investeringen doen in bedrijfsmiddelen (investeringsverplichting aangaan op of na 1 oktober 2020), krijgen een korting op hun loonheffingen via een afdrachtvermindering. Daarbij moeten de investeringen met een laatste betaling in de periode van 1 januari 2021 tot en met uiterlijk 31 december 2022 volledig zijn betaald en binnen zes maanden na die volledige betaling in gebruik zijn genomen. Het kabinet gaat ervan uit dat de regeling niet meer nodig is na 31 december 2022. Het bedrag aan BIK-afdrachtvermindering voor baangerelateerde investeringen bedraagt per kalenderjaar 3,9% van het investeringsbedrag tot en met € 5 miljoen en 1,8% van het investeringsbedrag voor het eerdere. De minimale investering per aanvraag is € 20.000. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) stelt na aanvraag het BIK-bedrag vast in een BIK-verklaring. Dit bedrag mag u in mindering brengen op de loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen van het kalenderjaar. De BIK vormt een tijdelijke aanvulling op onder meer de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA), de energie-investeringsaftrek (EIA), de milieu-investeringsaftrek (MIA) en de willekeurige afschrijving milieubedrijfsmiddelen (VAMIL). U kunt dus verschillende investeringsregelingen tegelijker-tijd benutten als ze van toepassing zijn op een investering.
Overdrachtsbelasting op bedrijfspand omhoog
Overweegt u een bestaand bedrijfspand aan te schaffen, dan kunt u dat beter nog dit jaar doen. In 2020 betaalt u over niet-woningen zoals een bedrijfspand, een los stuk grond, maar ook een woning die als belegging worden aangeschaft 6% overdrachtsbelasting. Per 1 januari 2021 bent u meer geld kwijt, want het algemene tarief van de overdrachtsbelasting gaat omhoog van 6% naar 8%.
Als u een bestaande woning koopt, moet u over de reële koopsom 2% overdrachtsbelasting betalen. Voor starters op de woningmarkt (die een leeftijd van tussen de 18 en 35 jaar hebben) en de woning duurzaam zelf gaan bewonen, geldt vanaf 1 januari 2021 een vrijstelling van overdrachtsbelasting. Vanaf 1 april 2021 zal de vrijstelling voor starters alleen nog gelden voor woningen waarvan de waarde niet hoger is dan € 400.000.
Investeringsaftrek: plan uw investeringen
Bent u van plan om op korte termijn flink te gaan investeren? Dan is het zinvol om na te gaan of u die investeringen nog dit jaar moet doen, of dat u die – gedeeltelijk – beter kunt uitstellen tot 2021. Een spreiding van investeringen over meerdere jaren leidt meestal tot een hogere kleinschalig-heidsinvesteringsaftrek (KIA) en daarmee tot meer belastingvoordeel.
Om voor de KIA in aanmerking te komen moet een ondernemer in 2020 meer dan € 2.400 en maximaal € 323.544 investeren in premieabele bedrijfsmiddelen. De KIA is 28% op investeringen tot maximaal € 58.238; voor investeringen van meer dan € 58.238 tot € 107.848 is de KIA een vast bedrag van € 16.307. Daarboven daalt de aftrek met 7,56% van het investeringsbedrag boven de € 107.848. Deze schijvenindeling maakt het voordelig om investeringen te ‘knippen’ en over twee jaren te spreiden.
Blijft u dit jaar met de investeringen onder de drempel van € 2.400, dan doet u er verstandig aan de in 2021 geplande investeringen naar voren te halen en die nog dit jaar te doen. Zeker als u met de investeringen in 2021 wederom onder de drempel blijft. Twee jaar € 2.400 investeren levert geen aftrek op, een keer € 4.600 geeft dit jaar een aftrek van 28%, ofwel een aftrekpost van € 1.288.
Vergeet MIA en EIA niet
Als u investeert in bepaalde energiezuinige bedrijfsmiddelen kunt u gebruikmaken van de energie-investeringsaftrek (EIA). Deze bedrijfsmiddelen mogen niet eerder zijn gebruikt en door het ministerie van Economische Zaken hebben verklaard dat er sprake is van een energie-investering. De EIA bedraagt 45% (2020) bij een investering van meer dan € 2.500.
De EIA kan samenlopen met de KIA. Reden genoeg om hiermee rekening te houden bij uw investeringsplannen. Bij investeringen in nieuwe bedrijfsmiddelen die door onze minister als milieu-investeringen zijn aangewezen, kunt u de milieu-investeringsaftrek (MIA) claimen. Die aftrek loopt – afhankelijk van de categorie bedrijfsmiddelen – op van 13,5% tot 36% bij een investering van meer dan € 2.500. MIA en KIA kunnen
samenlopen, de MIA en de EIA niet.
Let op: U moet meldingen voor het toepassen van de energie-investeringsaftrek, de milieu-investeringsaftrek en de willekeurige afschrijving op milieu-investeringen digitaal doen met behulp van e-Herkenning. De aanvraag van deze regelingen is ondergebracht bij het e-loket van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl).
Voorkom de desinvesteringsbijtelling
De desinvesteringsbijtelling is een bijtelling bij de jaarwinst van de onderneming. De desinvesteringsbijtelling moet plaatsvinden bij vervreemding van bedrijfsmiddelen waarbij eerder een investeringsaftrek ten laste van de winst is gebracht. De desinvesteringsbijtelling is van toepassing als de vervreemding plaatsvindt binnen vijf jaar na het begin van het kalenderjaar waarin de investering heeft plaatsgevonden. Deze desinvesteringsbijtelling geldt ook in een aantal situaties die gelijk te stellen zijn met een verkoop. Heeft u in 2016 met investeringsaftrek geïnvesteerd in een bedrijfsmiddel? Als u dat bedrijfsmiddel gaat afstoten kunt u de desinvesteringsbijtelling voorkomen door de verkoop uit te stellen tot begin 2021.
Fiets van de zaak; houd rekening met 7%-forfait
Per 1 januari 2020 wordt het privévoordeel van een fiets van de zaak forfaitair gesteld op 7% van de waarde van de fiets (inclusief BTW). Deze bijtelling geldt in ieder geval als de werkgever de fiets voor – een deel van het woon-werkverkeer – aan de werknemer ter beschikking stelt. De nieuwe regeling gaat gelden voor een fiets, een elektrische fiets of speed pedelec.
De leasefiets mag naast de auto van de zaak worden gebruikt. Dat is juist de bedoeling: de combinatie van beide vervoermiddelen kan het aantrek-kelijker maken om een aantal dagen in de week in plaats van met de auto op de fiets naar het werk te gaan.
De nieuwe bijtellingsregeling heeft geen gevolgen voor de BTW-regels voor een fiets van de zaak. Als een BTW-ondernemer een fiets koopt en die aan zijn werknemer verstrekt of ter beschikking stelt, geldt een specifieke regeling. Als de inkoopprijs van de ter beschikking gestelde fiets – na aftrek van de eigen bijdrage van de werknemer – meer is dan € 749 inclusief BTW, is de BTW-aftrek uitgesloten voor het surplus boven de € 749.
Tot € 749 (inclusief BTW) komt de omzetbelasting volledig voor aftrek in aanmerking bij een volledig aftrekgerechtigde BTW-ondernemer.
Deze bijtellingsregeling is veel simpeler dan de regeling die gold tot 1 januari 2020. Een werknemer met een fiets van de zaak moest tot 2020 – strikt genomen – precies het aantal kilometers bijhouden dat hij privé en zakelijk fietste en welk voordeel hij van het privégebruik had. Op dat bedrag mocht hij de kosten van onderhoud, reparatie en eventueel stroomverbruik in aftrek brengen.
Privé no-claimkorting: naar de auto van de zaak
Bent u, werkgever, van plan om uw werknemers een auto van de zaak te geven? En heeft uw werknemer in zijn privéauto jarenlang schadevrij gereden en een leuke no-claimkorting opgebouwd? Die korting kunt u doorschuiven naar de auto van de zaak. Dat drukt de kosten van het verzekeren van de auto van de zaak. U kunt het zo regelen dat uw werknemer recht houdt op zijn korting (als hij schadevrij blijft rijden); hij kan die korting dan meenemen als hij van baan verandert of weer in een privéauto gaat rijden.
Verklaring uitsluitend zakelijk gebruik bestelauto
Een werknemer kan met de verklaring uitsluitend zakelijk gebruik voor bestelauto’s aangeven dat hij de bestelauto uitsluitend zakelijk zal gebruiken. Anders gezegd, dat hij met de bestelauto geen kilometer privé zal rijden. De Belastingdienst heeft voor deze verklaring een digitaal formulier ter beschikking gesteld. De werknemer/IB-ondernemer hoeft geen rittenregistratie meer te voeren nadat hij van de inspecteur een ontvangstbevestiging van de verklaring heeft ontvangen.
De overheid wil met deze regeling tegemoetkomen aan de vele bezwaren die door de praktijk naar voren zijn gebracht over het voeren van een adequate rittenadministratie voor bestelauto’s. De overheid zal met ambulant toezicht controle uitoefenen op het feitelijk gebruik van de bestelauto door de werknemer/IB-ondernemer. Daarnaast is de automobilist verplicht om de verklaring in te trekken (en dat aan de Belastingdienst mee te delen) zodra hij de bestelauto wél voor privé gaat gebruiken. De werkgever heeft hier een actieve meldingsplicht. Als privégebruik van de bestelauto
blijkt, kan dat tot een naheffingsaanslag loonbelasting (met een forse boete) leiden. Die aanslag wordt opgelegd aan de werknemer, maar als de werkgever een onjuiste verklaring heeft afgelegd of als hij de werknemer toestemming heeft gegeven voor privégebruik van de bestelauto, of als hij weet dat de werknemer de auto voor privédoeleinden gebruikt, wordt de naheffingsaanslag aan de werkgever opgelegd.
Bestelauto’s: geen rittenadministratie, geen bijtelling
Voor bestelauto’s gelden diverse specifieke regelingen (naast de verklaring uitsluitend zakelijk gebruik) om de bijtelling voor privégebruik te vermijden. Ook als de werknemer geen rittenregistratie heeft bijgehouden.
De bijtelling blijft achterwege als:
• de werkgever het privégebruik van de bestelauto verbiedt. De werkgever moet dat verbod schriftelijk vastleggen en controleren dat de werknemer dat verbod naleeft;
• de werknemer de bestelauto niet mee naar huis neemt, maar die op het bedrijfsterrein van de werkgever achterlaat;
• de bestelauto nagenoeg uitsluitend geschikt is voor het vervoer van goederen;
• er sprake is van doorlopend afwisselend gebruik van de bestelauto door verschillende bestuurders. Bij deze optie is de werkgever per bestelauto een vast bedrag van € 300 per jaar aan eindheffing loonbelasting verschuldigd.
Check of u als ondernemer/werkgever voldoet aan de diverse voorwaarden om de bijtelling voor de bestelauto’s binnen uw bedrijf achterwege te kunnen laten. U voorkomt daarmee een naheffing van loonbelasting.
Auto van de zaak: verhaal boetes en schade
Heeft een van uw werknemers het afgelopen jaar tijdens werktijd met een auto van de zaak een verkeersovertreding begaan en daarvoor een boete gekregen? Als u die boete als werkgever heeft betaald (bijvoorbeeld omdat het kenteken van de auto op naam van de zaak staat), zorg er dan voor dat u die boete alsnog verhaalt op de betreffende werknemer. Doet u dat niet, dan kan de boete worden aangemerkt als een nettoloonbetaling. Dat kan u een forse naheffingsaanslag kosten over de – gebruteerde – boete, inclusief verhoging en belastingrente. Datzelfde geldt ook voor schade aan de auto die het gevolg is van onzorgvuldig gebruik van de auto door de werknemer.
De Hoge Raad heeft beslist dat een werkgever de verkeersboetes van een werknemer wegens te hard rijden altijd moet verhalen op het nettoloon van de werknemer. Ook bij snelheidsovertredingen van niet meer dan 10 kilometer!
Een scooter van de zaak
Een werkgever kan zijn werknemer in plaats van – of naast! – een auto van de zaak ook een fiets, motor of een scooter van de zaak geven. Een scooter, een kek en handig voertuig in een verkeersdrukke stad. Uw werknemer maakt zijn zakelijke ritten snel van A naar B, en geen parkeerproblemen. Als de werknemer de scooter ook privé gebruikt, moet u de waarde van dat privégebruik tot zijn loon rekenen. Hier geldt geen forfaitaire bijtelling zoals bij de auto of de fiets: de waarde van het privégebruik is het aantal privé verreden kilometers keer de werkelijke kilometerprijs. Een eigen bijdrage van de werknemer kan daarop in aftrek worden gebracht.
Vastgoed: afschrijven of afwaarderen?
Ondernemers in de inkomstenbelasting, BV’s én DGA’s die een pand aan hun BV verhuren, kunnen dat pand nog slechts afschrijven indien en voor zover de boekwaarde van het gebouw hoger is dan de zogenaamde ‘bodemwaarde’. De hoogte van de bodemwaarde voor ondernemers in de inkomstenbelasting en DGA’s hangt af van de bestemming.
• Voor een voor een gebouw in eigen gebruik is de bodemwaarde 50% van de WOZ-waarde.
• Voor een gebouw dat bestemd is om direct of indirect voor ten minste 70% ter beschikking te worden gesteld of verhuurd aan een derde – een gebouw ter belegging – is de bodemwaarde gelijk aan 100% van de WOZ-waarde.
Voor ondernemers in de vennootschapsbelasting gelden afwijkende regels. De WOZ-waarde van het pand is in alle gevallen de bodemwaarde van dat pand. Zodra de boekwaarde van het gebouw de bodemwaarde heeft bereikt, kan niet verder worden afgeschreven. Stijgt de WOZ-waarde (de bodemwaarde), dan behoeft geen winst te worden genomen.
Heeft u het gebouw voor 1 januari 2019 in gebruik genomen en heeft u op dat gebouw nog geen drie jaar afgeschreven? Dan mag u deze drie jaar nog afschrijven volgens het oude regime. De boekwaarde mag daardoor onder de WOZ-waarde uitkomen.
Het blijft mogelijk om het gebouw af te waarderen op lagere bedrijfswaarde, ook onder de bodemwaarde. Ga na of een afwaardering tot op lagere bedrijfswaarde van uw pand haalbaar is. De bedrijfswaarde is ‘de waarde die een koper van de gehele onderneming zou toekennen aan het pand, op basis van de overnemingswaarde van de onderneming, die van plan is om de gehele onderneming voort te zetten’. Voor veel bedrijfspanden – in het bijzonder voor kantoorpanden – kan een lagere bedrijfswaarde worden verdedigd.
Sale-leaseback: huur in plaats van afschrijving
Kunt u in de onderneming/de BV niet meer afschrijven op uw bedrijfspand omdat de bodemwaarde bereikt is? Laat uw adviseur dan eens nagaan of de BV dat pand niet beter aan uw meerderjarige kinderen kan verkopen en het pand vervolgens van hen terughuren. In de BV kunt u de huur en de bijbehorende huurlasten als bedrijfskosten opvoeren, en uw meerderjarige kinderen kunnen de vruchten van het bedrijfspand fiscaalvriendelijk in box 3 – laagbelast – incasseren.
Uw BV moet wel zakelijk handelen met uw kinderen: de prijs van het pand én de huurcondities moeten zakelijk zijn. Als uw BV een boekwinst maakt op de verkoop van het pand kan die winst zeer waarschijnlijk belastingvrij in een herinvesteringsreserve worden ondergebracht. De BV moet dan wel aan kunnen tonen dat zij op niet al te lange termijn (in principe binnen drie jaar) in andere bedrijfsmiddelen gaat (her-)investeren. Dat hoeft niet per se in een bedrijfspand te zijn. Of heeft uw BV nog compensabele verliezen aan de recente crisisperiode overgehouden? Dan kunt u de boekwinst op de verkoop van het pand met die verliezen verrekenen. De overdracht van het pand kost 6% overdrachtsbelasting (2021: 8%). Dat is een drempel die terugverdiend moet worden. Laat uw adviseur het eens doorrekenen.
Liever onderhoud dan verbetering
Heeft u een bedrijfspand met een lage fiscale boekwaarde? Dan is de kans groot dat u niet meer kunt afschrijven op dat pand. Is de fiscale boekwaarde van een pand gelijk of lager dan de zogenoemde bodemwaarde, dan is afschrijving niet meer toegestaan. De uitleg van het begrip bodemwaarde is afhankelijk van of u ondernemer bent voor de vennootschapsbelasting of inkomstenbelasting. In de vennootschapsbelasting is de bodemwaarde gelijk aan de WOZ-waarde van het pand. Bent u ondernemer in de inkomstenbelasting, dan bestaat er een verschil tussen een gebouw dat u houdt ter belegging of een gebouw voor eigen gebruik. Voor een gebouw ter belegging (verhuur) is de bodemwaarde ook gelijk aan de WOZ-waarde. Is het gebouw bedoeld voor eigen gebruik, dan is de bodemwaarde 50% van de WOZ-waarde. Door de afschrijvingsregels worden onderhoudskosten op het pand fiscaalvriendelijker behandeld dan kosten van verbetering. Onderhoudskosten zijn direct aftrekbaar, terwijl kosten van verbetering van het pand geactiveerd moeten worden. Het activeren van deze kosten verhoogt de waarde van het pand. Vanwege de lage fiscale boekwaarde van het pand kunt u deze kosten mogelijk niet afschrijven. Vergeet daarom niet om tijdig een kostenegalisatiereserve voor het grootonderhoud van uw bedrijfspand op te voeren.
Onderhoudskosten: eerder aftrekbaar met een KER
Onderhoudskosten zijn aftrekbaar in het jaar waarin de uitgaven zijn gedaan. Die aftrek kan naar voren worden gehaald door een kostenegalisatie-reserve (een KER) te vormen. Dit is mogelijk als de bedrijfsuitoefening van dit jaar kosten heeft veroorzaakt, terwijl de met die kosten samen-hangende uitgaven pas in een later jaar zullen worden gedaan. Voorwaarde voor de reserve is wel dat het om een substantieel bedrag aan kosten gaat.
Als u een kostenegalisatiereserve ultimo 2020 wilt opvoeren, moet u nog dit jaar voor bescheiden zorgen waarmee u die reserve kunt onderbouwen. Denk bijvoorbeeld aan een reserve voor de kosten van toekomstig onderhoud aan uw bedrijfspand. Voor de onderbouwing van zo’n reserve kan een rapport van een aannemer of architect, met daarin de te verrichten werkzaamheden en de daarmee gemoeide kosten, goede diensten bewijzen.
Late betalers: breng wettelijke rente in rekening
Betalen uw afnemers alsmaar te laat? Ver ná de contractuele betalingstermijn? Dan kunt u het te vorderen bedrag verhogen met de wettelijke rente. Voor het in rekening brengen van die rente hoeft u geen schriftelijke aanmaning te sturen. U heeft recht op de wettelijke rente zodra de afgesproken betalingstermijn is verstreken. Heeft u (in uw algemene voorwaarden) geen betalingstermijn opgenomen, dan geldt de wettelijke termijn van dertig dagen. De wettelijke rente is 8% voor handelstransacties, tussen ondernemers of met de overheid, en 2% voor transacties met consumenten.
Voer een voorziening op!
Als ondernemer kunt u uitgaven die u in de komende jaren gaat doen, nu reeds ten laste van de bedrijfsresultaten brengen als die kosten en lasten zijn opgeroepen door de bedrijfsuitoefening in 2020. Denk aan de kosten van onderhoud van het bedrijfspand, vervuiling van het bedrijfsterrein, de kosten van garantie op in 2020 verkochte artikelen, reorganisatiekosten enzovoort.
Voor al die toekomstige uitgaven kan dit jaar al een voorziening worden getroffen ten laste van de bedrijfsresultaten over 2020. Met zo’n voorziening rekent u de kosten toe aan het jaar waarin die thuishoren én u incasseert de belastingbesparing op de toekomstige uitgaven eerder in de tijd. De voorwaarden voor het vormen van een voorziening zijn:
• de toekomstige uitgaven vinden hun oorsprong in feiten of omstandigheden die zich voorafgaand aan de balansdatum hebben voorgedaan; én
• er bestaat een redelijke mate van zekerheid dat die uitgaven zich zullen voordoen; én
• die uitgaven kunnen ook overigens aan de periode voorafgaand aan de balansdatum worden toegerekend.
Ultimo 2020 kunt u een voorziening opvoeren voor alle tot dat tijdstip veroorzaakte kosten, óók voor de kosten die in een eerder jaar zijn ontstaan. Inhaal van ‘oude’ kosten uit voorgaande jaren is toegestaan. Maar die inhaal is wél beperkt tot de kosten die betrekking hebben op de periode dat u de betreffende zaak in eigendom heeft: de kosten die zijn ontstaan voordat u dat bedrijfsmiddel verkreeg worden geacht begrepen te zijn in de koopprijs van de betreffende zaak. Ga met uw adviseur na welke voorzieningen u kunt opvoeren!
Pas op: extra pensioenlasten bij waardeoverdracht
Werknemers hebben het wettelijk recht om bij verandering van baan hun opgebouwde pensioenkapitaal mee te nemen naar de pensioenregeling van de nieuwe werkgever. De pensioenuitvoerder is verplicht om mee te werken aan deze waardeoverdracht. Zo’n waardeoverdracht kan de oude werkgever onverwachts veel extra geld kosten. Bij de overdracht van het pensioenkapitaal moet de waarde van de bij de oude werkgever opge-bouwde pensioenaanspraken worden vastgesteld. Een belangrijke factor daarbij is de te hanteren rekenrente. Bij eindloon- of middelloonregelingen moet de waarde van de pensioenaanspraken worden vastgesteld tegen het zogenaamde Wettelijk Standaard Tarief (WST). Dit is de wettelijke overdrachtswaarde; de Nederlandsche Bank stelt jaarlijks het daarvoor te hanteren rentepercentage vast. Verzekeraars en pensioenfondsen berekenen de waarde van de opgebouwde pensioenaanspraken op basis van marktrente. En die kan fors afwijken van de WST. Als de rente volgens het WST lager is dan de rente waarmee verzekeraars en pensioenfondsen rekenen, is er minder vermogen opgebouwd dan de wettelijke overdrachtswaarde. En dat mag – moet! – de oude werkgever betalen, ook al is de werknemer al geruime tijd uit dienst! Per werknemer kan dit om grote bedragen gaan. U kunt zich als werkgever tegen dit risico verzekeren.
Let op de vakantiedagen!
Als werkgever moet u de vakantiedagen van uw werknemers registreren. In de verlofadministratie moet u een onderscheid maken tussen wettelijke en bovenwettelijke vakantiedagen. De wettelijke vakantiedagen – vier keer de arbeidsduur per week – vervallen als uw werknemer die niet binnen zes maanden na het kalenderjaar zijn opgenomen. De vakantiedagen over 2020 moeten dus vóór 1 juli 2021 zijn opgenomen. Daarop geldt een uitzondering als de werknemer door drukte op de zaak of wegens ziekte geen verlof heeft kunnen opnemen. Bovenwettelijke vakantiedagen, de extra vrije dagen op grond van een arbeidsovereenkomst of cao, blijven langer doorlopen. Deze dagen verjaren na vijf jaar. Het kan geen kwaad om deze informatie te delen met uw werknemers.
Voorkom de inlenersaansprakelijkheid
Als u als ondernemer personeel inleent van een andere werkgever, kunt u – als die uitlenende werkgever zijn fiscale verplichtingen niet nakomt – als inlener aansprakelijk gesteld worden voor de loon- en omzetbelasting die de uitlener verschuldigd is over de aan u geleverde prestaties.
Voor zo’n aansprakelijkstelling is wel vereist dat het ingeleende personeel onder uw toezicht of leiding heeft gewerkt.
Let op: de Belastingdienst neemt aan dat dit al snel het geval is, zeker bij relatief eenvoudige werkzaamheden als bijvoorbeeld de diensten van een schoonmaakbedrijf. Regel die werkzaamheden zo, dat u geen toezicht of leiding over die ingeleende arbeidskrachten hoeft uit te oefenen. Dat kan u veel geld schelen als de uitlener niet aan zijn fiscale verplichtingen kan voldoen.
Check uw sectorindeling!
De Belastingdienst controleert de sectorindeling van bedrijven nadrukkelijk. Die sectorindeling bepaalt sinds de inwerkingtreding van de Wet arbeidsmarkt in balans (WAB) per 1 januari 2020 niet meer de hoogte van de WW-premie (Werkloosheidswet). Per 1 januari 2020 is de sectorpremie voor de WW vervallen en zijn de sectorfondsen afgeschaft. Er gelden sindsdien twee aparte premies voor alle werkgevers: een lage premie (2,70% in 2021) voor werknemers met een vast contract, en een hoge premie (7,70% in 2021) voor werknemers met een contract voor bepaalde tijd.
Bij de premieheffing werknemersverzekeringen heeft u uiteraard niet alleen te maken met de WW-premie, maar ook met de ZW (Ziektewet) en WGA premie (Werkhervattingskas Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten). Voor deze premieheffingen is de sectorindeling nog wel van belang. Het is wel de bedoeling om de sectorindeling helemaal vaarwel te zeggen, maar dat is voorlopig nog niet het geval.
Check of u in de juiste sector bent ingedeeld en de juiste premies betaalt: zie ook Gedifferentieerde premies WGA en Ziektewet 2021 (PDF).
Als uw bedrijf in de verkeerde sector is ingedeeld, kunt u dat niet zomaar aanpassen in uw loonprogramma. U moet de afwijking schriftelijk melden bij de Belastingdienst. Die bepaalt dan of en zo ja, per wanneer, de andere sectorindeling voor u van toepassing is. Het toepassen van een ‘onjuiste’ sectorpremie kan niet alleen leiden tot naheffingen, maar ook tot boetes.
Pak de loonkostenvoordelen
De overheid wil kwetsbare groepen werknemers betere kansen geven op de arbeidsmarkt. Om werkgevers daarbij te betrekken biedt de overheid hen diverse voordelen in de loonkostensfeer. Per 1 januari 2018 zijn er vier nieuwe loonkostenvoordelen (LKV’s) ingevoerd. Dat zijn jaarlijkse tegemoetkomingen op grond van de Wet tegemoetkomingen loondomein die werkgevers duizenden euro’s voordeel kunnen opleveren. Deze tege- moetkomingen zijn in de plaats gekomen van de premiekortingen.
Het gaat om de volgende loonkostenvoordelen:
1. LKV oudere werknemer;
2. LKV arbeidsgehandicapte werknemer;
3. LKV doelgroep banenafspraak en scholingsbelemmerden;
4. LKV herplaatsen arbeidsgehandicapte werknemer.
Een werkgever kan voor meerdere werknemers recht hebben op een loonkostenvoordeel. Werkgever én werknemer moeten aan diverse voorwaarden voldoen om voor een LKV in aanmerking te komen. Die voorwaarden verschillen per LKV.
Voor alle LKV’s moet u in ieder geval beschikken over een doelgroepverklaring Zonder doelgroepverklaring in de loonadministratie beschouwt de Belastingdienst een verzoek om een LKV via de loonaangifte (bij de betreffende indicatie ‘ja’ invullen) als onjuist.
Meewerkende familieleden: regel de werknemersverzekering
Werken er een of meer familieleden bij u in de zaak? En wilt u die familieleden onder de werknemersverzekeringen (Werkloosheidswet (WW), Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA), Ziektewet (ZW) en Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO)) laten vallen? Zorg dan voor een schriftelijke arbeidsovereenkomst. En een onderbouwing van de gezagsverhouding, bijvoorbeeld door een schriftelijke vastlegging van de werk-afspraken. Met die documenten kunt u het recht op uitkeringen krachtens de werknemersverzekering veilig stellen.
Uw studentenkind: geen toelage, maar loon
Heeft u een studerende zoon of dochter? En moet u hem/haar iedere maand weer een flinke toelage verstrekken? Ga na of u uw zoon of dochter niet op de payroll van uw onderneming kunt zetten. Een baantje bij u in de zaak is snel gevonden, en dat pakt fiscaal voordelig uit! Uw zoon of dochter kan – door de heffings- en arbeidskorting – een kleine € 7.000 per jaar belastingvrij verdienen, en u kunt dat loon als bedrijfskosten opvoeren. Dat is een fiscaal aftrekbare studietoelage van bijna € 600 in de maand. Overleg met uw adviseur hoe u de dienstbetrekking voor uw zoon of dochter zakelijk kunt invullen.
Loondoorbetaling bij ziekte beperkt
In het regeerakkoord stelde het kabinet nog voor om de loondoorbetalingsplicht voor kleine werkgevers te verkorten naar maximaal één jaar, maar dat is van de baan. De loondoorbetaling bij ziekte voor werkgevers met minder dan 25 werknemers blijft dus gewoon twee jaar.
Sinds 1 januari 2020 is het voor kleine werkgevers wel mogelijk om een specifieke verzuimverzekering af te sluiten: de MKB verzuim-ontzorg-verzekering. Daarbij heeft de werkgever keuzeruimte voor een verzekering op maat. Deze verzekering dekt het financiële risico en helpt bij de verplichtingen en taken rondom de loondoorbetaling bij ziekte.
Daarnaast is door de invoering van de Wet arbeidsmarkt in balans (WAB) de premieheffing voor de Werkloosheidswet (WW) veranderd. De hoogte van de WW-premie is sinds 1 januari 2020 gekoppeld aan het type arbeidscontract. Voor werknemers met een kortdurend contract gaat dan een hogere premie gelden dan voor werknemers met een langer lopend contract.
Benut de studiekosten van uw werknemers
De aftrek van studiekosten voor particulieren / uw werknemers is in de laatste jaren fors beperkt. De aftrek is beperkt tot het college- of inschrijfgeld, plus de door de opleiding verplicht gestelde leer- en beschermingsmiddelen. Daarbij is computerapparatuur expliciet uitgesloten. Per 1 januari 2022 gaat deze aftrekpost waarschijnlijk verdwijnen!
Voor een werkgever gelden die beperkingen niet. Hij kan zijn werkstudenten een vrije vergoeding geven voor aanvullende scholingsuitgaven die de werkstudent zelf niet kan aftrekken. Dat biedt ruimte voor een fiscaal aantrekkelijk een-tweetje: u vergoedt de studiekosten, de werknemer levert brutosalaris in. Dat is fiscaal voordelig voor twee.
Nieuwe medewerker: check het concurrentiebeding
Heeft u een medewerker van uw collega weggekaapt? Vergeet dan niet om na te gaan, vóórdat u hem in dienst neemt, of hij bij zijn huidige werkgever een concurrentiebeding heeft getekend. Als nieuwe werkgever bent u namelijk verplicht om dat te onderzoeken. Reageert de persoon in kwestie ontwijkend op uw vraag naar het beding, zorg er dan voor dat u van hem een schriftelijke verklaring krijgt met de mededeling dat hij geen concur-rentiebeding heeft ondertekend. Blijkt er nadien wél een concurrentiebeding te bestaan en heeft u daar als nieuwe werkgever geen navraag naar gedaan, dan kunt u daarvoor een boete krijgen. Bij zeer ernstige nalatigheid kan de rechter u zelfs dwingen om de arbeidsovereenkomst te beëindigen.
Liever een relatie- dan een concurrentiebeding
Als ondernemer wilt u uw zakelijke belangen beschermen. U wilt voorkomen dat uw werknemers met de kennis en ervaring die ze binnen uw onderneming hebben opgedaan, goede sier bij de concurrent gaan maken. Een concurrentiebeding moet dat voorkomen. Veel werkgevers willen hun werknemers in zo’n concurrentiebeding zo ongeveer alles verbieden, maar dat vindt de rechter niet goed. Als het beding ‘onredelijk beperkend’ is voor de werknemer, zal de rechter het concurrentiebeding geheel of gedeeltelijk vernietigen. Als werkgever kunt u dat risico beperken door het concurrentiebeding om te zetten in een relatiebeding. Met zo’n beding verbiedt u de werknemer om – als hij bij de concurrent is gaan werken – in contact te treden of te handelen met de zakelijke relaties die hij in loondienst bij u heeft opgebouwd. Zo’n beding beperkt de werknemer niet meer dan nodig is en dat betekent dat de rechter het vrijwel nooit vernietigt.
Vraag de NOW 3.0 op tijd aan bij UWV
Werkgevers die een beroep willen doen op de derde tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW 3.0) kunnen deze van 16 november tot en met 13 december 2020 aanvragen bij UWV. De tegemoetkoming in de loonkosten geldt voor de maanden oktober tot en met december.
Ook in deze eerste aanvraagperiode van de NOW komen werkgevers met minimaal 20% omzetverlies over een periode van drie maanden in aanmerking voor een tegemoetkoming in de loonkosten. De loonsom mag met 10% dalen zonder dat dit ten koste gaat van de definitieve tegemoetkoming. UWV betaalt in eerste instantie (in drie maanden) een voorschot van 80% van de tegemoetkoming.
Het kabinet vindt het ook belangrijk dat wergevers en werknemers zich gaan aanpassen aan de huidige economische situatie. Daarom wordt de steun langzaam afgebouwd. Zo krijgt u geleidelijk aan een kleiner deel van de loonsom vergoed:
oktober tot en met december 2020; aanvraag vanaf 16 november 2020; maximaal 80% (in plaats van 90%) bij een omzetverlies van 100% en evenredig minder bij lager omzetverlies;
januari tot en met maart 2021; aanvraag vanaf 15 februari 2021; maximaal 70%
april tot en met juni 2021; aanvraag vanaf 17 mei 2021; maximaal 60%
Begin alvast aan uw pensioentransitieplan
Per 1 januari 2022 treedt de wetgeving bij het nieuwe Pensioenakkoord in werking. Dit betekent dat u alle bestaande pensioenregelingen moet wijzigen en dat er een overstap noodzakelijk is naar het nieuwe pensioenstelsel. Het overgangsproces vraagt natuurlijk wel om tijd. Daarom gaat vanaf het moment dat de nieuwe pensioenwetgeving ingaat – het doel is 1 januari 2022 – een ‘transitiefase’ van start. Deze loopt door tot 1 januari 2026.
Als werkgever kunt komend jaar alvast voorbereidingen treffen. U bent als werkgever namelijk wettelijk verplicht om voor de overstap een transitie- plan op te stellen. Dit plan moet u uiterlijk op 1 juli 2023 in concept gereed hebben. In het transitieplan staan onder meer:
* Het gekozen pensioencontract;
* Wat er gebeurt met bestaande pensioenaanspraken en -rechten, inclusief onderbouwing;
* De effecten per leeftijdsgroep van de overstap op een (nieuwe) premieregeling met leeftijdsonafhankelijke premies.
* De gemaakte afspraken over de compensatie voor benadeelde leeftijdsgroepen en een financieringsplan.
Daarnaast moet u als werkgever ook zorgen voor een implementatieplan en compensatieregeling. Vergeet bij dit alles niet de rol van de onder-nemingsraad (OR). Als er geen vakbonden betrokken is bij het opstellen van de pensioenregeling zijn, heeft de medezeggenschap binnen uw onderneming instemmingsrecht op de wijziging van de pensioenovereenkomst. Het transitieplan stuurt u mee bij de instemmingsaanvraag.
Ook in 2021 geen herziening WW-premie bij overwerk
Sinds 1 januari 2020 betalen werkgevers een lage WW-premie voor vaste contracten en een hoge WW-premie voor flexibele contracten. Werkgevers moeten op basis van de Wet arbeidsmarkt in balans (WAB) met terugwerkende kracht alsnog de hoge WW-premie afdragen voor vaste werknemers die in een kalenderjaar meer dan 30% hebben overgewerkt. In sectoren waar door het coronavirus veel extra overwerk nodig is zou deze bepaling leiden tot onbedoelde effecten. Daarom geldt deze 30%-herzieningsregel niet in 2020.
Omdat ook in 2021 in bepaalde sectoren nog veel overwerk nodig zal zijn als gevolg van de coronamaatregelen, heeft het kabinet besloten om de 30%-herzieningssituatie ook in 2021 op te schorten. De lage WW-premie bedraagt nu 2,94% en de hoge premie 7,94%. Volgend jaar bedraagt de lage premie 2,70% en de hoge WW-premie 7,70%.
Let erop dat u zowel in 2020 en 2021 nog wel verplicht bent de lage premie te herzien naar een hoge premie als een werknemer binnen twee maanden na aanvang van zijn dienstbetrekking weer uit dienst gaat.
Werken met ZZP’ers is niet zonder risiso
De Hoge Raad heeft in november 2020 beslist dat de praktijk moet uitwijzen of of iemand een arbeidsrelatie heeft en dat niet bepalend is wat partijen in de arbeidsovereenkomst hebben afgesproken. Deze uitspraak kan voor veel zelfstandigen zonder personeel (ZZP’ers) en hun opdrachtgevers vervelende gevolgen hebben.
Vaak staat er in het contract met de ZZP’er dat er geen sprake is van een arbeidsovereenkomst zodat ‘duidelijk’ is dat hij ondernemer is en niet in loondienst. De ZZP’er kan dan, als hij aan het urencriterium van 1.225 uur voldoen, in aanmerking komen voor ondernemersaftrek zoals de zelfstandigenaftrek. En de opdrachtgever hoeft geen loonbelasting, verzekeringen of vakantiegeld te betalen.
De Hoge Raad heeft nu duidelijk gemaakt dat de bedoeling van partijen geen rol speelt bij de vraag of de overeenkomst moet worden aangemerkt als een arbeidsovereenkomst. Het is de praktijk op de werkvloer, dus welke afspraken over rechten en verplichtingen er zijn gemaakt, die bepaalt of er een arbeidsovereenkomst is. Deze uitspraak zou voor veel ZZP’er betekenen dat ze eigenlijk een arbeidsovereenkomst hebben omdat ze hetzelfde werk doen als collega’s in loondienst bij hun opdrachtgever. In januari 2021 start een zes maanden durende pilot met een webmodule voor de kwalificatie van een arbeidsrelatie. De webmodule is een online vragenlijst voor kwalificatie van de arbeidsrelatie. Daaruit volgt een indicatie van de arbeids-relatie. Er zijn drie opties: de opdracht kan buiten dienstbetrekking worden verricht, er zijn sterke aanwijzingen van een (fictieve) dienstbetrekking of er is geen oordeel mogelijk. Welke invloed het recente arrest van de Hoge Raad op de beoordeling heeft, wordt nog bestudeerd.
Na afloop van de pilot volgt de striktere handhaving van de regels voor ZZP’ers. Dit gebeurt niet vóór 1 oktober 2021. De Belastingdienst handhaaft voorlopig alleen als blijkt dat een opdrachtgever opzettelijk voor schijnzelfstandigheid heeft gezorgd of aanwijzingen van de fiscus niet opvolgt.
Innoveren met fiscaal voordeel
Met de Wet bevordering speur- en ontwikkelingswerk (WBSO) wil de overheid investeringen in innovaties stimuleren. Per 1 januari 2016 is de afdrachtvermindering voor speur- en ontwikkelingswerk samengevoegd met de Research & Development Aftrek (RDA) tot één fiscale
regeling. Na de samenvoeging is er één afdrachtvermindering met als grondslag alle kosten voor Research & Development (loonkosten, overige kosten en uitgaven). De hoogte van de afdrachtvermindering in de aangifte loonheffingen is als volgt:
* 32% (40% in 2021) van de loonkosten en overige kosten en uitgaven voor speur- en ontwikkelingswerk, tot een bedrag van € 350.000;
* 16% over het meerdere.
Voor starters geldt een afwijkende afdrachtvermindering.
Het percentage in de eerste schijf is dan 40% (50% in 2021). Om in aanmerking te komen voor de afdrachtvermindering, moet de onderneming een S&O-verklaring aanvragen bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl).
De aanvraag voor de WBSO kunt u sinds kort online indienen. Wilt u vanaf 1 januari 2021 gebruik maken van de WBSO, dan moet uw aanvraag voor 21 december 2020 bij RVO binnen zijn. Zelfstandigen hebben tot 1 januari 2021 de tijd om de aanvraag voor 2021 te doen. Om de aanvraag te kunnen doen moet u inloggen op mijn.rvo.nl. Hiervoor is wel eHerkenning eH2+ of hoger nodig. Vanaf 1 juli 2021 kan alleen nog met eH3 worden ingelogd. Meer informatie vindt u op de website van RVO.nl.
Voorkom verliesverdamping
Ondernemers in de inkomstenbelasting kunnen verliezen drie jaar terugwentelen en met oude winst verrekenen, en maximaal negen jaar voorwaarts verrekenen met winst in die jaren. Voor de vennootschpasbelasting gelden afwijkende termijnen. In de vennootschapsbelasting kan een onderneming een verlies verrekenen met de winst van het voorafgaande jaar en de zes volgende jaren. Na afloop van die termijnen verdampen de verliezen. Er zijn volop mogelijkheden om verliesverdamping te voorkomen. Denk aan het realiseren van stille reserves, het fiscaal optimaal verantwoorden van winst en kosten, enzovoort.
Als het aan het kabinet ligt kunnen VPB-plichtige ondernemingen vanaf 2022 verliezen onbeperkt voorwaarts verrekenen. Maar er komt wel een maximum: boven de € 1 miljoen zijn verliezen nog maar voor 50% verrekenbaar in dat jaar. De beperkingen gaan gelden voor verliezen die ontstaan na 1 januari 2022, of die aan het eind van 2021 nog voorwaarts verrekenbaar zijn. Er komt dus geen overgangstermijn!
Vraag om voorlopige verliesverrekening
Als uw bedrijfsresultaat dit jaar naar verwachting negatief zal zijn, moet u snel uw voorlopige aanslag over dit jaar op nihil laten zetten. Uw liquiditeitspositie vaart daar wel bij.
Na afloop van het boekjaar 2020 kunt u bij het indienen van de aangifte verzoeken om een voorlopige verliesverrekening. U kunt dan alvast 80% van het aangegeven verlies benutten voor carryback of carryforward. Als uw onderneming in de vennootschapsbelasting in 2019 nog fiscaal in de plus zat, krijgt u bij een verlies in 2020 de betaalde winstbelasting over 2019 snel terug. Bent u ondernemer in de inkomstenbelasting, dan kunt u zelfs verder terug voor de verliesverrekening. Het verrekenen van een verlies in 2020 is dan mogelijk met winsten uit 2017, 2018 of 2019. Voorwaarde voor deze voorlopige verliesverrekening is wel dat de aanslag over het jaar waarmee u het verlies verrekent, definitief vast moet staan.
Familie in de zaak: stop met premieafdracht
Heeft u een of meer familieleden die meewerken in de zaak? Goede kans dat uw wil hun wet niet is. Zij laten zich niets gezeggen, u heeft binnen de onderneming geen ‘macht’ over het meewerkend familielid. Binnen zo’n arbeidsverhouding overheerst de familieverhouding en daarom is er in pincipe geen sprake van een dienstbetrekking. En ook niet van een premieplichtige arbeidsverhouding. U doet er verstandig aan om dat per direct bij het UWV aan te kaarten. En te stoppen met de afdracht van premies sociale verzekeringen. Want die premies achteraf terugvragen en krijgen is veelal een mission impossible.
Oude administratie wegdoen
De wettelijke bewaartermijn van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers is zeven jaar. Dat betekent dat u aan het einde van dit jaar uw administratie over 2013 en voorgaande jaren (grotendeels) kunt vernietigen. De bewaarplicht van zeven jaar geldt voor alle basisgegevens (zoals het grootboek, de facturen van debiteuren en crediteuren, de in- en verkoopadministratie, de voorraadgegevens en de loonadministratie) en de overige gegevens die van belang kunnen zijn bij een belastingcontrole.
De algemene wettelijke bewaartermijn van zeven jaar is korter dan de BTW-herzieningstermijn voor onroerende zaken en rechten waaraan deze zijn onderworpen. De (al dan niet vrijgestelde) BTW-ondernemer blijft daarom verplicht om te bewaren: alle boeken, bescheiden en andere gegevens- dragers of de inhoud daarvan – betreffende onroerende zaken en rechten waaraan onroerende zaken zijn onderworpen – gedurende negen jaar volgend op het jaar waarin de BTW-ondernemer het goed is gaan gebruiken (= de herzieningstermijn).
Bent u nog wel adequaat verzekerd?
Bepaalde risico’s zijn te groot om zelf te lopen. U kunt dan proberen om de risico’s te beperken, af te wentelen op derden of u kunt zich verzekeren. Als u ervoor kiest om u te verzekeren, verdient het aanbeveling om geregeld te kijken of de verzekering wel aansluit op uw situatie. Mogelijk heeft u ingrijpend verbouwd, is uw assortiment aangepast, is uw omzet flink gewijzigd, enzovoort. Het zou namelijk vervelend zijn als u achteraf wordt geconfronteerd met een forse onderdekking en een uitkering die aanzienlijk lager is dan u had verwacht.
Vraag telefonisch om uitstel van betaling
Heeft u liquiditeitsproblemen en moeite om uw belastingen op tijd te betalen? Vraag dan om kort uitstel van betaling bij de Belastingdienst. Het kan telefonisch!
Natuurlijk zijn er voorwaarden. Telefonisch uitstel van betaling wordt alleen verleend als de openstaande belastingschuld minder is dan € 20.000. Het uitstel wordt voor maximaal vier maanden verleend. U moet dan geen dwangbevel voor te betalen belasting hebben ontvangen, eerder altijd op tijd aangifte gedaan en er zijn geen openstaande belastingschulden oninbaar geleden. Over het uitstel van betaling wordt rente berekend.
Heeft u betalingsproblemen door de coronacrisis? Vraag dan bijzonder uitstel van betaling aan! Het kabinet heeft naast dit bijzonder uitstel ook de invorderingsrente van 23 maart 2020 tot en met 31 december 2020 tijdelijk van 4% naar 0,01% verlaagd. Deze tariefsverlaging geldt voor alle belastingschulden.
U kunt geen telefonisch uitstel krijgen voor voorlopige aanslagen die in termijnen mogen worden voldaan. Let op: een verzoek om kort uitstel is géén melding van betalingsonmacht. Als u betalingsonmachtig bent, moet u dit apart schriftelijk melden.
Vraag om bijzonder uitstel van betaling!
Onder voorwaarden kan een ondernemer ruimer uitstel van betaling krijgen voor de zakelijke belastingschulden. Het gaat om bijzonder uitstel van betaling, een regeling naast de gebruikelijke, in de wet vastgelegde mogelijkheden om uitstel van betaling te krijgen.
Een ondernemer kan met deze regeling uitstel van betaling krijgen voor maximaal twaalf maanden en de Belastingdienst kan afzien van het bedingen van zekerheid. Als extra voorwaarde voor deze regeling geldt wel dat de ondernemer aan de hand van een verklaring van een derde-deskundige aannemelijk moet maken dat de betalingsproblemen van tijdelijke aard zijn, de onderneming bedrijfseconomisch gezond is, én dat het aflossingsplan reëel is. De verklaring van een derde-deskundige is alleen nodig bij een belastingschuld hoger dan € 20.000. De fiscus stelt geen formele eisen aan die externe deskundige: het kan een externe consultant of financier zijn, maar ook de huisaccountant.
De ontvanger moet ervan overtuigd zijn dat de onderneming levensvatbaar is en dat die in de toekomst weer aan zijn fiscale verplichtingen kan voldoen. De Belastingdienst probeert ook bij deze vorm van uitstel van betaling zoveel mogelijk zekerheid te krijgen. Het bijzonder uitstel van betaling is in 2009 ingevoerd, op het dieptepunt van de economische crisis. Deze regeling was in eerste instantie als tijdelijk bedoeld. Bij het Belastingplan 2013 is deze vorm van uitstel van betaling structureel gemaakt, en daarbij is de vereiste koppeling tussen de betalingsproblemen en de economische crisis vervallen.
Door de coronamaatregelen kunnen veel ondernemers ook hun belastingschulden nu even niet betalen. Gelukkig is er een kleine troost: ze kunnen tot 1 januari 2021 met een online formulier op de site van de Belastingdienst bijzonder uitstel van betaling aanvragen voor een periode van 3 maanden. Als u al bijzonder uitstel van betaling heeft, kunt u de Belastingdienst vragen het te verlengen met nog 3 maanden. Ook dit kan tot 1 januari 2021.
Dit uitstel geldt nu niet alleen voor de (naheffings)aanslagen voor de inkomstenbelasting, vennootschapsbelasting, BTW en loonheffingen, maar ook voor de kansspelbelasting, assurantiebelasting, verhuurderheffing, milieubelastingen (EB/ODE, kolenbelasting, afvalstoffenbelasting, belasting op leidingwater), accijns (minerale oliën, alcohol en tabak) en de verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken.
Tref maatregelen voor de bedrijfscontinuïteit
Iedere ondernemer moet de continuïteit van zijn onderneming maximaal waarborgen, of dat nu eenmanszaak is of een BV. Van groot belang is daarbij dat er altijd een ondernemer, een beslisser ‘aan het roer’ staat. Om zeker te stellen dat de bedrijfsactiviteiten goed worden uitgevoerd. Dat betekent dat u als ondernemer moet regelen hoe de beslissingsbevoegdheid binnen uw onderneming geregeld is voor het geval u er – onverhoopt – niet meer bent. Als dat niet goed geregeld is, gaan na uw overlijden de medewerkers, leveranciers en afnemers van uw onderneming twijfelen aan de betrouwbaarheid, en leidt dat tot ‘leegloop’.
Heeft u een eenmanszaak, dan kunt u een en ander regelen door in uw testament een executeur met ruime bevoegdheden (afwikkelingsbewind) te benoemen. Heeft u een BV, dan kan de continuïteit gewaarborgd worden met een stichting administratiekantoor (stak). Het bestuur van zo’n stak treedt aan als u niet meer als ondernemer binnen de BV kunt fungeren, en oefent het stemrecht op de aandelen in de BV uit.