Bijgaand treft u onze nieuwsbrief van mei 2018 aan. Doe er uw voordeel mee!
Als u hierover verder wil praten, neem dan even contact met ons op.
Met vriendelijke groet,
Gerrit Eenkhoorn (Directeur)
Vraag de BTW op uw zonnepanelen – alsnog – terug!
De Hoge Raad heeft eind vorig jaar beslist dat de Wet op de omzetbelasting geen termijn kent voor het terugvragen van omzetbelasting door een startende BTW-ondernemer. Deze uitspraak is van groot belang voor de vele particulieren die zonnepanelen op hun woning hebben laten aanbrengen. Zij zijn ondernemer voor de BTW en kunnen – alsnog – de omzetbelasting op de aanschaf van de zonnepanelen terugvragen. Financiën heeft recent bekend gemaakt hoe die teruggaveregeling zal worden uitgevoerd.
Het Europese Hof van Justitie heeft medio 2013 beslist dat een particulier als BTW-ondernemer moet worden aangemerkt als hij zelf elektriciteit opwekt en die energie – deels – tegen vergoeding aan het elektriciteitsnet teruglevert:
BTW-ondernemer door aanschaf zonnepanelen. Particulieren die ná 20 juni 2013 zonnepanelen hebben aangeschaft, hebben zich – met deze uitspraak in de hand – massaal als BTW-ondernemer bij de belastingdienst laten registreren en om teruggaaf verzocht van de omzetbelasting op de aanschaf en de kosten van het installeren van de zonnepanelen. De Belastingdienst heeft die verzoeken toegewezen, maar daarbij wel strikt een termijn van één maand aangehouden: als een verzoek om teruggaaf niet binnen een maand na afloop van het desbetreffende aangiftetijdvak was ingediend, werd dat resoluut afgewezen. De Hoge Raad heeft eind vorig jaar beslist dat die aanpak onjuist is. Ons hoogste rechtscollege besliste dat een startende ondernemer, niet verplicht is om de Belastingdienst te vragen hem een aangiftebiljet uit te reiken als over het eerste aangiftetijdvak geen BTW verschuldigd is. De starter die zo’n verzoek te laat indient, voor een BTW-teruggaaf, kan dat niet verweten worden. Financiën heeft in een recent besluit nieuwe regels gegeven voor de teruggaaf van BTW op zonnepanelen waarbij rekening wordt gehouden met het arrest van de Hoge Raad.
– Particulieren die nog niet eerder een verzoek om teruggaaf hebben gedaan, kunnen dat alsnog indienen. Zij kunnen zich melden bij de Belastingdienst met het formulier Opgaaf zonnepaneelhouders en daarna de BTW terugvragen.
– Particulieren die al geregistreerd staan als BTW-ondernemer kunnen direct een BTW-aangifte voor het desbetreffende tijdvak aanvragen en daarin om teruggaaf verzoeken.
– Eigenaren van zonnepanelen die al eerder een teruggaafverzoek hebben ingediend kunnen spoedig een reactie verwachten, per 1 mei 2018. Dat geldt ook voor eigenaren van zonnepanelen die over de teruggaaf in een bezwaar- of beroepsprocedure met de Belastingdienst zijn verwikkeld.
– Voor alle verzoeken om teruggaaf geldt dat niet van belang is wanneer de zonnepanelen zijn aangeschaft. Een teruggaafverzoek kan ook worden ingediend als de aanschaf in 2012 of nog eerder heeft plaatsgevonden.
Vrijwel alle particuliere eigenaren van zonnepanelen zijn na de aanschaf en installatie daarvan geen omzetbelasting verschuldigd over de teruglevering aan het elektriciteitsnet: zij kunnen de kleine ondernemersregeling toepassen. De Belastingdienst zal (na de afhandeling van het teruggaafverzoek) geen BTW-aangiften meer uitreiken aan particuliere eigenaren van zonnepanelen. Zij hoeven ook niet meer te vragen om ontheffing van administratieve verplichtingen.
Commentaar
Particuliere eigenaren van zonnepanelen kunnen met deze nieuwe regeling alsnog de BTW op hun investering terugvragen. Een prima zaak! Toch zullen niet alle eigenaren van zonnepanelen blij zijn met deze regeling: de eigenaren die eerder een verzoek om teruggaaf hebben ingediend dat door de Belastingdienst – achteraf bezien ten onrechte – is afgewezen wegens de (vermeende) niet tijdige indiening, blijven met lege handen zitten. Als die afwijzing onherroepelijk vaststaat kan Financiën niet alsnog ambtshalve teruggaaf verlenen. Dat is een bittere pil, die niet past binnen een redelijke wetstoepassing.
Fiscale eenheid BTW: een boete kan niet!
Een fiscale eenheid voor de omzetbelasting is als ondernemer belastingplichtig voor die belasting. De fiscale eenheid doet BTW-aangifte, de fiscale eenheid krijgt zo nodig naheffingsaanslagen opgelegd, al dan niet met een verzuim- of vergrijpboete.
Veel BTW-specialisten zijn het erover eens dat zo’n boete helemaal niet kan! Een fiscale eenheid in de BTW kan volgens hen helemaal niet beboet worden. De Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat overtredingen kunnen worden begaan door natuurlijke personen en rechtspersonen. En een fiscale eenheid is allebei niet. Het is een fiscale fictie, die voor de samenstellende onderdelen alleen gevolgen heeft in de verhouding met de Belastingdienst.
Voor het opleggen van een bestuurlijke boete is een wettelijke grondslag vereist. Hier geldt: nulla poena sine legem. Nu die wettelijke grondslag ontbreekt kan de fiscale eenheid BTW niet beboet worden. Vergeet u niet bezwaar te maken tegen de nog niet definitief vaststaande boetes op aanslagen BTW opgelegd aan een fiscale eenheid?
Verbod privégebruik auto voor de DGA
De werknemer met een auto van de zaak kan de bijtelling privégebruik auto vermijden als zijn werkgever hem contractueel verbiedt om die auto voor privédoeleinden te gebruiken. De werkgever moet de naleving van dat verbod dan uiteraard wel controleren en bij overtreding passende maatregelen nemen. Voor de directeur-grootaandeelhouder van een BV ligt dat moeilijker: zo’n contractueel verbod op privégebruik heeft dan minder realiteitswaarde omdat de DGA automobilist én werkgever is. Hof Arnhem-Leeuwarden heeft recent beslist dat zo’n verbod op privégebruik ook niet van belang is voor de vraag of de auto wel ter beschikking is gesteld.
Bob Slee was directeur-grootaandeelhouder van BV X. De BV had hem een auto ter beschikking gesteld voor de uitoefening van zijn werkzaamheden; Bob mocht die auto niet voor privédoeleinden gebruiken, de BV had hem dat contractueel verboden. Slee vroeg de inspecteur om een verklaring geen privégebruik auto, die werd toegekend, en daarom verloonde BV X geen privégebruik auto. Slee hield geen kilometeradministratie bij. Na een boekenonderzoek legde de inspecteur naheffingsaanslagen loonheffing op, met 25% boete, omdat het privégebruik auto ten onrechte niet verloond was. De inspecteur stelde dat het contractuele verbod op privégebruik geen realiteitswaarde had omdat Slee als DGA dan in feite zichzelf moest controleren. Slee verzette zich tegen die naheffing en legde de zaak voor aan Hof Arnhem-Leeuwarden. Hij stelde dat hij zijn auto van de zaak – net als alle andere werknemers van BV X – uitsluitend voor dienstritten gebruikte en dat hij zijn auto na zijn werkdag op het terrein van BV X achterliet achter een afsluitbaar hek. Daarmee stond volgens Slee vast dat de feitelijke beschikkingsmacht over de auto bij BV X lag. Hij deed een beroep op het arrest van de Hoge Raad waarbij werd beslist dat wanneer de werknemer alleen maar in de auto van de zaak rijdt om opdrachten van zijn werkgever uit te voeren, er géén sprake is van het ter beschikking stellen zodat de bijtelling voor privégebruik niet van toepassing is. Hof Arnhem-Leeuwarden wees dat verweer af. Het Hof besliste dat het bij een DGA niet kan voorkomen dat hij als werknemer de auto van de zaak slechts mag gebruiken voor de uitvoering van bepaalde opdrachten van zijn werkgever, om in diens belang personen of goederen te vervoeren. Een DGA kan als enige bestuurder van de BV zelf bepalen of, en op welke wijze hij van de auto gebruik maakt. Een verbod tot privégebruik doet daar niet aan af: zo’n verbod is niet van belang voor de vraag of er sprake is van terbeschikkingstelling. Het Hof handhaafde de naheffingsaanslagen met boete, de Hoge Raad heeft het cassatieberoep zonder nadere motivering ongegrond verklaard.
Commentaar
De DGA wordt voor de bijtelling privégebruik auto anders behandeld dan gewone werknemers. Een contractueel verbod om de auto privé te gebruiken werkt uitsluitend als de controle op naleving van dat verbod door een derde wordt uitgeoefend én met zo’n verbod kan niet worden voorkomen dat de auto aan de DGA ter beschikking is gesteld.
Let op: meer DBA-controle per 1 juli 2018
Maakt u voor uw bedrijfsvoering regelmatig gebruik van de diensten van een of meer zzp-ers? Zorg er dan voor dat u uw zaken DBA-proof op orde hebt.
Het kabinet Rutte III wil de juridische én fiscale positie van zzp-ers ingrijpend gaan wijzigen. De huidige aanpak met de Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties (DBA) wordt vervangen door een nieuwe wettelijke regeling. De verantwoordelijke bewindslieden streven er naar om de nieuwe wetgeving per 1 januari 2020 te laten ingaan. De Belastingdienst controleert de naleving van de DBA thans uitsluitend bij ‘kwaadwillenden’. Dat gaat per 1 juli 2018 veranderen: de Belastingdienst gaat de DBA niet alleen bij evidente boosdoeners, maar ook in minder ernstige situaties handhaven. Het gaat daarbij om situaties waarin de Belastingdienst kan aantonen dat er sprake is van een (fictieve) dienstbetrekking, én evidente, opzettelijke schijnzelfstandigheid.
Schenking op papier: correcte rentebetaling vereist
Heeft u schenkingen op papier gedaan aan een of meer van uw (klein-)kinderen? Let er dan op dat u op tijd rente betaalt op die schuldigerkenningen, én dat die rentebetalingen eenduidig te koppelen zijn aan de schenkingen die u gedaan heeft. Als die rentebetalingen niet correct plaatsvinden, verspeelt u de beoogde besparing van erfbelasting.
De schenking ‘op papier’, een schenking onder schuldigerkenning, is een populaire vorm van vermogensoverdracht. Vooral in situaties waarin het vermogen van senior ‘vast zit’ in beleggingen en niet eenvoudig liquide is te maken. Met een schenking op papier schenkt senior een vordering op zichzelf aan junior. Hij krijgt een schuld aan de begiftigde zoon of dochter, en die kan de vordering meestal pas opeisen als de gulle gever – of de langstlevende ouder – is overleden. Bij dat overlijden komt de schenking op papier als schuld in mindering op de nalatenschap van de schenker/erflater, en dat bespaart erfbelasting!
Om die besparing te realiseren moet de schenker jaarlijks rente betalen over het schuldig gebleven bedrag; de Successiewet stelt die rente op 6%. Blijft de rentebetaling achterwege, dan wordt het bedrag van de (papieren) schenking, plus rente, alsnog onder de heffing van erfbelasting gebracht. Wordt er wel rente betaald, dan moet die betaling duidelijk te koppelen zijn aan het bedrag van de schuldig erkende schenking. Ontbreekt zo’n duidelijke samenhang, dan gaat het alsnog fout.
Overdracht aandelen vastgoed-BV: vrijstelling OVB
Gaat u binnenkort de aandelen in uw vastgoed-BV overdragen aan een of meer van uw kinderen? Als die overdracht plaatsvindt in het kader van een bedrijfsopvolging kunt u die aandelen met een vrijstelling voor de overdrachtsbelasting overdragen.
De wet kent een vrijstelling van overdrachtsbelasting bij bedrijfsopvolging in de familiesfeer, maar de wettekst beperkt die vrijstelling tot IB-ondernemingen. Hof Arnhem – Leeuwarden heeft recent beslist dat deze vrijstelling ook geldt voor aandelen in een vastgoed-BV als die bij een bedrijfsopvolging van senior op
junior overgaan.
Holding-BV: transparant voor bestuurdersaansprakelijkheid
Is uw holding-BV – formeel – de bestuurder van uw werk-BV’s? En voert u, DGA, het management over de werk-BV’s vanuit uw holding met een managementcontract?
Houd er dan rekening mee dat uw holding-BV bestuurdersaansprakelijk kan worden gesteld voor onbehoorlijk bestuur van de werk-BV’s. En als de holding-BV onvoldoende verhaal biedt voor de financiële gevolgen van zo’n aansprakelijkstelling, dan rolt de bestuurdersaansprakelijkheid – op grond van het Burgerlijk Wetboek – door naar de bestuurder van de holding-BV, naar de DGA. Het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat ‘de aansprakelijkheid van een rechtspersoon als bestuurder van een andere rechtspersoon tevens hoofdelijk rust op ieder die ten tijde van het ontstaan van de aansprakelijkheid van de rechtspersoon daarvan bestuurder is’. Ofwel: de DGA kan zich als bestuurder niet verschuilen achter zijn holding-BV, die is transparant voor de bestuurdersaansprakelijkheid
ZZP-er in mineur: benut het Bbz-vangnet
Bent u ZZP-er en stagneert uw omzet? Is de mooie stroom van opdrachten opgedroogd, weggevallen? En begint de bodem van uw schatkist in beeld te komen? Zijn uw reserves bijna op? U heeft als ZZP-er geen recht op een WW-uitkering, maar er is wel een ander financieel vangnet waar u mogelijk gebruik van kunt maken. Het gaat om het Besluit bijstandverlening zelfstandigen (Bbz). Dit is een regeling die uitgevoerd wordt door gemeenten. De Bbz is bedoeld om te voorkomen dat ZZP’ers in de bijstand terecht komen. Als ZZP-er kun je met het Bbz een (renteloze) lening krijgen, of een aanvulling van het inkomen tot bijstandsniveau. Iedere gemeente mag zijn eigen voorwaarden stellen, maar moet meewerken aan het Bbz. Om voor Bbz in aanmerking te komen moet u als ZZP-er minimaal 1.225 uur per jaar in de onderneming werken, een inkomen onder bijstandsniveau hebben en geen andere financiering kunnen krijgen. Vraag naar uw rechten bij uw gemeente.
Borgstelling: laat de echtgenoot meetekenen
Gaat u, ondernemer, een lening geven aan een zakenrelatie? En vraagt u die relatie, om zeker te zijn dat uw lening wordt terugbetaald, om zich privé borg te stellen? Ga dan na of de echtgenoot van de geldnemer ook niet moet instemmen met die borgstelling en die ook moet ondertekenen. Doet u dat niet, dan loopt u het risico dat de borgstelling een loze belofte is.
Het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat wanneer een gehuwd persoon zich borg stelt of zich verbindt als hoofdelijk medeschuldenaar, zijn echtgenoot toestemming moet geven voor die rechtshandeling. Die toestemming moet blijken uit medeondertekening. Deze regeling is van toepassing op alle huwelijken, ongeacht het huwelijksgoederenregime, dus ook als de geldnemer op huwelijkse voorwaarden met ‘de koude uitsluiting’ is getrouwd. De wet kent een uitzondering op deze regeling voor het geval de borgstelling plaatsvindt in het kader van de normale uitoefening van een bedrijf of beroep. Of als de DGA borg staat voor zijn BV én de borgstelling plaatsvindt ten behoeve van de normale bedrijfsuitoefening van de BV. U moet dus nagaan wat de geldnemer met het van u geleende geld gaat doen. Past die lening in zijn normale bedrijfsuitoefening? Als hij de geldlening benut om zijn werkkapitaal te vergroten, zijn balans te versterken, is dat zonder meer het geval. Bij zo’n lening hoeft de echtgenoot van de geldnemer niet mee te tekenen. Maar als de geldnemer het geleende geld gaat gebruiken om zijn bedrijfsactiviteiten uit te breiden, zakelijk een nieuwe weg in te slaan, valt de lening niet binnen de normale bedrijfsuitoefening.
Dan moet de echtgenoot wél akkoord gaan met de borgstelling en die mee ondertekenen. Ontbreekt die accordering, dan kunt u later – als de geldnemer de lening niet terugbetaalt – de borgstelling niet uitwinnen! De geldnemer kan dan de vernietiging van de borgstelling inroepen. Zelfs als hij inmiddels gescheiden is van de echtgenoot die had moeten meetekenen.
Is uw dineradministratie op orde?
Als ondernemer heeft u vaak zakelijke lunches en diners, met zakenrelaties, cliënten, prospects, medewerkers, enzovoorts. De kosten daarvan kunt u als bedrijfskosten opvoeren, maar dan moet u het zakelijk karakter van die uitgaven wel kunnen onderbouwen. Als de Belastingdienst deze kosten bij een boekenonderzoek onder de loep neemt, wil de controleur weten met wie en waarom u buiten de deur bent gaan eten. Goede kans dat u dat jaren later niet meer uit uw geheugen kunt ophalen. Zorg er voor dat u –in uw digitale agenda of op de restaurant bon – vastlegt met wie en waarom u uit eten gaat. Met een adequate dineradministratie stelt u de kostenaftrek veilig.