Eindejaarstips 2018 voor ondernemers met een BV
Inspelen op het lagere VPB-tarief
Het tarief van de vennootschapsbelasting gaat gefaseerd omlaag.
Het tarief in de eerste schijf – bij een winst in de BV tot € 200.000 – gaat per 1 januari 2019 van 20% naar 19%, en vervolgens per 1 januari 2020 naar 17,5% en per 1 januari 2021 naar 15% In de tweede tariefschijf – voor winst in de bv boven de € 200.000 – gaat het tarief per 1 januari 2020 van 25% naar 23,9% en per 1 januari 2021 naar 20,5%. Deze tariefpercentages wijken op onderdelen af van de eerder, in het Regeerakkoord van Rutte III aangekondigde tariefsaanpassing. Oorzaak daarvan is het niet afschaffen van de dividendbelasting: de daardoor vrijkomende financiële ruimte is deels aan het bedrijfsleven ‘teruggegeven’ in een lager VPB-tarief.
De gefaseerde tariefverlaging noodzaakt tot het naar voren halen van kosten en voorzieningen naar 2018 – die kunnen dan nog tegen 25% of 20% in aftrek worden gebracht – en het zoveel mogelijk uitstellen van winst om die te realiseren tegen het lage tarief van 20,5% of 15% in 2021. Denk aan afwaarderingen op lagere bedrijfswaarde, het opvoeren van voorzieningen, een lagere waardering van voorraden en onderhanden werk, etc. etc. Dat vergt het aanpassen van de waarderingsgrondslagen, van het goed koopmansgebruik. Dat kan zonder problemen als maar geen sprake is van het wijzigen van goed koopmansgebruik gericht op het behalen van een incidenteel fiscaal voordeel.
Carry-forward: van negen naar zes jaar
De voorwaartse verliesverrekening – carry forward – in de vennootschapsbelasting wordt teruggebracht van negen naar zes jaar. De achterwaartse verliesverrekening – carry back – blijft één jaar. Er komt een overgangsregeling voor de bestaande verliesverrekening. De verkorte termijn geldt voor verliezen die vanaf (het boekjaar) 2019 worden geleden. Om te voorkomen dat een verlies tot en met 2018 – dat negen jaar verrekenbaar is, tot uiterlijk 2027 – eerder verrekend moet worden dan een verlies vanaf 2019 – dat maar zes jaar verrekenbaar is – wordt de volgorde van verliesverrekening aangepast: een verlies uit 2019 of 2020 moet verrekend worden vóór een verlies uit 2017 of 2018.
De beperking van de carry-forward verliesverrekening geldt ook voor een verlies uit aanmerkelijk belang (inkomstenbelasting / box 2).
De beperking van de verliesverrekening past niet binnen het concept van de totaalwinst, de grondslag van onze wet voor de belastingheffing over winst uit onderneming. Die totaalwinst impliceert een in de tijd onbeperkte verrekening van verliezen. Rutte III vergroot met deze maatregel het verschil met de termijnen van verliesverrekening in de inkomstenbelasting. De inkomstenbelasting / box 1 kent een voorwaartse verliesverrekening van negen jaar en een achterwaartse verrekening van drie jaar.
Beperking afschrijving gebouwen per 2019
BV’s mogen vanaf 1 januari 2019 een gebouw in eigen gebruik niet verder afschrijven dan tot op 100% van de WOZ-waarde. Deze afschrijvingsbeperking bestaat al jaren voor beleggingspanden, per 1 januari 2019 wordt die ook ingevoerd voor panden in eigen gebruik.
Er is een zeer beperkte overgangsregeling: de BV die het pand onlangs in gebruik heeft genomen en vóór 1 januari 2019 daarop nog geen drie jaar heeft afgeschreven, kan alsnog drie jaar afschrijving benutten (mits daarbij rekening wordt gehouden met de thans geldende afschrijvingslimiet van 50% van de WOZ-waarde.)
De voorgestelde afschrijvingsbeperking gaat niet gelden voor ondernemers in de inkomstenbelasting en voor de terbeschikkingstellingsregeling.
Ondernemers met een BV die de afschrijvingsbeperking willen voorkomen moeten hun bedrijfspand (af)waarderen op (lagere) bedrijfswaarde, ofwel dat in privé nemen en vervolgens aan de BV gaan verhuren onder de TBS-regeling. Zo’n sale-lease-back opzet kan ook fiscaal voordelig uitpakken met de meerderjarige kinderen van de DGA.
Bedrijfspand overdragen aan meerderjarig kind
Kunt u volgend jaar niet of nauwelijks nog afschrijven op uw bedrijfspand in de BV omdat de fiscale boekwaarde van het pand lager is de WOZ-waarde? Ga dan eens na of u het bedrijfspand niet beter kunt verkopen en weer terughuren.
Dat is met name interessant in de familiesfeer. Als u het pand verkoopt aan uw meerderjarige kind(eren) en dat pand als ondernemer terugleast, alles onder zakelijke condities, kunt u alle leaselasten in mindering brengen op uw winst uit onderneming. Uw kind moet het pand/de huur in box 3 aangeven. Dat levert al snel een belastingvoordeel op: de aftrek van de leaselasten levert meer belastingbesparing op, dan de heffing in box 3 over de waarde van het pand (minus de eventuele financiering). Voor dit boxhoppen in de familiesfeer moet uw kind wél meerderjarig zijn; een minderjarig kind wordt aangemerkt als een ‘verbonden’ persoon en daarvoor gelden antimisbruikbepalingen. Voor de winst bij verkoop van het pand kunt u waarschijnlijk wel de herinvesteringsreserve benutten. Overleg het eens met uw adviseur!
Het AB-tarief gaat naar 29,6%
Het tarief in box 2 voor het belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang wordt gefaseerd verhoogd, van 25% naar 26,25% per 1 januari 2020 en aansluitend naar 29,6% per 1 januari 2021. Deze tariefsverhoging wordt voorgesteld om het globale evenwicht qua belastingheffing tussen BV’s
en ondernemingen in de inkomstenbelasting in stand te houden. Dat deze tariefsverhoging zal leiden tot een versnelde uitstoot van winstreserves uit de BV – door dividenduitkeringen – is voorzien: voor 2019 is een extra belastingopbrengst van 1,4 miljard ingeboekt. De tariefsaanpassing kent géén respecterende werking: de tariefsverhoging geldt ook voor oude winstreserves in de BV van vóór 2020. Bv’s met oude winstreserves – waarover indertijd 48% VPB is betaald – zien de gecombineerde belastingdruk op dividenduitkeringen oplopen tot 62% (48% VPB + 29.6% AB-heffing).
Financiën: strenge aanpak excessief lenen bij de bv
Financiën gaat het excessief lenen bij de eigen bv stevig aanpakken. De dga die een schuld heeft bij zijn BV van meer dan € 500.000 moet over dat meerdere direct met de fiscus afrekenen, in box 2 tegen het aanmerkelijkbelang-tarief. Eigenwoningschulden worden daarbij buiten beschouwing gelaten. Deze maatregel gaat in op 1 januari 2022. De toegestane limiet van de eigenwoningschuld plus € 500.000 geldt voor de dga én zijn partner gezamenlijk.
Veel directeuren-grootaandeelhouders lenen grote bedragen van hun eigen BV, met name om in privé te beleggen. Uit onderzoek van Financiën blijkt dat de 225.000 dga’s in 2015 meer dan € 51 miljard van de Eigen BV leenden. Circa 23.000 dga’s – 10% van het totale aantal dga’s – leenden per persoon meer dan € 500.000 bij hun BV, in totaal ruim € 30 miljard. Door geen dividend uit te keren, maar geld te lenen van de BV wordt de aanmerkelijkbelang-heffing langdurig uitgesteld. He kabinet wil dat “belastinguitstel gaan ontmoedigen door schuldverhoudingen van DGA’s met hun eigen vennootschap boven de € 500.000 te belasten in box II”. De maatregel treft alle schulden van de dga bij zijn BV, niet alleen de schuld in rekening-courant.
Financiën heeft de contouren van deze maatregel geschetst bij het Belastingplan 2019, en wel als volgt:
– als de totale som van de schulden van een aanmerkelijkbelang-aandeelhouder – een dga – bij zijn BV meer dan € 500.000 bedraagt, wordt dat meerdere als inkomen uit aanmerkelijk belang in aanmerking genomen;
– eigenwoningschulden bij de eigen vennootschap worden daarbij buiten beschouwing gelaten, – de maatregel treedt in werking op 1 januari 2022.
Het kabinet kondigt de belastingheffing bij het excessief lenen bij de BV nu al aan om aanmerkelijkbelang-aandeelhouders voldoende gelegenheid geven om hun schuld aan de BV terug te brengen voordat zij daarover in box 2 belast worden. Door de vroegtijdige aankondiging heeft een dga ruim drie jaar de tijd om nog tegen de huidige 25% aanmerkelijkbelang-heffing dividend bij de BV op te nemen en daarmee zijn schuld af te lossen (tot minder dan € 500.000). Of om de beleggingen aan de bv over te dragen en zo de schuld af te lossen. Financiën zal in het voorjaar van 2019 een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer indienen.
De aangekondigde belastingheffing vanwege excessieve schulden van de dga aan zijn BV is – kennelijk – ook aan de orde als de dga een lening van meer dan € 500.000 onder strikt zakelijke condities bij zijn bv heeft opgenomen.
Let op: de limiet van € 500.000 betekent geenszins dat (consumptieve) schulden in rekening-courant van minder dan dit bedrag fiscaal aanvaardbaar zijn!
Dga: let op uw rekening-courantschuld
Veel directeuren-grootaandeelhouders bankieren bij hun BV. Zij nemen geld op bij de bv voor privé-uitgaven, om mee te beleggen, en wat al niet meer. Die opnames worden in rekeningcourant geboekt, en zo loopt de schuld aan de BV van jaar tot jaar steeds hoger op. Soms tot forse bedragen. De inspecteur kan dan het standpunt innemen dat er sprake is van een – vermomde – dividenduitkering door de bv aan de dga en die met 25% aanmerkelijkbelangheffing belasten. Dat levert regelmatig fiscale procedures op. De belastingrechter moet dan de grens trekken: kan de dga de schuld in rekening-courant nog aflossen, of hebben de opgenomen gelden definitief het vermogen van de BV verlaten. De rechter kijkt dan niet alleen naar de financiële positie van de dga, maar ook naar de aanwezigheid van een schriftelijk overeenkomst van geldlening, én welke invorderings- maatregelen de BV heeft getroffen. Als de BV niets doet terwijl de schuld van de dga in rekening-courant alsmaar verder oploopt, is dat een sterke aanwijzing dat partijen niet de bedoeling hebben gehad om de opgenomen gelden ooit nog terug te betalen. Voor de dga ligt de bestuurders-aansprakelijkheid dan op de loer. Zorg ervoor dat het zover niet komt: let op uw schuld in rekening-courant!
Rekening-courantschuld: winstuitdeling mét boete
Veel directeuren-grootaandeelhouders hebben een schuld in rekening-courant bij hun BV. De dga neemt geld bij de BV op, in rekening-courant, veelal om zijn (fiscaal gedreven) lage salaris uit de BV aan te vullen. Als de dga die schuld niet meer kan aflossen omdat zijn privévermogen en inkomen ontoereikend is, heeft het bedrag van de schuld het vermogen van de bv definitief verlaten. Er is dan sprake van een uitdeling van winst, belast tegen het aanmerkelijkbelang-tarief van 25%. De inspecteur kan bij die aanslag – onder omstandigheden – een vergrijpboete opleggen. Rechtbank Noord-Holland én Rechtbank Gelderland hebben dat in een recente uitspraak bevestigd.
Pensioen in eigen beheer: nu afkopen met 25% korting
Dga’s hebben de mogelijkheid om hun pensioenregeling in eigen beheer af te kopen, dit jaar nog met een korting van 25% op de belastinggrondslag en 19,5% in 2019. Dga’s die niet willen of kunnen afkopen kunnen gebruik maken van een spaarvariant of het pensioen in eigen beheer premievrij voortzetten. Wat gaat u doen? De korting van 25% pakken? Dat is aantrekkelijk, maar de belastingheffing van 52% over de resterende 75% van de fiscale waarde van het pensioen in eigen beheer vergt wel een flink liquiditeitsoffer. Is dat geld beschikbaar, of moet u maatregelen nemen om dat tijdig vrij te maken? En wat gaat u doen met het geld dat u netto in privé van uw BV krijgt terzake van de afkoop? Uw schuld in rekening-courant aflossen? Of dat geld in box 3 stoppen, op een spaarrekening tegen minder dan 0,1% rente? Of het nettobedrag toch maar weer terug de BV in storten, als werkkapitaal of om te beleggen? De kwestie op de lange baan schuiven kost veel geld: de korting was vorig jaar 34,5%, dit jaar kunt u nog 25% korting krijgen en in 2019 is het nog maar 19,5%. Ga met uw adviseur na wat voor u de beste optie is, in uw situatie gelet op uw gezinssituatie, leeftijd, de liquiditeitspositie van de BV en nog veel meer.
Afkoop PEB en stamrecht bij onderdekking in bv
De afkoop van pensioen in eigen beheer nog dit jaar levert een aantrekkelijke korting op: 25% van het pensioenkapitaal is belastingvrij, en over de afkoop is geen revisierente verschuldigd. Door de korting daalt de belastingdruk op de pensioenuitkeringen voor veel dga’s van 52% naar 39%. Deze gunstige afkoopregeling geldt uitsluitend als de gehele pensioenaanspraak in eigen beheer wordt afgekocht. Een gedeeltelijke afkoop is niet toegestaan.
De gunstige afkoopregeling geldt niet voor in eigen beheer verzekerde lijfrenten en stamrechten. Als de BV ‘onder water staat’ en er sprake is van onderdekking voor het PEB én het stamrecht moeten de in de BV beschikbare middelen naar evenredigheid verdeeld worden over het PEB én de stamrechtverplichting. Als de middelen in de BV volledig worden gebruikt voor de afkoop van de pensioenverplichting wordt de dekking voor het stamrecht meer dan evenredig aangetast. Hierdoor is dan in feite sprake van afkoop of van het prijsgeven van een deel van het stamrecht. Dat heeft tot gevolg dat het gehele stamrecht direct voor de waarde in het economisch verkeer in de belastingheffing wordt betrokken. Bij die (fictieve) afkoop is ook 20% revisierente verschuldigd.
Uitstel van pensioen: pas op voor afkoop!
Heeft u, dga, pensioenrechten in eigen beheer opgebouwd? En gaat uw pensioen in op uw 62ste? De overheid wil graag dat u langer doorwerkt, toch zeker tot uw 67ste. Pas op, als u de ingangsdatum van uw pensioen daarop aanpast en de uitkeringen vijf jaar later laat ingaan, moet u wel uw pensioenrechten actuarieel laten herrekenen. Het uitstel van pensioen leidt tot hogere pensioenrechten per jaar, over een kortere periode. Past u uw pensioenuitkeringen niet aan, dan neemt u kennelijk genoegen met een lager pensioen. En dat is afzien van pensioenrechten, zo stelt Financiën. Met als draconisch gevolg: een directe belastingheffing over de waarde in het economisch verkeer van uw pensioenrechten, van 52% over de waarde van de pensioenaanspraken, plus daarbovenop nog eens een heffing van 20% revisierente.
Met pensioen: overweeg een pensioenknip
Als u dit jaar met pensioen gaat en het kapitaal van uw pensioenpolis gaat omzetten in pensioenuitkeringen, overweeg dan om een pensioenknip toe te passen. Zo’n knip houdt in dat u voor een deel van het pensioenkapitaal pas op een later tijdstip pensioenuitkeringen gaat kopen. De huidige lage rentestand leidt tot lage uitkeringen, en wie weet wordt dat beter in de nabije toekomst.
Conserverende aanslag pensioen bij emigratie: compartimenteren!
De dga die gaat emigreren, wordt een conserverende aanslag opgelegd voor (onder meer) zijn pensioen- en lijfrenteaanspraken. Nederland stelt zo de belastingheffing op deze inkomsten veilig, ook als de dga niet meer in Nederland woont. De wettelijke regeling voor conserverende aanslagen voor pensioen en lijfrenten is medio 2009 ingrijpend gewijzigd. Tot 15 juli 2009 werd de waarde in het economisch verkeer van de pensioen- of lijfrenteaanspraak in de belastingheffing betrokken. De Hoge Raad besliste in juni 2009 dat die afrekening in strijd is met de goede verdragstrouw: Nederland haalt zo heffingsrechten naar zich toe die in belastingverdragen veelal aan de woonstaat zijn toegewezen. Met reparatiewetgeving is de belastingheffing bij emigratie vervolgens beperkt tot het bedrag van de in Nederland vrijgestelde pensioenaanspraak c.q. de in aftrek gebrachte premies voor lijfrente (indien het belastingverdrag de heffing over de waarde in het economische verkeer niet toestaat).
De Hoge Raad vindt het alsnog belasten van de vrijgestelde pensioenaanspraak en het terugnemen van de aftrek bij lijfrenten niet in strijd met de goede verdragstrouw. Maar alleen voor zover de conserverende aanslag betrekking heeft op de periode ná 15 juli 2009, het deel van de aanslag dat betrekking heeft op de periode vanaf 1 januari 2001 tot 15 juli 2009 is wél in strijd met de goede verdragstrouw. Een conserverende aanslag die betrekking heeft op beide perioden moet in tweeën worden geknipt: in een wél en een niet toegestaan deel.
Aansprakelijkheid VPB bij verkoop aandelen in de bv
Een directeur-grootaandeelhouder die de aandelen in zijn BV verkoopt, kan onder voorwaarden aansprakelijk worden gesteld voor de vennootschapsbelasting die de BV verschuldigd is over haar stille en fiscale reserves. Deze aansprakelijkheid geldt uitsluitend voor aandeelhouders die tenminste een derde gedeelte van het geplaatste aandelenkapitaal hebben in een vennootschap waarvan de bezittingen voor 30% of meer uit beleggingen bestaan. De wetgever heeft deze aansprakelijkheid in de Invorderingswet opgenomen om te voorkomen dat de fiscus deze vennootschapsbelasting misloopt als de koper van de bv zijn fiscale verplichtingen terzake niet nakomt. De verkopende aandeelhouder kan zich disculperen door:
• bij de ontvanger zekerheid te stellen voor de door de BV verschuldigde vennootschapsbelasting, ofwel
• aan te tonen dat het niet aan hem te wijten is dat het vermogen van de BV na de aandelenoverdracht ontoereikend is om de verschuldigde belasting te voldoen. De Hoge Raad heeft in 2014 enkele belangwekkende arresten gewezen over deze aansprakelijkheid. Daaruit is af te leiden dat de verkopende grootaandeelhouder niet aansprakelijk is voor de onbetaald gebleven belasting als hij een gedegen onderzoek heeft ingesteld naar de betrouwbaarheid van de koper én de BV ten tijde van de aandelenoverdracht over voldoende vermogen beschikte om de verschuldigde belasting te voldoen. Financiën heeft de aansprakelijkheid door wetswijziging aangescherpt. De verkoper kan zich nog slechts disculperen –een vrijwaring van aansprakelijkheid verkrijgen – als aan drie voorwaarden is voldaan:
• de aansprakelijkheid heeft betrekking op vennootschapsbelasting die verschuldigd is over een fiscale – of stille reserves op vermogensrechten en roerende en onroerende zaken, én
• de rechten en zaken waarop die reserves betrekking hebben, blijven ten minste zes maanden na verkoop van de aandelen nog behoren tot het vermogen van de BV, én
• de verkoper bewijst dat het niet aan hem is te wijten dat het vermogen van de BV ontoereikend is om de verschuldigde vennootschapsbelasting te kunnen betalen.
Een disculpatie voor de verschuldigde belasting over een herinvesteringsreserve is niet meer mogelijk. Deze fiscale reserve moet op grond van de wet direct voorafgaand aan de vervreemding van de aandelen in de BV aan de winst worden toegevoegd en daarom ligt het volgens de toelichting ‘dan ook in de rede om dit risico te verleggen naar de verkoper’.
De aangescherpte aansprakelijkheidsbepaling geldt niet alleen voor natuurlijke personen, maar ook voor rechtspersonen, zoals een verkopende bv.
Dga: check uw sociale verzekering!
De Regeling aanwijzing directeur-grootaandeelhouder bepaalt of de dga al dan niet verplicht verzekerd is voor de werknemersverzekeringen. De Hoge Raad heeft in 2013 een opmerkelijke uitspraak over deze Regeling gedaan en beslist dat een dga die tezamen met zijn dochter 74% van de aandelen in een BV houdt – hij 48%, zij 26% – verplicht verzekerd was voor de werknemersverzekeringen. Ons hoogste rechtscollege besliste – op basis van de letterlijke tekst van de Regeling – dat het eigen aandelenbezit van de dga genegeerd moet worden bij de familietoets. De minister van Sociale Zaken heeft medio 2014 de Regeling aanwijzing directeur-grootaandeelhouder aangepast en de nieuwe Regeling is op 1 januari 2016 ingegaan. De nieuwe Regeling heeft uitsluitend betrekking op een statutair directeur, de bestuurder van de BV, niet op een titulair directeur. Bij de familietoets – de aanleiding tot de aanpassing van de regeling – geldt voortaan het 2/3 beginsel: de dga is niet verplicht verzekerd als hijzelf aandelen in de BV heeft (een minderheid) én samen met zijn bloed- en aanverwanten tot en met de 3de graad ten minste 2/3 van de stemmen in de algemene vergadering van de BV.
Nieuw is dat de dga voor dit 2/3 vereiste zelf aandelen moet hebben, in ieder geval één. De dga die namens de holding-BV – die als statutair bestuurder van de werk-BV staat ingeschreven – met een managementcontract de feitelijke bestuurswerkzaamheden in de werkmaatschappij verricht, kan onder de nieuwe Regeling niet meer verplicht sociaal verzekerd zijn. Ga met uw adviseur na of u als dga onder de nieuwe Regeling al dan niet verplicht verzekerd bent. U kunt u dan desgewenst bijverzekeren.
Schenk ab-aandelen tot ruim € 1 miljoen belastingvrij
De dga kan bij schenking van aanmerkelijkbelang-aandelen in zijn bv (sinds 1 januari 2010) de aanmerkelijkbelang-claim doorschuiven aan de begiftigde. Deze doorschuifregeling geldt uitsluitend voor aandelen in een bv die een materiële onderneming drijft: de faciliteit blijft beperkt tot het ondernemingsvermogen in de BV. De ab-claim die toerekenbaar is aan het beleggingsvermogen in de bv moet bij schenking direct worden afgerekend. Verder is vereist dat de verkrijger al drie jaar (= 36 maanden) direct voorafgaand aan de schenking als werknemer in loondienst is bij de BV waarin de aandelen worden geschonken of bij een van haar dochtervennootschappen. De schenking van ab-aandelen kan plaatsvinden zonder de heffing van schenkbelasting door gebruik te maken van de bedrijfsopvolgingsregeling (BOF) uit de Successiewet. De bedrijfsopvolgingsregeling in de Successiewet kent een vrijstelling van 100% als de onderneming in de bv een waarde heeft tot € 1.071.987; bij een hogere waarde geldt een vrijstelling van 83%. Voor toepassing van deze regeling is verder vereist dat de schenker, de dga, de aandelen in de bv al vijf jaar in bezit heeft, de onderneming in de BV ten minste vijf jaar wordt voortgezet én de verkrijger – de begiftigde – de verkregen aandelen ten minste vijf jaar in bezit houdt.
Zet uw kind op de payroll van de bv
De dga die overweegt om in de toekomst ab-aandelen in zijn actieve bv aan zijn kinderen te gaan schenken, kan de ab-heffing bij die schenking slechts doorschuiven als de BV een materiële onderneming drijft en nagenoeg uitsluitend ondernemingsvermogen heeft én de begiftigde tenminste drie jaar als werknemer in loondienst is bij de BV of een van haar werkmaatschappijen. Zorg ervoor dat u uw kind(eren) nog dit jaar als werknemer op de payroll van de BV opneemt om zo snel mogelijk te voldoen aan voorwaarden voor toepassing van de ab-doorschuifregeling.
Overdracht aandelen vastgoed-bv: vrijstelling OVB!
De wet kent voor de bedrijfsopvolging in de familiesfeer een vrijstelling van overdrachtsbelasting: bij de overdracht van een onderneming waar onroerende zaken toe behoren – die dienstbaar zijn aan de onderneming – en waarbij een kind (of kleinkind, broer, zus of hun echtgenoot) van de overdrager de bedrijfsvoering in haar geheel voortzet, blijft de heffing van overdrachtsbelasting (onder voorwaarden) achterwege. De letterlijke wettekst beperkt deze vrijstelling tot een IB-onderneming, maar Hof Arnhem – Leeuwarden heeft beslist dat deze vrijstelling ook geldt voor aandelen in een bv. De Hoge Raad heeft deze uitspraak onlangs bevestigd. Deze uitspraak is voor de praktijk van groot belang: de bedrijfsopvolging krijgt er, naast de faciliteiten in de inkomsten- en schenk- en erfbelasting – de bedrijfsopvolgingsfaciliteit (BOF) – een belangrijke faciliteit bij.
Benut uitstel van betaling over ab-inkomen
De Invorderingswet kent de mogelijkheid van uitstel van betaling van de verschuldigde aanmerkelijkbelang-heffing als de aanmerkelijkbelang-houder bij de overdracht van zijn aandelen geen contanten verkrijgt. Denk aan verkoop van de aanmerkelijkbelang-aandelen tegen een vordering. Dat uitstel van betaling is renteloos, er moet wél zekerheid aan de ontvanger worden gegeven. Dit uitstel kan in alle gevallen worden benut, ook bij verkoop aan derden.
De uitstelregeling geldt niet (meer) bij schenking van aanmerkelijkbelang-aandelen: door de invoering van de bedrijfsopvolgingsfaciliteit is de regeling overbodig. Voor andere situaties – vooral de overdracht van aandelen waarbij de koper de koopsom schuldig blijft – is de uitstelregeling verruimd: de beperking tot de familiekring is vervallen.
Doorschuiven ab-claim bij overlijden
Bij het overlijden van de dga – een aanmerkelijkbelanghouder – kan de aanmerkelijkbelangclaim worden doorgeschoven naar de erfgenamen, maar uitsluitend als de bv een materiële onderneming drijft. De faciliteit blijft beperkt tot het ondernemingsvermogen in de bv. De claim die toerekenbaar is aan het beleggingsvermogen in de bv moet bij vererving direct worden afgerekend. Voor doorschuiving is verder vereist dat de erfgenamen in Nederland wonen en de geërfde aandelen tot hun privévermogen rekenen.
Dga’s met een pakket aanmerkelijkbelang-aandelen in een bv met daarin ondernemings- én beleggingsvermogen moeten er rekening mee houden dat de aanmerkelijkbelang-claim bij hun overlijden op dat beleggingsvermogen niet kan worden doorgeschoven. Zorg er voor dat u het beleggingsvermogen in uw bv – waar mogelijk – omzet in ondernemingsvermogen! Uw adviseur kent de mogelijkheden!
Dga’s met aandelen in een beleggings-bv kunnen de aanmerkelijkbelang-afrekening bij hun overlijden slechts voorkomen door in de beleggings-bv een (nieuwe) materiële onderneming te starten of een deelneming van 5% of meer in een actieve bv te verwerven.
Zet winstreserves in de bv om in bonusaandelen
Een bv kan haar winstreserves zonder belastingheffing omzetten in aandelenkapitaal. Zo’n omzetting kan de dga een aardig voordeel opleveren, met name als de aanmerkelijkbelang-aandelen een hoge verkrijgingsprijs hebben.
Stel dat de dga de aandelen in zijn bv heeft verworven voor € 100.000, dat de bv een geplaatst aandelenkapitaal heeft van € 20.000 en ingehouden winstreserves van € 980.000. Door van die winstreserves € 100.000 om te zetten in aandelenkapitaal, stijgt het geplaatste aandelenkapitaal tot € 120.000. Over die omzetting is geen belasting verschuldigd. De dga verkrijgt voor € 100.000 gratis winstbonusaandelen en die hebben voor hem een verkrijgingsprijs van nihil. Vervolgens kan de bv op het aandelenkapitaal € 100.000 terugbetalen zonder dat de dga daarover belasting verschuldigd is. Bij een terugbetaling van aandelenkapitaal op aanmerkelijkbelang-aandelen is immers pas sprake van een te belasten voordeel als de teruggaaf meer bedraagt dan de verkrijgingsprijs van de desbetreffende aandelen. Vereist is wél dat de vermindering van het geplaatste aandelenkapitaal bij statutenwijziging heeft plaatsgevonden vóór de terugbetaling. Wordt aan deze voorwaarden voldaan, dan kan de dga in het gegeven voorbeeld € 100.000 aan de bv onttrekken zonder ter zake belasting verschuldigd te zijn! De resterende verkrijgingsprijs van de aanmerkelijkbelang-aandelen van de dga is nihil. Dat betekent dat wanneer hij die aandelen in 2018 of later verkoopt, hij 25% aanmerkelijkbelang-heffing over de volledige opbrengst moet betalen.
Let op: Bij de terugbetaling van aandelenkapitaal moet wél 15% dividendbelasting worden ingehouden en afgedragen, voor zover de terugbetaling meer bedraagt dan het fiscaal erkend gestorte kapitaal op de betreffende aandelen. Die dividendbelasting kan bij de aangifte inkomstenbelasting weer worden verrekend. Deze administratieve rompslomp met het bijbehorende liquiditeitsnadeel kan worden voorkomen als de ontvanger uitstel van betaling verleent voor de af te dragen dividendbelasting.
Let op: U kunt de omzetting van winstreserves in bonusaandelen nog dit jaar doorvoeren, de terugbetaling van het verkregen aandelenkapitaal moet idealiter pas begin 2019 plaatsvinden om de belastingheffing in box 3 over de uit de bv verkregen liquide middelen te vermijden.
Teruggaaf agio: pas op met voortijdige creditering
De terugbetaling van aandelenkapitaal door een bv aan haar aandeelhouder kan in beginsel belastingvrij plaatsvinden. Dat is logisch: de aandeelhouder krijgt terug wat hij eerder zelf in de bv heeft gestort. De wet hanteert daarbij een objectief stelsel: voor een belastingvrije terugbetaling is niet vereist dat het kapitaal door die desbetreffende aandeelhouder is gestort. Voor aanmerkelijkbelang-aandeelhouders – zoals de dga –kent de wet een specifieke voorwaarde: de terugbetaling is belastingvrij voor zover die niet meer bedraagt dan de verkrijgingsprijs van de aanmerkelijkbelang-aandelen en ‘tevoren de vergadering van aandeelhouders tot deze teruggaaf heeft besloten en de nominale waarde van de desbetreffende aandelen bij statutenwijziging met een gelijk bedrag is verminderd’.
De belastingrechter legt die laatste zinsnede strikt uit, zo blijkt uit een recente uitspraak. In de berechte casus werd een terugbetaling van € 2.250.000 belast vanwege een voortijdige creditering in rekeningcourant. Let op de formaliteiten bij terugbetaling van aandelenkapitaal!
Uw bv-effectenportefeuille: opschonen vóór 31/12
Heeft u een effectenportefeuille in de bv en zitten er aandelen tussen die flink in waarde zijn gedaald? En wilt u die aandelen wel vasthouden omdat u verwacht dat die wel weer zullen terugkomen? Dan kunt u die aandelen beter van uw bv-portefeuille laten overboeken naar uw privé-portefeuille (bij dezelfde bank of broker). U kunt het verlies op deze aandelenoverdracht in uw bv verrekenen met de bedrijfswinst, of de inkomsten uit uw bv effectenportefeuille, en dat levert een belastingbesparing op van 20% of 25% aan vennootschapsbelasting. En als de aandelen te zijner tijd weer de kant op gaan die u verwacht – omhoog – dan kunt u die waardestijging lager belast in privé, in box 3 incasseren.
Een IB-onderneming naast de bv: benut de WAS
Startende ondernemers in de inkomstenbelasting kunnen veel fiscale faciliteiten benutten. Denk aan de MKB-winstvrijstelling, de zelfstandigenaftrek, de startersaftrek en vooral de willekeurige afschrijving voor starters. De ondernemer met een bv kan daar ook van profiteren als hij naast zijn bv een IB-onderneming voor eigen rekening en risico gaat drijven én voor die onderneming ten minste 1.225 uur per jaar gaat werken. Dat kan door nieuwe activiteiten in de vorm van een eenmanszaak naast de bv op te starten of door een deel van de bedrijfsactiviteiten van de bv over te nemen. Daarbij kan een firma tussen de aandeelhouder en zijn bv leuke fiscal voordelen bieden.
Een IB-onderneming naast de bv biedt de mogelijkheid om de willekeurige afschrijving starter te benutten. Dat kan een aftrekpost van € 314.673 opleveren, per jaar, gedurende drie jaar! Vraag uw adviseur naar de mogelijkheden in uw situatie.
Ruzie: splitsing van de bv wenselijk?
Aandeelhouders die samen in één bv zitten en die het zakelijk niet meer met elkaar kunnen vinden, kunnen belastingvrij uit elkaar gaan met behulp van de wettelijke regeling voor juridische splitsing van bv’s. Voor een belastingvrije splitsing gelden diverse voorwaarden; de belangrijkste is dat de splitsing in overwegende mate is ingegeven door zakelijke motieven. Verder is vereist dat de splitsende en verkrijgende bv’s dezelfde regels toepassen voor de vaststelling van de totaalwinst, geen voorwaarts verrekenbare verliezen hebben én de latere heffing van vennootschapsbelasting verzekerd is. Wordt niet aan deze voorwaarden voldaan, dan is toestemming van Financiën vereist voor een fiscaal geruisloze splitsing.
De belastingrechter heeft de vereiste zakelijke gronden voor een splitsing van een bv behoorlijk afgezwakt. Daardoor kan een juridische splitsing in veel meer gevallen dan voorheen plaatsvinden. Door nog dit jaar de bv – in overleg met uw adviseur – te splitsen, kunt u in 2019 met uw ‘eigen’ bv van start gaan.
Zakelijkheid is troef
Hebt u uw holding en een of meer werk-bv’s in een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting? Zorg er dan voor dat de onderlinge transacties tussen de bv’s zakelijk geprijsd zijn én dat u dat kunt aantonen. U voorkomt daarmee problemen als de fiscale eenheid verbroken wordt, bijvoorbeeld bij verkoop van de aandelen in een werk-bv. Als de onderlinge transacties – tussen de holding en een werk-bv of tussen de werk-bv’s onderling – niet zakelijk zijn, zal bij verbreking van de eenheid alsnog afgerekend moeten worden over de verschoven stille reserves.
Verbondenheid vergt geen zeggenschap!
De belastingwet kent een groot aantal bepalingen met een specifieke regeling voor ‘ verbonden lichamen’. Denk aan de renteaftrekbeperkingen, de afschrijving op vastgoed, de afwaardering op vorderingen en nog veel meer. De Hoge Raad heeft een nadere invulling gegeven aan het verbondenheidscriterium uit de wet op de vennootschapsbelasting. Ons hoogste rechtscollege heeft beslist dat vennootschappen (lichamen) verbonden zijn als de ene vennootschap – direct of indirect – een financieel belang heeft van een derde gedeelte of meer in de andere vennootschap. Zeggenschap is daarvoor niet vereist: ook bij het geheel ontbreken van enige zeggenschap kan er sprake zijn van verbondenheid. Dit arrest is voor de praktijk van groot belang, vooral bij reorganisaties waarbij vorderingen en schulden ‘in verbondenheid’ ontstaan.
Samenwerkende groep als verbonden lichaam
De belastingwet kent een groot aantal bepalingen met een specifieke regeling voor ‘verbonden lichamen’. Denk aan de renteaftrekbeperkingen, de afschrijving op vastgoed, de afwaardering op vorderingen en nog veel meer. Van verbondenheid is ook sprake bij aanwezigheid van een samenwerkende groep. Denk aan een joint venture, of een gezamenlijke investering door vier of meer leden van dezelfde familie. Of er sprake is van zo’n groep is afhankelijk van de feiten en omstandigheden in het concrete geval. In algemene zin is daarbij relevant of de investering in de overgenomen vennootschap en daarbij behorende financiering gecoördineerd plaatsvindt. Die samenwerking zal af te leiden zijn uit de onderlinge afspraken tussen de betrokken partijen.
Onzakelijke lening: senior draait op voor verlies junior
Een onzakelijke lening is een lening, waarbij een geldverstrekking plaatsvindt ‘onder zodanige voorwaarden en omstandigheden dat de geldgever een debiteurenrisico loopt dat een onafhankelijke derde niet zou hebben aanvaard’. Het gaat om een onzakelijk debiteurenrisico (ODR) dat onbeprijsbaar is: er kan geen (niet winstdelende) rente worden vastgesteld waarbij een onafhankelijke derde bereid zou zijn geweest eenzelfde debiteurenrisico te aanvaarden onder overigens dezelfde voorwaarden en omstandigheden. De creditrice kan een onzakelijke lening niet afwaarderen als de debitrice in gebreke blijft. Daarbij is niet vereist dat creditrice en debitrice ‘verbonden lichamen’ zijn, zo heeft Rechtbank Zeeland – West-Brabant recent beslist. Ook tussen niet-gelieerde partijen kan sprake zijn van een lening met een debiteurenrisico dat een derde niet zou hebben aanvaard, maar dat de geldlenende vennootschap op zich neemt om het belang van haar aandeelhouder te dienen.
Deze uitspraak kan verstrekkende gevolgen hebben. De holding van senior die de aandelen in de werk-bv overdraagt aan de holding van junior kan haar vordering op de oude werk-bv nimmer in aftrek brengen, ook niet als deze bv failliet gaat / geliquideerd wordt. De holding van senior lijdt dan immers geen liquidatieverlies: zij heeft geen aandelenbelang meer in de werk-bv!
Leningen: altijd schriftelijk vastleggen
Als de bv een lening verstrekt aan een dochtermaatschappij, is het zaak om die lening en de voorwaarden van die lening altijd schriftelijk vast te leggen. De Hoge Raad heeft (in 2008) beslist dat een verlies op een op zichzelf zakelijke lening niet aftrekbaar is als de vormgeving van de lening onzakelijk is. In casu was er géén leningsovereenkomst opgemaakt, waren er géén zekerheden verstrekt en was er géén aflossingsschema opgesteld.
Het blijkt dat de Belastingdienst heel vaak de afwaardering van een vordering weigert op grond van dit arrest. De consequenties van dit arrest zijn te voorkomen door wél een goede leningsovereenkomst op te stellen. Verstrekt u een lening aan een verbonden lichaam of hebt u dat al gedaan, stel dan een goede leningsovereenkomst op. Daarmee voorkomt u onnodige problemen bij een eventuele afwaardering van de vordering.
Vermijd een ODR-lening
De bv die een lening verstrekt aan een andere bv en daarbij geen strikt zakelijke condities in acht neemt –zoals wel vaker voorkomt tussen een houdster- en een dochtervennootschap – gaat zo een debiteurenrisico aan dat een onafhankelijke derde niet zou hebben aanvaard. Als later blijkt dat de debitrice niet goed is voor haar geld, kan de creditrice zo’n onzakelijke lening niet afwaarderen ten laste van haar bedrijfsresultaat, zo heeft de belastingrechter inmiddels al vele malen beslist. Een ODR-lening – een lening met een Onzakelijke Debiteuren Risico – kan niet ten laste van de winst worden afgewaardeerd. Een onafhankelijke derde zou nimmer een lening onder dergelijke voorwaarden en omstandigheden zijn aangegaan. De geldverstrekker heeft met de geldlening een debiteurenrisico gelopen dat een onafhankelijke derde niet zou hebben aanvaard.
Zorg ervoor dat geldleningen tussen concernvennootschappen onderling – én tussen de bv en de dga – schriftelijk zijn vastgelegd, met duidelijke, zakelijk verantwoorde afspraken over rentevergoeding én aflossing, en dat de debitrice zekerheden heeft gesteld voor de aflossing. Als het daaraan schort, kan de geldverstrekking nog steeds als lening kwalificeren, maar de geldgever heeft het debiteurenrisico dan niet als geldschieter, maar als aandeelhouder op zich genomen. En dat verhindert een afwaardering op de lening ten laste van de winst.
Interne verrekenprijzen goed vastleggen
Bv’s zijn wettelijk verplicht om in hun administratie een onderbouwing vast te leggen van de prijzen die zij rekenen bij de levering van goederen of diensten aan gelieerde vennootschappen. Denk aan de rente op een lening aan een groepsmaatschappij of de huur voor het pand dat een holding-bv verhuurt aan een werkmaatschappij. Uit de administratie moet kunnen worden opgemaakt dat de verrekenprijzen ‘at arm’s length’ zijn. Dit houdt in dat het prijzen zijn die ook tussen onafhankelijke derden tot stand zouden (kunnen) zijn gekomen. Zijn in de administratie geen of onvoldoende onderbouwingen opgenomen, dan kan dat ernstige gevolgen hebben. Bijvoorbeeld bij een geschil met de fiscus kan de inspecteur het standpunt innemen dat de bv moet bewijzen dat de gehanteerde prijzen ook tussen onafhankelijke derden zouden zijn gebruikt (omkering bewijslast). Slaagt de bv niet in dat bewijs, dan kan dat onder omstandigheden zelfs tot dubbele belastingheffing leiden.
Voor een Nederlandse vennootschap die onderdeel is van een (buitenlandse) groep, en de geconsolideerde omzet van die groep bedraagt € 50 miljoen of meer, is de documentatieverplichting van het gehanteerde transfer pricingbeleid verzwaard. De vennootschap moet een masterfile en een lokaal dossier opnemen in haar administratie. In de masterfile wordt het gehele transfer pricingbeleid binnen de groep onderbouwd/gedocumenteerd inclusief alle intra groep transacties. In het lokale dossier worden enkel de intra groep transacties van de Nederlandse vennootschap gedocumenteerd. Als onvoldoende documentatie aanwezig is kan de Belastingdienst besluiten boetes op te leggen.
Glijclausule voorkomt uitglijder
Bent u, dga, dit jaar met uw bv een overeenkomst aangegaan waarbij u niet 100% zeker bent dat de fiscus de condities van die transactie zal accepteren? Denk aan een verhoging van uw vaste kostenvergoeding, het rentepercentage dat u de bv op uw debetstand moet vergoeden, enzovoort. Zorg er dan voor dat u een glijclausule opneemt in de schriftelijke vastlegging van die transactie. Met zo’n contractueel beding voorkomt u fiscale schade als de inspecteur de gehanteerde condities (terecht) niet aanvaardt. U kunt het bovenmatige gedeelte dan zonder problemen alsnog met de bv verrekenen. Voorwaarde is wel dat de oorspronkelijk overeengekomen condities gebaseerd zijn op een ‘pleitbaar standpunt’. Let op: een glijclausule werkt niet bij toekenning van pensioenrechten. Als u daarover zekerheid wilt hebben, moet u een en ander vóór toekenning aan de inspecteur voorleggen.
Kosten in de bv: privé of zakelijk motief
De belastingrechter is de laatste jaren steeds strenger bij de beoordeling van gemengde uitgaven in eenpersoonsvennootschappen. Dat zijn bv’s waarbij de dga de mogelijkheid heeft om in de bv uitgaven te doen die zakelijk nuttig zijn, maar die privé ook erg leuk uitpakken. Zoals de aanschaf van een exclusieve auto. Die is nuttig en nodig voor zakelijke ritten, denk aan het bezoeken van relaties en het woon-werkverkeer, en het rijden in zo’n auto is voor de dga geen straf. Bij de beoordeling van zo’n uitgave is het motief van de uitgave van groot belang. Waarom koopt de ondernemer – de eenpersoons-bv – zo’n luxe auto? Uitgaven die de bv doet met het oog op de zakelijke belangen zijn zonder meer als kosten op te voeren. De noodzaak voor zo’n uitgave speelt geen enkele rol, het gaat om het motief van de uitgave. Hierbij geldt dat de inspecteur het bedrijfsbeleid van de ondernemer niet mag beoordelen. Hij mag de efficiency van de uitgave niet ter discussie stellen, hij mag uitsluitend het motief beoordelen. Dat geeft de ondernemer met een eenpersoons-bv een ruime marge van handelen, maar er zijn grenzen. En de rechter heeft die grenzen getrokken, in een serie van rechterlijke uitspraken. Die uitspraken gaan over Cessna’s, maar ook over renpaarden als middel voor reclame voor de bedrijfsactiviteiten van de bv, of het organiseren van kartraces.
Als de bv een uitgave doet waarmee zakelijke belangen én de persoonlijke belangen van de dga zijn gediend, is in beginsel sprake van een kostenpost. Maar dat ligt anders als er sprake is van een wanverhouding, als vaststaat dat die uitgave nooit tot een positieve bijdrage aan het bedrijfsresultaat zal leiden. Bij zo’n uitgave zegt de belastingrechter ‘kan geen redelijk oordelend ondernemer volhouden dat hij die uitgave heeft gedaan met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming’. In feite toetst de rechter de efficiency van de uitgave, maar de formulering van de uitspraak koppelt hij aan het motief daarvan. Zo’n wanverhouding is direct herkenbaar: er is sprake van een kosten-batenanalyse die per definitie negatief uitpakt. Dat criterium bidet geen soelaas bij gemengde uitgaven met een moeilijk meetbare directe opbrengt. Zoals de aanschaf van een dure auto. Daar heeft de Hoge Raad een paar jaar geleden een meer gedetailleerd criterium voor gegeven. Als de uitgave een zakelijk doel heeft, is sprake van kosten tenzij blijkt dat die uitgave mede is ingegeven om de persoonlijke behoeften van de dga te bevredigen. Dat laatste gedeelte van de uitgave ontbeert het vereiste zakelijke motief en dat is daarom geen kostenpost, maar een uitdeling van winst. De uitgave wordt voor fiscale doeleinden in tweeën geknipt. Met alle vervelende gevolgen van dien. Ga na of u in 2018 in de bv geen ‘al te gekke’ uitgaven heeft gedaan waarvan de inspecteur probleemloos kan aantonen dat met die uitgaven vooral uw privédoeleinden zijn gediend. Voer zo nodig een correctie door en neem een deel van de uitgave voor uw privérekening.
Kosten golflidmaatschap: representatiekosten
Voor veel ondernemers is ‘een rondje golf’ de favoriete manier van netwerken. Dat draagt bij aan een goede bedrijfsvoering en dus zijn kosten van golfen bedrijfskosten. De belastingrechter heeft die kostenaftrek steeds afgewezen, alleen rechtbank Arnhem heeft de kosten van een bedrijfslidmaatschap van de golfclub aanvaard als representatiekosten.
In de berechte situatie kwam het echter niet tot een aftrek omdat de kosten lager waren dan het niet aftrekbare drempelbedrag voor representatiekosten. Maar dat valt te vermijden door voor de aftrek van deze kosten niet voor de drempelregeling te kiezen, maar voor de aftrekbeperking tot op 73,5%.
Zorg er voor dat u de zakelijke aspecten van ‘een rondje golf’ goed op orde hebt. Of combineer een (aftrekbaar) bedrijfslidmaatschap met een (niet-aftrekbaar) lidmaatschap in privé van een andere baan.
Gebruikelijkloonregeling dga’s aangepast
De dga die werkzaamheden verricht voor zijn vennootschap – waarin hijzelf of zijn partner een aanmerkelijk belang heeft – valt onder de gebruikelijk-loonregeling. Dat geldt ook voor die partner. De gebruikelijkloonregeling is per 1 januari 2015 aangepast: de doelmatigheidsmarge is van 30% naar 25% gebracht én de toets voor de vaststelling van het gebruikelijke loon is gewijzigd. Het loon van de directeur-grootaandeelhouder wordt voortaan ten minste gesteld op de hoogste van de volgende bedragen:
• 75% van het loon uit de ‘meest vergelijkbare dienstbetrekking’, of
• het hoogste loon van de overige werknemers die in dienst zijn van de vennootschap of de daarmee verbonden vennootschappen, of
• de wettelijke ondergrens van € 45 000.
Met deze aanpak is ook een wijziging doorgevoerd in de verdeling van de bewijslast. Onder de oude regeling moest de dga een loon van minder dan € 45.000 aannemelijk maken, de inspecteur moet aannemelijk maken dat een hoger loon reëel is. Onder de nieuwe regeling moet de dga ook een loon van meer dan € 45.000 aantonen. De doelmatigheidsmarge – de marge ter vermijding van geschillen – is teruggebracht tot 25%.
Voorts moet het loon voortaan getoetst worden aan dat van de ‘meest vergelijkbare dienstbetrekking’. Dat is ruimer dan de huidige toets aan het loon in een ‘soortgelijke dienstbetrekking’. Daarmee wordt de toets er niet eenvoudiger op.
Overleg met uw adviseur welke gevolgen de aanpassing van de gebruikelijkloonregeling in uw situatie heeft.
De meest vergelijkbare dienstbetrekking
De gebruikelijkloonregeling verplicht de dga om zijn salaris uit de bv te vergelijken met (75%) van het loon uit ‘de meest vergelijkbare dienstbetrekking’. Voor dga’s die hun onderneming of praktijk samen met anderen in een maatschap of een ander samenwerkingsverband drijven, is dat vaak het salaris dat de mede-beroepsbeoefenaren bij hun bv opnemen. In veel gevallen is dat de best vergelijkbare dienstbetrekking: de maten verrichten dezelfde werkzaamheden, voor dezelfde groep cliënten, bij ziekte etc. nemen ze elkaars werkzaamheden over, etc.
Als de maten uit het samenwerkingsverband eenzelfde winstaandeel ontvangen, of bij dat samenwerkingsverband dezelfde managementfee declareren, is een verschil in salaris voor de afzonderlijke dga’s uit hun persoonlijke bv niet te verklaren. Als een of meer van de dga’s een veel hoger salaris bij hun bv opnemen dan de andere maten kan de inspecteur met de nieuwe gebruikelijkloonregeling alle dga’s datzelfde hogere salaris opleggen.
Zorg ervoor dat u als dga/maten de salarissen uit de persoonlijke bv’s zodanig op elkaar afstemt dat de inspecteur u niet tegen elkaar kan uitspelen.
Afroommethode niet toegestaan bij praktijk-bv
De Hoge Raad heeft beslist dat de afroommethode niet toegepast mag worden bij de vaststelling van het salaris dat een vrije beroeper bij zijn praktijk-bv moet opnemen. Het arrest betreft een vrije beroeper (advocaat) die met een praktijk-bv participeert in een maatschap en zijn winstaandeel uit die maatschap in de bv ontvangt. De Hoge Raad verwerpt de afroommethode omdat de opbrengst in de praktijk-bv – het winstaandeel uit de maatschap – niet geheel of nagenoeg geheel voortvloeit uit de door de dga, de vrije beroeper, verrichte werkzaamheden: het winstaandeel is ‘in niet onbetekenende mate afhankelijk van de bijdrage aan dat resultaat van andere partners en werknemers in dat samenwerkingsverband’.
De afroommethode: alleen voor unieke dga’s
De Hoge Raad heeft recent beslist dat de afroommethode – ter vaststelling van het salaris van de dga in zijn bv – niet kan worden toegepast als er een vergelijkbaar salaris voorhanden is van een werknemer met soortgelijke werkzaamheden als die van de dga. Ons hoogste rechtscollege besliste dat uit de tekst van de wet duidelijk blijkt dat de gebruikelijkloonregeling gebaseerd is op een vergelijkingssystematiek. Als een loon beschikbaar is van een werknemer met soortgelijke werkzaamheden als die van de dga, is toepassing van de afroommethode dan ook niet aan de orde. Dit arrest heeft tot gevolg dat de afroommethode voor vrijwel alle dga’s verleden tijd is. De wetgever heeft per 1 januari 2015 het vergelijkingscriterium in de gebruikelijkloonregeling gewijzigd, van een soortgelijke dienstbetrekking naar ‘de meest vergelijkbare dienstbetrekking’. Bij de behandeling van deze wetswijziging heeft de staatssecretaris van Financiën bij herhaling gesteld dat die meest vergelijkbare dienstbetrekking altijd te vinden is. Daarmee is er (vanaf 2015) vrijwel geen ruimte meer voor de afroommethode. De afroommethode is slechts nog toepasbaar bij een unieke dga, waarvoor geen comparable te vinden is.
Lager gebruikelijk loon voor startups
Directeuren-grootaandeelhouders van startups kunnen vanaf 2017 een lager gebruikelijk loon bij hun bv opnemen. Een dga moet in beginsel een gebruikelijk loon aanhouden van ten minste € 45.000 (in 2018), maar het kabinet wil voor startups een uitzondering op deze regeling maken.
Innovatieve bedrijven in de opstartfase willen vaak maximaal investeren in de ontwikkeling van hun product(en), en de liquiditeiten niet aan salaris spenderen. De dga van een innovatief bedrijf dat speur- en ontwikkelingswerk verricht en voor de toepassing van de S&O- afdrachtvermindering als starter wordt aangemerkt, kan (vanaf 2017) volstaan met een loon gelijk aan het wettelijke minimumloon. Deze regeling is tijdelijk, en vervalt weer per 1 januari 2022 (tenzij deze maatregel voor die datum positief wordt geëvalueerd).
Hoog salaris: bv exit?
De dga die vanwege een grote persoonlijke inbreng in het reilen en zeilen van zijn bv verplicht is om het overgrote deel van het bedrijfsresultaat in de bv als salaris op te nemen – bijvoorbeeld vanwege toepassing van de hiervoor genoemde afroommethode – doet er verstandig aan om na te gaan of de bv nog wel de juiste rechtsvorm is voor zijn bedrijfsactiviteiten.
Bij een terugkeer uit de bv naar een eenmanszaak vervalt het salaris voor de dga, dat verwordt tot winst uit onderneming. En daarop kan de 14% MKB-winstvrijstelling worden toegepast. Dat betekent, globaal gezegd, dat door een terugkeer uit de bv naar de eenmanszaak de dga 14% van het bedrag dat hij in de bv-variant als loon geniet, bij een eenmanszaak belastingvrij als winst uit onderneming kan incasseren. Deze omzetting kan duizenden euro’s belastingvoordeel per jaar opleveren.
Gebruikelijk loon: de parttime werkende dga
De gebruikelijkloonregeling verplicht een dga om (dit jaar) een salaris van ten minste € 45.000 bij zijn bv in rekening te brengen. Als de dga een lager salaris in aanmerking wil nemen, zal hij dat aannemelijk moeten maken. De bewijslastverdeling ligt vast: de dga moet de zakelijke hoogte van zijn salaris kunnen aantonen. De dga die parttime voor zijn bv werkt kan er dan ook niet op rekenen dat hij zijn salaris zonder meer op een (tijds)evenredig gedeelte van € 45.000 kan stellen. Hij zal moeten aantonen dat zijn beloning, zakelijk bezien, lager kan zijn dan het normbedrag van € 45.000. Vergaar gegevens waarmee u het gewenste salaris kunt motiveren. Laat uw adviseur een vaststellingsovereenkomst bij de inspecteur aanvragen. Dan kunt u tijdig uw fiscale positie op dat salaris afstemmen.
Gebruikelijk loon: ook voor de echtgenoot
Als dga kent u de gebruikelijkloonregeling en weet u dat de inspecteur uw salaris uit de bv met toepassing van deze regeling op een hoog bedrag kan vaststellen. De gebruikelijkloonregeling geldt sinds 1 januari 2010 ook voor de partner van de dga. Vóór 2010 was dat alleen het geval als de dga in gemeenschap van goederen was gehuwd, nu geldt dat ook als de dga op huwelijksvoorwaarden is gehuwd en zelf alle aandelen in de bv houdt. Houdt u daar rekening mee als u uw echtgenoot inschakelt voor werkzaamheden voor uw bv. Zorg dat u een zakelijk gemotiveerde onderbouwing hebt voor de vergoeding van de werkzaamheden van uw echtgenoot.
Dga: géén boete bij onjuiste Waadi
Leent u, dga, uzelf vanuit uw bv uit om werkzaamheden voor derden te verrichten ‘onder leiding en toezicht’ van die opdrachtgevers? Dan moet uw bv als uitzendbureau geregistreerd staan bij de Kamer van Koophandel. Anders dan veel dga’s denken geldt de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi) ook voor hen. Het niet naleven van de Waadi-verplichting kan een forse boete opleveren, voor de ‘uitlener’ (de werkgever die een of meer medewerkers ter beschikking stelt) én voor de inlener (de ondernemer die het ingeleende personeel onder zijn leiding en toezicht in zijn onderneming laat werken). Die boetes zijn hoog: € 12.000 per werknemer bij de eerste overtreding en bij recidive een veelvoud daarvan. Voor de uitlener en de inlener! U kunt de Waadi-registatie checken bij de Kamer van Koophandel: Waadi check.
Voor dga’s is de Waadi versoepeld. Als de bv niet correct Waadi-geregistreerd is, blijft een boete achterwege indien de dga bestuurder van de bv is, ten minste 90% van de aandelen in de bv houdt, én de dga de enige is die als arbeidskracht vanuit de bv ter beschikking wordt gesteld.
Heffing beloningen buitenlandse bestuurders en commissarissen
De beloning van buitenlandse bestuurders en commissarissen van een vennootschap zijn in de regel belast in het land waar die vennootschap is gevestigd. Dat is de standaardregeling in belastingverdragen. Per 1 januari 2017 is in de wet vastgelegd dat de beloning van een buitenlands belastingplichtige bestuurder of commissaris van een in Nederland gevestigde vennootschap belast is voor de inkomstenbelasting, ongeacht of er sprake is van winst uit onderneming, loon of resultaat uit overige werkzaamheden. Financiën wil zeker stellen dat het in de belastingverdragen aan Nederland toegewezen heffingsrecht op beloningen van buitenlandse bestuurders en commissarissen in alle gevallen geëffectueerd kan worden.
Pas op met eigen bijdrage privégebruik auto
De dga met een auto van de zaak kan de bijtelling privégebruik auto beperken door een eigen bijdrage voor dat privégebruik aan zijn bv te betalen.
De dga kan die eigen bijdrage in mindering brengen op de bijtelling, maar uitsluitend voor zover die bijdrage betrekking heeft op het privégebruik van de auto van de zaak. Is de eigen bijdrage van de dga hoog in verhouding tot de 22% bijtelling, dan loopt hij het risico dat de inspecteur de bijtelling voor het privégebruik auto hoger dan op 22% zal vaststellen. Die forfaitaire bijtelling kan niet alleen door de dga, maar ook door de inspecteur worden weerlegd. Als u zo’n hoge eigen bijdrage betaalt, draagt u de inspecteur in een pluche zetel naar het bewijs dat u veel meer privé rijdt dan gebruikelijk. En dat levert een hogere bijtelling op.
Een vuistregel: de eigen bijdrage moet niet hoger zijn dan zo’n 60% tot 70% van de 22%-bijtelling.
Deel de bijtelling auto met uw partner
Staan u en uw partner op de pay-roll van de bv? En hebt u de beschikking over een auto van de zaak, die uw partner ook regelmatig gebruikt voor zakelijke én privédoeleinden? In feite is die auto dan aan u beiden ter beschikking gesteld. En dat betekent dat u de bijtelling privégebruik auto kunt delen met uw partner. De belastingrechter gaat daarmee akkoord als u en uw partner beiden een zodanige positie in de bv vervullen dat aannemelijk is dat bij die positie een (derde) werkgever een auto van de zaak zou verstrekken. Is dat het geval, dan moet de bijtelling in redelijkheid over de partners worden verdeeld. Dat levert u een besparing op in de inkomstenbelasting: het gedeelte van de bijtelling dat aan de partner met het laagste inkomen wordt toegedeeld, kost minder belasting.
Verbod privégebruik auto: externe controle vereist
De bv en haar dga kunnen afspreken dat de dga zijn auto van de zaak niet voor privédoeleinden mag gebruiken. Als werkgever (de bv) en werknemer (de dga) dat verbod schriftelijk vastleggen én naleven blijft de bijtelling privégebruik auto achterwege zonder dat de dga een rittenadministratie hoeft bij te houden. De werkgever moet de naleving van het verbod wél controleren. En bij de dga gelden daarbij extra eisen: hof Arnhem-Leeuwarden heeft recent beslist dat die controle door een externe partij moet worden uitgevoerd. In de berechte casus was de dga schriftelijk met zijn bv overeengekomen dat hij zijn auto van de zaak niet privé mocht gebruiken. Die overeenkomst kwam in grote lijnen overeen met de voorbeeldafspraak op de site van de Belastingdienst. Toch accepteerde de inspecteur die overeenkomst niet, hij vond het toezicht op de naleving van het privéverbod niet goed genoeg geregeld. De werkgever –de bv – moest dat controleren, en dat betekende in feite dat de dga toezicht op zichzelf moest houden. De inspecteur vond dat de bv die controle door een derde had moeten laten uitvoeren. Dat was niet gebeurd, en daardoor kon de bv de naleving van het verbod niet aantonen. De inspecteur legde de bv een naheffingsaanslag loonheffing op. Het hof stelde de inspecteur in het gelijk. De dga is werkgever én werknemer, en dat vereist een bijzondere vorm van toezicht op het verbod van het privégebruik van de auto van de zaak. De eis van de inspecteur dat de bv die controle door een derde partij had moeten laten uitvoeren vond de rechter terecht. De dga kon in de berechte casus ook anderszins niet overtuigend aantonen dat hij niet privé met de auto van de zaak gereden had.
Giftenaftrek in de bv
De giftenaftrek voor bv’s is verruimd. Een bv kan desgewenst tot 50% van de belastbare winst aftrekbare giften doen. Hierbij geldt een maximum van € 100.000. Giften aan culturele instellingen worden ook extra gefaciliteerd. Deze giften kunnen voor de aftrek op de winst met 50% worden vermenigvuldigd, tot een maximumbedrag van € 2.500.
Past uw financieringsstructuur binnen de Moeder-Dochterrichtlijn?
De Europese Moeder-Dochterrichtlijn is aangepast, en dat heeft geleid tot een wijziging in de deelnemingsvrijstelling. De deelnemingsvrijstelling of -verrekening is niet langer van toepassing op ontvangen dividenden uit buitenlandse deelnemingen, indien en voor zover deze dividenden in het buitenland aftrekbaar zijn. Dat is het geval als die dividenden in dat buitenland gezien worden als rentelasten. Ook vervangende inkomsten van deze dividenden zijn niet langer vrijgesteld. De aanpassing van de deelnemingsvrijstelling is ‘wereldwijd’, ook al vloeit de beperking voort uit een
aanpassing van de Moeder-Dochterrichtlijn van de EU.
Voorkom renteaftrekbeperkingen in de bv
Voor bv’s gelden diverse renteaftrekbeperkingen. Die aftrekbeperkingen betreffen de rente en kosten – inclusief valutaresulaten – op geldleningen die bij een gelieerde partij zijn opgenomen voor bepaalde rechtshandelingen, zoals het uitkeren van dividend, het terugbetalen van aandelenkapitaal, het verwerven van een pakket aandelen in een bv die als groepsmaatschappij gaat fungeren. De rente op dergelijke leningen is slechts aftrekbaar als aan het aangaan van de lening en de daarmee gefinancierde rechtshandeling zakelijke overwegingen ten grondslag liggen of als de rente bij de ontvangende partij, de crediteur, tegen een tarief van ten minste 10% in de belastingheffing wordt betrokken. Is dat een buitenlandse crediteur, dan moet de grondslag van belastingheffing naar Nederlandse maatstaven worden bepaald. De wet kent ook een renteaftrekbeperking voor hybride leningen en voor laagrentende leningen met een lange looptijd van een gelieerde partij. Hybride leningen zijn een mengvorm tussen eigen en vreemd vermogen, waarbij de rentevergoeding afhankelijk is van de winst van de geldlener, de lening achtergesteld is bij alle andere schuldeisers én de lening pas opeisbaar is bij faillissement, surseance of ontbinding van de geldlener. Om de renteaftrekbeperking over 2018 te beperken en die voor de komende jaren te voorkomen, is het raadzaam om nog dit jaar de financieringsverhoudingen tussen u en uw bv en tussen uw bv’s onderling tegen het licht te houden en die waar nodig aan te passen.
Renteaftrekbeperking: dubbele zakelijkheidstoets bij derdenlening
De Wet op de vennootschapsbelasting kent meerdere renteaftrekbeperkingen. De wetgever heeft die ingevoerd om te voorkomen dat de grondslag voor de belastingheffing door renteaftrek kan worden uitgehold. Een bv kan in beginsel geen rente aftrekken op een lening die zij is aangegaan bij een ‘verbonden lichaam’ – een concernvennootschap – om met dat geleende geld een besmette rechtshandeling te financieren. Bijvoorbeeld het kopen van een belang van ten minste een derde gedeelte in een andere bv. Deze renteaftrekbeperking kan worden vermeden door aannemelijk te maken dat zowel het aangaan van de lening als de besmette rechtshandeling in overwegende mate (= voor meer dan 50%) heeft plaatsgevonden uit zakelijke overwegingen. Dit is de zogenaamde dubbele zakelijkheidstoets. De Hoge Raad heeft recent beslist dat aan deze tegenbewijsregeling is voldaan als er sprake is van een geldlening die rechtens is aangegaan met een verbonden lichaam, maar die feitelijk verschuldigd is aan een derde. Financiën wijst dit af. Per 1 januari 2018 is in de wettekst expliciet vastgelegd dat ook in zo’n situatie de zakelijke overwegingen voor de schuld én de rechtshandeling aannemelijk moeten worden gemaakt. Zorg ervoor dat u de vereiste onderbouwing kunt aanleveren!
Renteaftrekbeperking door earnings-strippingregeling (ATAD)
De Ecofin Raad van de Europese Unie heeft medio 2016 de anti-belastingontwijkingsrichtlijn – de Anti Tax Avoidance Directive (ATAD) – aangenomen. Die richtlijn kent enkele maatregelen tegen belastingontwijking, die Nederland in de nationale wetgeving moet invoeren per 1 januari 2019. Het nieuwe kabinet Rutte III voert de in de ATAD verplicht gestelde renteaftrekbeperking in als een earnings-strippingmaatregel. Voor de berekening van de verschuldigde vennootschapsbelasting is rente (per 2019) niet langer aftrekbaar voor zover het saldo van de verschuldigde en de ontvangen rente (van derden, van groepsmaatschappijen) meer bedraagt dan 30% van het brutobedrijfsresultaat (EBITDA: earnings before interest, taxes, depreciation and amortization). Het kabinet kiest niet voor groepsuitzonderingen, een mogelijkheid die de ATAD wél biedt. De regeling kent een rentedrempel van € 1 miljoen aan netto rentekosten, om het MKB te ontzien.
De wet vennootschapsbelasting kent thans een groot aantal renteaftrekbeperkingen. Enkele van die aftrekbeperkingen worden afgeschaft, te weten de aftrekbeperking voor deelnemingsrente en overnamerente. De specifieke renteaftrekbeperking gericht tegen winstdrainage (artikel 10a Wet Vpb 1969) blijft intact; dat is een geheel andersoortige maatregel.
Inhoudingsvrijstelling dividendbelasting verruimd
Een bv die dividend uitkeert kan de inhouding van dividendbelasting achterwege laten als het dividend bij die aandeelhouder onder de deelnemingsvrijstelling of deelnemingsverrekening valt. Deze inhoudingsvrijstelling wordt verruimd. De vrijstelling geldt nu uitsluitend als de ontvangende aandeelhouder gevestigd is in een lidstaat van de Europese Unie of de Europese Economische Ruimte. Per 1 januari 2018 geldt de vrijstelling in beginsel ook als de aandeelhouder gevestigd is in een andere staat waarmee Nederland een belastingverdrag heeft gesloten, en er in dat verdrag een dividendbepaling is opgenomen. De inhoudingsvrijstelling is niet van toepassing ingeval van misbruik. Van misbruik is sprake als de aandelen in de in Nederland gevestigde vennootschap of houdstercoöperatie worden gehouden met als hoofddoel of een van de hoofddoelen om de heffing van dividendbelasting bij een ander te ontgaan en er sprake is van een kunstmatige constructie of transactie. Voor deze subjectieve én objectieve toets gelden diverse substancevoorwaarden.
Invoering bronheffing op rente en royalties
Er komt per 2021 een bronbelasting op uitgaande royalty’s en rentebetalingen naar low tax jurisdicties. Met de invoering van deze bronbelasting neemt Nederland afscheid van wat wel bestempeld is als een van de kroonjuwelen van het Nederlandse belastingstelsel. Het kabinet wil brievenbus-maatschappijen en – constructies tegengaan en dat maakt deze maatregel begrijpelijk. De vormgeving van deze bronheffing – de afbakening van de heffingsgrondslag – is gecompliceerd, met name om ontgaansstructuren te vermijden. Volgens Financiën stroomde er in 2016 in totaal € 199 miljard aan rente, dividenden en royalty’s door ons land. Daarvan gaat € 177 miljard naar reguliere tax jurisdictions en € 22 miljard naar low tax jurisdictions. Die laatste rente- en royaltybetalingen worden (vanaf 2021) door een bronbelasting getroffen.
Pas op met een FE-dochtervennootschap
Bent u van plan uw bedrijfsactiviteiten uit te breiden en een bestaande bv over te nemen? Check dan of deze bv tot een fiscale eenheid voor de omzet- en/of de vennootschapsbelasting heeft behoord. Bij zo’n fiscale eenheid zijn alle tot die eenheid behorende vennootschappen aansprakelijk voor de verschuldigde (omzet- of vennootschaps-) belasting. Daarnaast heeft de ontvanger van de Belastingdienst een vergaande bevoegdheid om de te betalen en terug te ontvangen belastingen van die bv’s over en weer te verrekenen. Die groepsbenadering geldt voor alle belastingschulden en -vorderingen die zijn ontstaan in de periode dat een bv tot die eenheid behoorde.
Als u de aandelen in zo’n (ex-fiscale eenheid) bv koopt, neemt u ook de belastingpositie van die bv over. U loopt dan het risico om aansprakelijk te worden gesteld voor niet betaalde omzet- en/of vennootschapsbelasting van andere bv’s van die (vroegere) fiscale eenheid. Dat kan u een flinke zeperd opleveren. Vraag uw adviseur om een grondige check van de belastingpositie van de bv die u wilt gaan kopen!
Zorg voor een aansluitende fiscale eenheid
Hebt u uw bedrijfsactiviteiten ondergebracht in meerdere bv’s die met elkaar verbonden zijn in een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting? Als de holding-bv de aandelen in een werk-bv verkoopt, wordt de fiscale eenheid met die bv verbroken. Dat kan vervelende fiscale gevolgen hebben als er tijdens het bestaan van de fiscale eenheid geschoven is met vermogensbestanddelen tussen die bv en een of meer andere bv’s in de eenheid. Als de waarde in het economisch verkeer van dat vermogensbestanddeel hoger was dan de fiscale boekwaarde, moet die meerwaarde direct voorafgaand aan het verbreken van de fiscale eenheid alsnog tot de belastbare winst worden gerekend. Financiën is onlangs met een versoepeling van deze sanctie gekomen: als de verkochte bv direct opgaat in een nieuwe fiscale eenheid – met de kopende bv – kan de afrekening achterwege blijven mits de nieuwe fiscale eenheid de sanctie overneemt. In goed overleg met de koper kan de belastingheffing zo naar een verre toekomst worden doorgeschoven.
Regel met uw adviseur dat u deze doorschuifregeling kunt toepassen.
Een fiscale eenheid over de grens
Het Europese Hof van Justitie heeft medio 2014 beslist dat het fiscale eenheidsregime in onze vennootschapsbelasting in strijd is met het Europese recht. De wet staat een fiscale eenheid in de vennootschapsbelasting uitsluitend toe tussen in Nederland gevestigde vennootschappen, en die beperking is volgens het EU-Hof in strijd met de EU-bepalingen inzake de vrijheid van vestiging binnen de Unie.
De wet is aangepast en daardoor is per 1 januari 2017 een fiscale eenheid ook mogelijk ingeval van:
• een Nederlandse moedermaatschappij en een Nederlandse kleindochtermaatschappij met een buitenlandse tussenhoudster gevestigd in een EU- of EER-lidstaat;
• een Nederlandse moedermaatschappij en een Nederlandse kleindochtermaatschappij met meerdere buitenlandse tussenhoudsters gevestigd in verschillende EU- of EER-lidstaten;
• twee in Nederland gevestigde zustermaatschappijen met een buitenlandse moedermaatschappij in een EU- of EER-lidstaat.
Een fiscale eenheid kan worden gevormd met een terugwerkende kracht van drie maanden vanaf het tijdstip van de aanvraag. Ga na of er in uw situatie mogelijkheden zijn voor het aangaan van een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting. Let op: bij vorming van een fiscale eenheid in de loop van het boekjaar tussen twee zustermaatschappijen met een buitenlandse EU- of EER-moedermaatschappij moeten beide zustermaatschappijen het lopende boekjaar afsluiten.
Stel de btw-aftrek in de holding-bv veilig
Een holding-bv kan de haar in rekening gebrachte btw als voorbelasting in aftrek brengen indien en voor zover die bv btw-belaste prestaties verricht. Als de holding-bv zich actief bemoeit met het beheer van de dochtervennootschappen – en daarover het management voert – is dat voldoende voor aftrek van de btw-voorbelasting. Het enkel houden van pakketten aandelen in dochtervennootschappen is niet voldoende; de holding moet zich moeien met het beheer van die vennootschappen. Als de holding-bv zich niet bemoeit met de dochtervennootschappen, en zij slechts passief de aandelen in die bv’s houdt, is de bv geen btw-ondernemer. Zij verricht geen economische activiteiten: zo’n ‘zuivere holding’ heeft geen recht op btw-aftrek.
Bij een combinatie – zuiver en moeiend – moet de holding-bv de haar in rekening gebrachte omzetbelasting splitsen en is de btw aftrekbaar in de verhouding van economische en niet economische activiteiten. U optimaliseert de BTW-aftrek in de holding-bv door die bv maximaal ‘moeiend’ in te zetten ten opzichte van de dochtervennootschappen.
Heeft de holding geen dochtervennootschappen, dan is een btw-aftrek in beginsel niet mogelijk. In beginsel niet, dus soms wel. En wel als de holding-bv kan aantonen dat zij werkzaamheden verricht die gericht zijn op toekomstige btw-belaste economische activiteiten. Bijvoorbeeld als zij druk doende is om deelnemingen te verwerven die zij wil gaan aansturen. De holding-bv moet die toekomstige economische activiteiten wel aannemelijk kunnen maken, met een bedrijfsplan, memo’s, getuigenverklaringen, conceptovereenkomsten, en ga zo maar door.
Btw-vrijstelling voor medische holding-bv!
Gezondheidskundige diensten zijn vrijgesteld van btw, het ter beschikking stellen van personeel is belast met 21% btw. Dit verschil in btw-positie veroorzaakt problemen bij een medicus met een holdingstructuur: de holding-bv stelt de medicus tegen een btw-belaste vergoeding ter beschikking aan de praktijk-bv, de medicus verricht daar zijn btw-vrije diensten. Bij deze opzet blijft de btw over die vergoeding ‘hangen’: de werk-bv is geen btw-ondernemer, en heeft geen recht op btw-vooraftrek.
Hof Den Bosch heeft onlangs beslist dat de btw-vrijstelling ook van toepassing is op de vergoeding die de holding-bv bedingt voor het uitlenen van de medicus – in de berechte situatie: een tandarts – om vanuit de werk-bv medische diensten te verlenen.
Overweeg verbreking fiscale eenheid btw
Draait een van uw werkmaatschappijen slecht? Vreest u dat die dochtervennootschap het niet gaat redden? Als uw holding met die werkmaatschappij een fiscale eenheid voor de btw vormt, moet u overwegen om die eenheid te verbreken. Hét grote nadeel van een btw-fiscale eenheid is de hoofdelijke aansprakelijkheid van alle tot de eenheid behorende deelnemers. Als uw dochtervennootschap het niet redt, moet uw holding opdraaien voor haar btw-schuld. Let op: de verbreking van de btw-fiscale eenheid vergt een ingreep in de feitelijke verhoudingen, zodanig dat er geen economische, financiële en organisatorische verwevenheid meer bestaat tussen beide vennootschappen. Als u de aandelen in de dochtermaatschappij certificeert en zo het stemrecht op de aandelen in die bv van de houdstervennootschap naar de stichting administratiekantoor (stak) verplaatst, is geen sprake van financiële verwevenheid. En dan wordt er niet voldaan aan de vereisten voor een fiscale eenheid. Let op: deze opzet werkt alleen als de stichting administratiekantoor een ander bestuur heeft dan de houdstervennootschap. Bij een ongelijke bestuurssamenstelling heeft de houdster niet langer de meerderheid van de zeggenschap in de dochter. Overleg met uw adviseur hoe u dat in uw situatie het beste kunt aanpakken.
Check de aanpassingen van de innovatiebox
De belastingplichtige die (vanaf 1 januari 2017) een beroep wil doen op de innovatiebox moet een S&O-verklaring (speur- en ontwikkelingsverklaring) bezitten. De S&O-verklaring is noodzakelijk voor het verminderen van de loonkosten voor innovatieprojecten. Deze verklaring wordt het centrale toegangsticket voor de innovatiebox. Voor ondernemers die gemiddeld over vijf jaar bezien een netto groepsomzet hebben van meer dan € 50 mln. per jaar, of bruto-voordelen behalen uit innovatieve activa van meer dan € 7,5 mln. per jaar kan de innovatiebox alleen worden toegepast als die ondernemers naast de S&O-verklaring ook beschikken over een van de navolgende toegangstickets:
• voor het betreffende activum is een octrooi verleend of aangevraagd;
• voor het betreffende activum is een naar zijn aard met een octrooi vergelijkbare utility-model, een kwekersrecht, weesgeneesmiddel of aanvullend beschermingscertificaat afgegeven of aangevraagd;
• het activum heeft de vorm van een programmatuur;
• het betreft een overig activum dat niet voor de hand ligt en nieuw en nuttig is. Dit toegangsticket is beperkt tot ondernemingen met een wereldwijde nettogroepsomzet van maximaal € 50 miljoen per jaar en bruto voordelen uit intellectueel eigendom van maximaal € 7,5 miljoen per jaar.
Een immaterieel activum kan ook kwalificeren voor de innovatiebox als er nog geen sprake is van een definitief octrooi of kwekersrecht, maar wel een aanvraag hiertoe is ingediend. Tijdens zo’n aanvraagperiode geldt reeds juridische bescherming voor het immateriële activum, en het kan ook al winst opleveren. Maar de innovatiebox kan uitsluitend worden toegepast als het octrooi of kwekersrecht ook daadwerkelijk wordt verleend en aan de overige voorwaarden is voldaan. Om die reden is dan ook een regeling opgenomen op grond waarvan het onterecht genoten voordeel wordt teruggenomen als blijkt dat de aanvraag voor het octrooi etc. is afgewezen. De nexusbenadering wordt ingevoerd als een aanvullend substance-criterium. Deze benadering houdt grofweg gezegd is dat een deel van de voordelen uit de immateriële activa niet kwalificeert voor de innovatiebox als de onderneming haar speur- en ontwikkelingswerk binnen het concern uitbesteedt. Naast deze nexusbenadering zijn er diverse bepalingen opgenomen om te voorkomen dat belasting wordt ontweken door het overdragen van immateriële activa naar een concernvennootschap in een ander land. Ook als een onderneming een immaterieel activum verkrijgt en door-ontwikkelt, kwalificeert het aangekochte activum niet voor de innovatiebox. In het wetsvoorstel zijn ook enkele aanvullende administratieve verplichtingen opgenomen voor belastingplichtigen die een beroep willen doen op de innovatiebox. De wijzigingen in de innovatiebox zijn van toepassing op boekjaren vanaf 1 januari 2017. Er geldt overgangsrecht voor immateriële activa die uiterlijk op 30 juni 2016 zijn voortgebracht en waarbij uiterlijk in 2016 is gekozen voor toepassing van de innovatiebox. Het oude regime blijft dan tot uiterlijk 30 juni 2021 van toepassing. Let op: alle vaststellingsovereenkomsten (VSO’s) met afspraken over toepassing van de huidige innovatiebox komen te vervallen.
De innovatieboxtarief: pak die 7%-heffing
De vennootschapsbelasting kent een bijzondere regeling voor opbrengsten uit octrooien, patenten en uit immateriële activa die zijn voortgekomen uit speur- en ontwikkelingswerk waarvoor een S&O-verklaring is afgegeven. Deze opbrengsten kunnen in de innovatiebox belast worden, tegen een gunstig tarief van 5%. Dat tarief wordt per 1 januari 2019 verhoogd tot 7%.
De innovatiebox is per 1 januari 2010 vergaand versoepeld:
• het maximum voor inkomsten uit octrooien en S&O-activa is geschrapt.
• het 7%-tarief geldt uitsluitend voor positieve voordelen uit octrooien en S&O-activa. Door deze aanpassing kunnen verliezen uit de exploitatie van immateriële activa voortaan tegen het gewone tarief van de vennootschapsbelasting in aanmerking worden genomen.
MKB-forfait voor de innovatiebox
Innovatieve MKB-ondernemers kunnen jaarlijks 25% van de winst van de bv – maximaal € 25.000 –toerekenen aan de innovatiebox. Zonder drempels, zonder moeilijke berekeningen. De innovatiebox kent een belastingtarief van 5% – vanaf 2019 wordt dat 7% – in plaats van de standaard 20/25% van de vennootschapsbelasting. Financiën wil met deze regeling de innovatiebox toegankelijker maken voor het innovatieve midden- en kleinbedrijf.
De toerekening van de voordelen aan de innovatiebox vergt een complexe analyse. De innovatiebox kent een drempel: de voortbrengingskosten van het activum moeten eerst vastgesteld en ‘goedgemaakt’ worden en de te verwachten voordelen moeten in belangrijke mate, voor tenminste 30%, opkomen uit de verleende octrooien of het S&O-activum. Die analyse – en de daaraan verbonden kosten en administratieve lasten – is voor veel MKB-ondernemers reden om de innovatiebox links te laten liggen. Financiën is daaraan tegemoetgekomen met het MKB-forfait voor de innovatiebox. Met die regeling kan de ondernemer de voordelen forfaitair aan de innovatiebox toerekenen. Als de bv voldoet aan de voorwaarden voor toepassing van de innovatiebox, kan zij met het MKB-forfait 25% van de jaarwinst aan de innovatiebox toerekenen. Zonder rekening te houden met de boxdrempel, zonder de 30% toets uit te voeren. Het forfaitbedrag is maximaal € 25.000 per jaar. De regeling kan toegepast worden als de bv in het jaar zelf of in de twee voorafgaande jaren een immaterieel activum heeft voortgebracht dat kwalificeert voor toepassing van de innovatiebox. Het MKB-forfait is naar keuze: de bv kan per jaar kiezen of zij de forfaitaire regeling wil toepassen, of dat zij de werkelijke innovatiewinst wil vaststellen volgens de ‘hoofdregeling’ van de innovatiebox. De forfaitaire regeling kan niet worden toegepast in een verliesjaar.
Overdracht afgewaardeerde tbs-vordering
De dga die zijn vordering op de bv onder de tbs-regeling heeft afgewaardeerd en die verwacht dat zijn bv in de nabije toekomst weer beter zal gaan draaien, moet in actie komen. Doet hij niets, dan moet hij de waardestijging van de vordering – door het weer beter gaan draaien van de bv – in
box 1 aangeven: hij moet de vordering opwaarderen en dat levert belastbaar resultaat op. Die winst kost maximal 45,76% belasting (52% minus de 12% tbs-vrijstelling) en dat betekent dat de dga het eerder genoten belastingvoordeel op de afwaardering weer moet inleveren. Dat is te voorkomen, en wel door de afgewaardeerde vordering te verkopen aan een of meer naaste familieleden die niet als een verbonden persoon kunnen worden aangemerkt en bij wie de vordering niet onder de tbs-regeling valt. Bijvoorbeeld de meerderjarige kinderen van de dga die geen aandelen in de bv hebben.
HIR en het uiteindelijke belang in de bv
Heeft uw bv onlangs het bedrijfspand verkocht, de opbrengst tijdelijk op een bankrekening geparkeerd, en de bij de verkoop behaalde boekwinst ondergebracht in een herinvesteringsreserve (HIR)? Pas dan op met een overdracht van aandelen in de bv, of met andersoortige wijzigingen in de zeggenschap of winstgerechtigdheid in de bv. Als door zo’n overdracht het uiteindelijke belang in de bv in belangrijke mate – voor 30% of meer –wijzigt, kan dat tot gevolg hebben dat de HIR per direct moet vrijvallen en aan de belastbare winst moet worden toegevoegd. Dat is het geval als de bezittingen van de bv in de drie maanden direct voorafgaande aan de wijziging van het uiteindelijke belang voor meer dan de helft uit beleggingen hebben bestaan. Liquide middelen – zoals de ‘geparkeerde’ verkoopopbrengst van het pand – kunnen als belegging worden aangemerkt.
Verlies-bv in de verkoop: niet inkrimpen
Heeft u een verlies-bv en kunt u de aandelen in die bv wellicht verkopen aan een collega ondernemer die wél winstkansen ziet? Let er dan op dat de bv haar bedrijfsactiviteiten niet al te rigoureus inkrimpt vóór de aandelenoverdracht. Gebeurt dat wel, dan neemt de kans af dat de koper nog gebruik kan maken van de fiscale verrekenbare verliezen in de bv. En dan zal hij minder voor de aandelen in de bv willen betalen…..
Houdsterverliesregeling vervalt!
Als een vennootschap in een jaar een fiscaal verlies lijdt, kan dit normaal gesproken worden verrekend met de winst van het voorgaande jaar en de toekomstige winsten in de negen (vanaf 2019 zes) volgende jaren. De houdsterverliesregeling beperkt deze verliesverrekening voor houdster- en financieringsmaatschappijen. Deze specifieke verliesregelingen vervallen per 1 januari 2019.
Van verlies-bv naar eenmanszaak
Is uw bv – nog steeds – verliesgevend? Kunt u de verliezen in uw bv fiscaal niet meer verrekenen? Verwacht u nog wel betere tijden en gaat u daarom door met de zaak? Ga dan eens na of u uw onderneming niet beter uit de bv kunt halen en die – geheel of gedeeltelijk – als eenmanszaak kunt voortzetten. Die overdracht zal eerst wel zonder fiscale afrekening kunnen plaatsvinden. Als u per 1 januari 2019 overgaat naar de eenmanszaak kunt u een verlies over 2019 verrekenen met uw inkomen (in box 1) over de voorgaande drie jaren, over het salaris dat u als dga – verplicht – uit uw bv hebt moeten opnemen.
Waardeer de vordering op uw bv af!
De dga die een vordering op zijn bv heeft, valt daarmee onder de terbeschikkingstellingsregeling, een onderdeel van de bron ‘resultaat uit overige werkzaamheden’. Dat ‘resultaat’ moet, globaal gezegd, worden vastgesteld volgens de regels voor de fiscale winstbepaling, als ware het een onderneming. En dat betekent dat de rente en de waardeveranderingen van die vordering tot het inkomen van de dga in box 1 behoren. Gevolg daarvan is dat wanneer de vordering minder waard wordt – omdat de bv minder draait – de dga zijn vordering op de bv kan afwaarderen ten laste van zijn inkomen in box 1. Een onvolwaardige vordering moet, conform de spelregels van goed koopmansgebruik, niet op de nominale waarde maar op de lagere werkelijke waarde worden gezet. Het verlies dat daardoor ontstaat kan de dga verrekenen met andere inkomsten in box 1, bijvoorbeeld met zijn salaris uit de bv. En dat kan hem een belastingbesparing opleveren van maximaal 52% over het bedrag van de afwaardering!
Samen rood staan bij de bv
Een dga kan tot € 17.500 rood staan bij de eigen bv zonder dat hem dat rente kost. Financiën heeft dat bij resolutie goedgekeurd. Daarbij gelden wel enkele voorwaarden:
• de rekening-courant mag het gehele kalenderjaar niet boven de € 17.500 uitkomen, debet en credit;
• de dga mag de schuld niet in box 3 in aftrek brengen;
• de bv mag bij een creditsaldo geen rente vergoeden aan de dga.
Deze regeling geldt per belanghebbende: u en uw partner kunnen die allebei benutten!
Let op: als u boven de kritische grens van € 17.500 uitkomt, kunt u voor het surplus beter een afzonderlijke –rentedragende – lening bij de bv afsluiten.
Borgstellingsprovisie geregeld?
Staat u als dga in privé borg voor het door de bank aan uw bv verstrekte krediet? Als borg loopt u het risico dat u in privé die schuld van de bv (met de opgelopen rente en kosten) aan de bank moet betalen als de bv daar zelf niet meer toe in staat is. Veel dga’s bedingen daarvoor geen vergoeding bij hun bv. Dat is vrijwel altijd onzakelijk: als u voor een derde borg zou staan, zou u dat risico toch niet voor niets op u nemen! Als de inspecteur een en ander constateert, zal hij dat corrigeren en – met de wet in de hand! – een boete opleggen over de nagevorderde belasting.
De vergoeding voor borgstelling behoort tot het resultaat uit overige werkzaamheden. Dat heeft tot gevolg dat die vergoeding bij de dga in box 1 in de belastingheffing wordt betrokken. De bv kan die vergoeding in aftrek brengen op de bedrijfsresultaten.
Overleg met uw adviseur welke vergoeding u nog dit jaar bij de bv in rekening moet brengen als zakelijke borgstellingsprovisie over 2018. De hoogte van de vergoeding hangt af van het risico dat u als borg loopt dat u in privé moet opdraaien voor de schuld van de bv: hoe groter dit risico, des te hoger de vergoeding.
Check de statutaire doelstelling van uw bv
Bent u dga en verricht u namens uw bv regelmatig transacties die niet of nauwelijks te rijmen zijn met de statutaire doelstelling van uw bv? Laat die doelstelling dan aanpassen. Dat vergt een statutenwijziging bij notariële akte. Als u als dga transacties en/of werkzaamheden namens de bv verricht die niet onder de statutaire doelstelling zijn te rangschikken, bent u daarvoor als bestuurder in privé aansprakelijk als het fout gaat. U bent gewaarschuwd.
Holding-bv: transparant voor bestuurdersaansprakelijkheid
Is uw holding-bv – formeel – de bestuurder van uw werk-bv’s? En voert u, dga, het management over de werk-bv’s vanuit uw holding met een managementcontract?
Houd er dan rekening mee dat uw holding-bv bestuurdersaansprakelijk kan worden gesteld voor onbehoorlijk bestuur van de werk-bv’s. En als de holding-bv onvoldoende verhaal biedt voor de financiële gevolgen van zo’n aansprakelijkstelling, dan rolt de bestuurdersaansprakelijkheid – op grond van het Burgerlijk Wetboek – door naar de bestuurder van de holding-bv, naar de dga.
Het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat ‘de aansprakelijkheid van een rechtspersoon als bestuurder van een andere rechtspersoon tevens hoofdelijk rust op ieder die ten tijde van het ontstaan van de aansprakelijkheid van de rechtspersoon daarvan bestuurder is’. Ofwel: de dga kan zich als bestuurder niet verschuilen achter zijn holding-bv, die is transparant voor de bestuurdersaansprakelijkheid.
Check uw managementovereenkomst
Werkt u, dga, vanuit uw holding-bv voor een of meer werk-bv’s op basis van een managementovereenkomst? Check dan hoe uw managementvergoeding in die overeenkomst is geregeld. Als de managementvergoeding volledig kan worden toegerekend aan de door u verrichte werkzaamheden kan de Belastingdienst die vergoeding aanhouden als vertrekpunt voor de vaststelling van het gebruikelijk loon. Dat betekent dat uw gebruikelijk loon al snel op zo’n 75% van de managementfee zal worden vastgesteld. U kunt dat voorkomen door in de overeenkomst vast te leggen dat de managementfee ook een vergoeding omvat voor andere zaken. Denk aan een vergoeding voor het gebruik van uw auto, uw telefoon, laptop en andere benodigdheden, een vergoeding voor een pensioenpremie, een werkruimte thuis etc. U staat sterker als u voor die aparte vergoedingen ook bedragen vastlegt in de overeenkomst.
Dga: beperk uw persoonlijke aansprakelijkheid
Veel MKB-ondernemers drijven hun onderneming in een bv om hun privévermogen te beschermen voor bedrijfsrisico’s. De dga treedt op als bestuurder van de bv, de bv is als rechtspersoon zelf aansprakelijk voor de transacties die zij – door het handelen van de bestuurder – aangaat voor de bedrijfsuitoefening: de persoonlijke aansprakelijkheid van de dga is normaliter beperkt tot het bedrag dat hij voor de aandelen in de bv heft opgeofferd. Maar die zekerheid is minder groot dan veel dga’s denken! Een strikte scheiding tussen het privévermogen en de bv loopt meestal spaak omdat financiers van de bv (aanvullende) privézekerheden van de dga eisen. Daarnaast heeft de fiscale wetgever de afgelopen jaren vele maatregelen getroffen waardoor de dga in privé – hoofdelijk, naast de bv – kan worden aangesproken als de bv niet (tijdig) aan haar verplichtingen voldoet.
Maar ook buiten het belastingrecht loopt de dga in toenemende mate het risico dat hij in privé moet opdraaien voor ‘missers’ bij de bedrijfsuitoefening in de bv. Het dreigement van ‘onbehoorlijk bestuur’, met het risico om daarvoor in privé te worden aangesproken, is al lang niet meer beperkt tot bestuurders van beursgenoteerde vennootschappen, de claimcultuur krijgt ook het MKB steeds vaster in zijn greep. Dga’s die het risico van een aansprakelijkstelling in privé willen minimaliseren, moeten veel in de wet vastgelegde verplichtingen nakomen. Dat geldt in het bijzonder bij een éénpersoons-bv, als de dga samen met zijn partner (of als een holding-bv) alle aandelen in de bv houdt. Veel dga’s ervaren die verplichtingen als een formaliteit, maar dat maakt het naleven ervan niet minder noodzakelijk! Bent u een dga met een éénpersoons-bv? Zorg dan voor een correcte vastlegging van de rechtshandelingen tussen u zelf en de bv als die transactie niet behoort tot de normale bedrijfsuitoefening van de bv én u de bv bij die transactie vertegenwoordigt. Controleer regelmatig of de inschrijving van de bv en de bestuurder(s) in het Handelsregister nog wel correct is. En pas op met al te gewaagde investeringsplannen. Als u als dga op naam van de bv verplichtingen aangaat terwijl u weet of behoort te weten dat de bv die verplichtingen niet kan nakomen én de bv geen verhaal biedt, loopt het risico op een persoonlijke aansprakelijkheidsstelling snel – hoog – op.
Overleg met uw juridische adviseurs welke maatregelen u nog dit jaar kunt of moet nemen om het risico van een persoonlijke aansprakelijkstelling te beperken, voor de transacties in het afgelopen jaar én in de komende jaren.
Check de solvabiliteit van uw bv
Als directeur van uw bv kunt u in privé aansprakelijk worden gesteld als u onrechtmatig handelt namens uw bv. Dat is – kortweg gezegd – het geval als u jegens een contractpartij van de bv onzorgvuldig handelt én u dat persoonlijk kan worden verweten. De rechter vindt dat in ieder geval sprake is van onrechtmatig handelen als de directeur van een bv bij het sluiten van een overeenkomst namens de bv weet – of redelijkerwijs had moeten begrijpen – dat de bv niet kan voldoen aan haar verplichtingen uit dat contract en ook onvoldoende verhaal biedt. Als u namens de bv verplichtingen aangaat, moet u checken of de bv het wel kan betalen. Zo niet, dan moet u de deal laten lopen!
Verzeker uw bestuurdersaansprakelijkheid, de bv betaalt
Bent u als dga titulair én statutair directeur van uw bv? Als titulair directeur bent u werknemer van de bv met de titel van directeur, als statutair directeur bent de bestuurder van de bv. Het onderscheid tussen beide posities is van belang voor het risico van een persoonlijke aansprakelijkstelling.
Als statutair directeur loopt u het risico dat u wegens onbehoorlijk bestuur in privé aansprakelijk wordt gesteld. U kunt dat risico verzekeren, met een bestuurdersaansprakelijkheidsverzekering en zo uw privévermogen afschermen. Laat uw bv die verzekering afsluiten. De bv kan de verzekeringspremie als bedrijfskosten in aftrek brengen op de winst, u bent als statutair bestuurder de verzekerde persoon. Het te verzekeren bedrag moet u afstemmen met uw assurantietussenpersoon: dat is maatwerk.
Statutair bestuurder exit? Handelsregister melden!
Bent u recent opgestapt als statutair bestuurder van een bv? Zorg er dan voor dat uw inschrijving als bestuurder van die bv in het Handelsregister wordt doorgehaald. Gebeurt dat niet, dan kunt u als ingeschreven – formele – bestuurder van die bv nog steeds aansprakelijk worden gesteld voor bijvoorbeeld de loon- of omzetbelasting die de bv niet heeft afgedragen.
Dga: in privé aansprakelijk bij onvoldoende controle autogebruik werknemers!
Als een werkgever zijn werknemer een auto van de zaak ter beschikking stelt, moet er in beginsel een bijtelling plaatsvinden voor het privégebruik van die auto. De werkgever moet die bijtelling verlonen. Een bijtelling is niet aan de orde, als de werkgever de werknemer verbiedt om privé gebruik te maken van de auto van de zaak. Zo’n verbod moet schriftelijk worden vastgelegd, en de werkgever moet ‘voldoende toezicht houden op de naleving van dat verbod’. Doet de werkgever dat niet, dan kan hem dat duur komen te staan: hij kan als bestuurder van de bv-werkgever in privé aansprakelijk worden gesteld voor de door de bv verschuldigde loon en omzetbelasting over het privégebruik auto. Rechtbank Arnhem heeft dat recent beslist.
De rechtbank vond de aansprakelijkheidstelling van beide bestuurders terecht. Zij hadden als bestuurder geen tijdige melding gedaan van de betalingsonmacht van de bv. Bij een naheffingsaanslag kan zo’n melding nog tijdig plaatsvinden uiterlijk binnen twee weken na de vervaldag, de datum van betaling die op de naheffingsaanslag staat vermeld. Maar dan moet wel vaststaan dat het niet aan opzet of grove schuld is te wijten dat de nageheven belasting destijds niet tijdig is afgedragen. Ook de faillietverklaring van de bv geldt als een rechtsgeldige melding van betalingsonmacht, maar ook uitsluitend als er geen opzet of grove schuld aan de orde is. En dat was volgens de rechtbank wél het geval, nu beide bestuurders niet voldoende controle hadden uitgevoerd op het privé gebruik van de auto van de zaak van de werknemers. De rechtbank bevestigde de persoonlijke aansprakelijkstelling.
Meld betalingsonmacht bv tijdig
Heeft uw bv liquiditeitsproblemen? Kan uw bv de verschuldigde loonheffing en/of omzetbelasting niet op tijd betalen? Zorg er dan voor dat u als bestuurder van de bv die betalingsonmacht tijdig meldt bij de ontvanger van de Belastingdienst. Een melding is tijdig als die wordt gedaan binnen twee weken nadat de belastingen of premies moeten zijn betaald. Bij belasting op aangifte is dat binnen twee weken nadat het bedrag van de aangifte moet zijn betaald, bij een naheffingsaanslag binnen twee weken na de uiterste betaaldatum van de naheffingsaanslag. Heeft de bv al een aanmaning gehad om de verschuldigde belasting te betalen? Ook dan heeft u nog veertien dagen de tijd om de betalingsonmacht te melden. De Hoge Raad heeft expliciet goedgekeurd dat zo’n melding tijdig en rechtsgeldig is.
Let op de hoge belastingrente
Houdt u er rekening mee dat de Belastingdienst een hoge belastingrente in rekening brengt? Voor de inkomstenbelasting is dat 4%, voor de vennootschapsbelasting 8%. Als u op een belastingaanslag moet bijbetalen bent u veel duurder uit. Als u nog aangifte moet doen, kunt u de hoge belastingrente voorkomen door zo snel mogelijk een verzoek om een voorlopige aanslag voor dat jaar in te dienen, op basis van een reële schatting van de te betalen belasting.
Let op: de hoge belastingrente is ook een remmende factor bij het opvoeren van voorzieningen etc. Als de inspecteur die voorziening corrigeert leidt dat tot een hogere aanslag, mét belastingrente!
Verkoop in zicht, op tijd voorsorteren
Bent u van plan om uw onderneming over een paar jaar te gaan verkopen? Zorg er dan voor dat u fiscaal op tijd ‘voorsorteert’ om de overdracht van uw bedrijf fiscaal gunstig te kunnen uitvoeren. Heeft u één bv, dan is het zaak om tijdig een holdingstructuur tot stand te brengen. U kunt dan de
werk-bv verkopen en de boekwinst in uw holding-bv belastingvrij onder de deelnemingsvrijstelling incasseren. Met een aandelenfusie of afsplitsing kan die structuur belastingvrij tot stand worden gebracht, maar als de fusie of splitsing ‘met het oog op de bedrijfsoverdracht’ plaatsvindt kan de inspecteur deze fiscale faciliteiten weigeren. Zorg er voor dat u er op tijd bij bent, ruim voordat de potentiele koper in beeld is.
Een familiestatuut: een nuttig document
Regeren is vooruitzien, ook voor u als ondernemer. Heeft u uw toekomstvisie van uw bedrijf met het bijbehorende bedrijfs- en familievermogen goed in beeld? In een familiestatuut kunt u die visie vastleggen. In zo’n statuut worden normen en waarden vastgelegd, hoe er omgegaan moet worden met het bedrijf en het vermogen. De belangen van de betrokken familieleden worden daarbij op elkaar afgestemd, om zo te voorkomen dat er in de toekomst vervelende discussies ontstaan over de te volgen koers. U kunt daarbij allerlei bedrijfsgebonden zaken afstemmen. Zoals welke familieleden worden wel / niet betrokken bij de bedrijfsopvolging, welke dividend- en beloningspolitiek wordt aangehouden, hoe wordt het vermogen in de onderneming gevrijwaard van privé-sores, en nog veel meer. Een familiestatuut is goed vergelijkbaar met een levenstestament, maar dan voor de onderneming. Vraag uw adviseur er naar.