Zwolse Adviesgroep Nieuwsbrief no. 2018-08d

Zwolse Adviesgroep Nieuwsbrief no. 2018-08d
5 december 2018 Marleen Haring

Eindejaarstips 2018 voor alle ondernemers

De werkkostenregeling: de vrije ruimte, een feest

De werkkostenregeling biedt u een vrije ruimte van 1,2% van de fiscale loonsom. Met die vrije ruimte kunt u ‘leuke dingen’ doen voor uw medewerkers. U kunt hen diverse vergoedingen en verstrekkingen belastingvrij toekennen. Zolang u binnen de vrije ruimte blijft, bent u ter zake geen belasting verschuldigd. Overschrijdt u die vrije ruimte, dan bent u 80% eindheffing verschuldigd over het bedrag van de overschrijding. Maar die schade valt ook nog wel mee (zie hierna de TIP: De werkkostenregeling: van bruto naar netto loon). Tegen het einde van het jaar kunt u gaan brainstormen – fantaseren – over de invulling van de resterende vrije ruimte. Wordt het een recht-toe, recht-aan kerstpakket of een vergoeding van verkeersboetes, een vergoeding boven de toelaatbare 19 cent per kilometer, een vergoeding voor het stallen van de auto van de zaak in de privé garage van de werknemer of toch dat exclusieve Armani-kostuum. Keuze te over. Vraag het maar aan uw adviseur.

De vrije ruimte: geen kostenaftrekbeperking

De werkkostenregeling biedt een werkgever een grote, maar geen volledig vrije keus om vergoedingen en verstrekkingen onder de vrije ruimte te brengen. De wetgever heeft voor enkele kostensoorten vastgelegd dat er geen keuze is, én het moet gebruikelijk zijn dat een vergoeding of verstrekking onder de vrije ruimte wordt gebracht. Dat gebruikelijkheidscriterium is per 1 januari 2016 aangescherpt (zie hierna de TIP: Gebruikelijkheidscriterium WKR aangescherpt).
Als de werkgever een vergoeding of verstrekking als eindheffingsbestanddeel onder de vrije ruimte heeft aangewezen, is er sprake van loonkosten. Die kosten zijn volledig aftrekbaar op de winst uit onderneming: de kostenaftrekbeperking – voor de kosten van kosten van voedsel, drank en genotmiddelen, representatie, daaronder begrepen recepties, feestelijke bijeenkomsten en vermaak – en van congressen, seminars, excursies, studiereizen en dergelijke, inclusief reis- en verblijfkosten – is niet van toepassing.

Regel nog snel een onbelaste bonus!

Een werkgever kan zijn werknemers onder de werkkostenregeling een belastingvrije eindejaarsbonus geven in de 1,2% vrije ruimte. Voorwaarde is wel dat die bonus gebruikelijk is: de bonus mag niet (meer dan 30%) afwijken van hetgeen voor die werknemers in die branche gebruikelijk is. Financiën keurt een bonus van niet meer dan € 2.400 per werknemer per jaar in alle gevallen goed, zonder nader bewijs, zonder nadere onderbouwing: een bonus tot dat bedrag per jaar past binnen het gebruikelijkheidscriterium. Wilt u een hogere bonus toepassen, dan moet die gebruikelijk zijn.
U kunt de netto bonus in overleg met uw werknemers uitruilen tegen bruto loon, om zo de wig, het bruto-netto traject in te korten.

De werkkostenregeling: van bruto naar netto loon

De werkkostenregeling biedt goede mogelijkheden om het bruto-nettotraject in te korten. Een werkgever kan onder de werkkostenregeling vergoedingen en verstrekkingen voor zijn werknemers aanwijzen als eindheffingsbestanddeel. De werknemer kan deze vergoedingen en verstrekkingen belastingvrij incasseren, de werkgever kan die als loonkosten opvoeren. De werkgever is een eindheffing van 80% verschuldigd indien en voor zover het totaal van de door hem aangewezen vergoedingen en verstrekkingen uitkomt boven de 1,2% van de fiscale loonsom over dat jaar. Die 80% heffing is hoog, maar veelal toch lager dan het tarief bij een individuele brutering. Als een loonbestanddeel bij de werknemer onder de 52%-heffing valt, komt het individueel gebruteerde tarief voor de werkgever uit op 108,3%. Wordt datzelfde loonbestanddeel boven de vrije ruimte verstrekt, dan kost dat de werkgever 80% belasting. Het overschrijden van de vrije ruimte levert een voordeel op van 28,3%. Bij werknemers die in lager tarief vallen kan overschrijding van de vrije ruimte voordeliger uitvallen doordat de werkgever over het surplus geen werknemersverzekeringen, geen inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet en geen pensioenpremie verschuldigd is. Bij een werknemer die in 2018 onder de 40,85% Inkomstenbelasting valt kost een beloning van € 100 netto voor de werkgever met de individuele brutering € 169. Als de werkgever over die € 169 brutoloon werknemersverzekeringen verschuldigd is – gezien het arbeidsinkomen van de betreffende werknemer – kost dat nog een 25% extra, ofwel € 42. De totale kosten komen dan uit op 69 + 42 = 111, ofwel 31 meer dan de 80% eindheffing bij overschrijding van de vrije ruimte. De WKR biedt mogelijkheden tot tariefarbitrage: als werkgever kunt u regulier loon ‘ombouwen’ tot vrijgesteld loon in de vrije ruimte, of tot lager belast loon bij overschrijding van de vrije ruimte. Financiën heeft deze mogelijkheden tot tariefarbitrage per 1 januari 2016 ingeperkt door het gebruikelijkheidscriterium aan te scherpen.

Als u de werkkostenregeling wilt benutten om het bruto-netto traject in te korten moet u dat uiteraard in goed overleg met uw medewerkers doen. Het inleveren van bruto loon leidt voor hen tot een lagere grondslag voor de uitkeringen krachtens werknemersverzekeringen, en tot een lagere pensioengrondslag. De werknemer moet deze negatieve aspecten meenemen bij de beoordeling of de ruil ‘overall’ voor hem voordelig is.

Gebruikelijkheidscriterium WKR aangescherpt

Financiën heeft per 1 januari 2016 het gebruikelijkheidscriterium in de werkkostenregeling aangescherpt. Doel van deze maatregel is met name om tariefarbitrage te bestrijden. De wettekst luidt nu: “voor zover deze vergoedingen en verstrekkingen niet in belangrijke mate hoger zijn dan in voor het overige overeenkomstige omstandigheden gebruikelijk is” te vervangen door “voor zover de omvang van de aangewezen vergoedingen en verstrekkingen niet in belangrijke mate groter is dan de omvang van de vergoedingen en verstrekkingen die in voor het overige overeenkomstige omstandigheden in de regel worden aangewezen”.
In de nieuwe wettekst staat het aanwijzen veel meer centraal. Dat aanwijzen moet gebruikelijk zijn, naast de omvang van de vergoedingen en verstrekkingen. Bij de toets of voldaan is aan het gebruikelijkheidscriterium speelt een aantal factoren een rol. Daarbij gaat het met name om de aard en de omvang van de vergoeding of verstrekking. Ook het totaalbedrag van de voor een werknemer aangewezen vergoedingen en verstrekkingen in een kalenderjaar is van belang. Bij de beoordeling of iets gebruikelijk is, moet een vergelijking worden gemaakt met andere werknemers. Met alle werknemers bij de desbetreffende werkgever, met de collega’s in dezelfde functiecategorie, en vervolgens met werknemers van andere werkgevers, in dezelfde bedrijfssector en daarbuiten. Is die laatste vergelijking niet mogelijk, dan kan de aanwijzing ook naar redelijkheid worden beoordeeld.
De aanscherping van het gebruikelijkheidscriterium maakt het inkorten van het bruto-netto traject met de werkkostenregeling een stuk lastiger.

Check de resterende ruimte in de vrije ruimte

Hebt u, werkgever, goed zicht op wat er tot dusverre in uw bedrijf in 2018 in de vrije ruimte is geboekt? Is de vrije ruimte volgelopen, of heeft u nog ruimte voor een vrije bonus, een aanvullende kilometervergoeding of een ander welkom eindejaarsgeschenk voor een of meer van uw medewerkers? U hoeft pas in januari 2019 af te rekenen bij de laatste aangifte loonheffing over 2018 maar een quick scan nog dit jaar kan u fiscaal voordeel opleveren. U kunt zo nodig nog bijsturen. Check ook of u voldoet aan de verplichting om vergoedingen en verstrekkingen in de vrije ruimte en onder de gerichte vrijstellingen aan te wijzen.

Leg vast welke kosten intermediaire kosten zijn

Intermediaire kosten zijn bedrijfskosten die de werknemer namens zijn werkgever maakt. Het initiatief tot het maken van deze kosten ligt bij de werkgever, de werknemer doet die uitgaven – hij schiet de betaling ervan voor – in opdracht of op verzoek van de werkgever.
Van intermediaire kosten is sprake bij:
• aanschafkosten van zaken die tot het vermogen van de werkgever gaan behoren;
• kosten voor zaken die van de werkgever zijn (en die aan de werknemer ter beschikking zijn gesteld);
• kosten die specifiek samenhangen met de bedrijfsvoering (en dus niet specifiek met het functioneren van de werknemer).

Bij intermediaire kosten kan gedacht worden aan de werknemer die zijn auto van de zaak voltankt, zelf afrekent en vervolgens de benzine bij zijn werkgever declareert. Of aan de werknemer die op dienstreis moet overnachten en de hotelkosten voorschiet. Of als de werknemer uit eten gaat met een zakenrelatie en de rekening betaalt; in dat geval zijn de intermediaire kosten wel beperkt tot het gedeelte van de nota dat betrekking heeft op de consumpties van de zakelijke relatie. De intermediaire kosten zijn onder de werkkostenregeling nog belangrijker: als de werkgever kosten van de werknemer als intermediaire kosten aanvaardt, gaat die vergoeding – beter een terugbetaling – niet ten koste van de vrije ruimte van 1,2%. De werkgever kan het ‘bewijs’ dat er sprake is van intermediaire kosten aansturen door vast te leggen welke kosten hij aanvaardt als intermediaire kosten én desgewenst zijn werknemer voorzien van een companycreditcard om de intermediaire kosten direct ten laste van een bedrijfsrekening te betalen. Dga’s maken veel intermediaire kosten. Regelmatig terugkerende intermediaire kosten kunnen desgewenst in een vaste kostenvergoeding worden opgenomen.

De WKR: vrije loonbestanddelen aanwijzen

Als werkgever moet u onder de werkkostenregeling alle loonbestanddelen die u belastingvrij aan uw werknemers wilt verstrekken, aanwijzen als eindheffingsloon. Die aanwijsverplichting geldt voor de loonbestanddelen die u in de 1,2% vrije ruimte van de WKR wilt verstrekken én voor de gerichte vrijstellingen. De eindheffingsloonbestanddelen in de vrije ruimte kunt u –zo vermeldt de site van de Belastingdienst – op collectief niveau aanwijzen, voor alle betrokken werknemers gezamenlijk. De aanwijzing van de gerichte vrijstellingen moet individueel, per werknemer plaatsvinden. Dat aanwijzen kan in de arbeidsovereenkomst, het personeelsreglement, de salarisafrekening, de administratie, als mededeling op het prikbord in de kantine, etc.

Vergeet u niet om de vrije loonbestanddelen en gerichte vrijstellingen in 2018 nog dit jaar, uiterlijk op 31 December aan te wijzen? Als de fiscus in 2019 of later niet aangewezen loonbestanddelen constateert, vormen die per definitie werknemersloon en dat is vol belast.

Gerichte vrijstellingen: volledig benutten!

De wet somt onder de werkkostenregeling diverse gerichte vrijstellingen op, dat zijn vergoedingen en verstrekkingen die belastingvrij kunnen worden verstrekt. Deze gerichte vrijstellingen vormen (goeddeels) een voortzetting van diverse regelingen die onder de oude wettelijke regeling ook belastingvrije konden worden vergoed. Het betreft de volgende posten:
• Reiskosten voor het werk, te weten een vergoeding van de werkelijke kosten van het openbaar vervoer, taxi, vliegtuig en schip, het vervoer vanwege de werkgever, de vergoeding van € 0,19 per kilometer voor zakelijke ritten met een privéauto én voor het woon-werkverkeer.
• Kosten van tijdelijk verblijf in het kader van het werk. Denk aan de kosten van maaltijden, overnachtingen, maaltijden bij overwerk, maaltijden tijdens dienstreizen, maaltijden met zakelijke relaties (voor zover de kosten betrekking hebben op de werknemer zelf);
• Kosten van cursussen, congressen, seminars, symposia, excursies, studiereizen én outplacement;
• Studiekosten, daaronder begrepen de kosten van vakliteratuur, het volgen van een procedure ter erkenning van verworven competenties en de kosten van een verplichte inschrijving in een beroepsregister;
• Extra kosten van tijdelijk verblijf buiten het land van herkomst in het kader van de dienstbetrekking (de zogenaamde extraterritoriale kosten);
• Kosten van een verhuizing voor het werk tot een maximum van € 7.750, plus de kosten van het overbrengen van de boedel.
• Personeelskorting tot 20% van de winkelwaarde, met een maximum van € 500 per jaar, voor branche-eigenproducten.
• Naar het redelijke oordeel van de werkgever noodzakelijke gereedschappen, computers, mobiele communicatiemiddelen en dergelijke apparatuur.
• Vergoedingen en verstrekkingen van arbovoorzieningen en hulpmiddelen die mede op de werkplek gebruikt of verbruikt worden.

Vaste kostenvergoeding: onderbouwing op orde?

Een werkgever die zijn medewerkers een belastingvrije vaste kostenvergoeding wil geven, moet aan meerdere fiscale verplichtingen voldoen.
Binnen de werkkostenregeling gelden voor het onderbouwen van de vaste kostenvergoeding een zwaardere eis dan onder de vroegere wettelijke regeling. De werkgever moet een specificatie van de kostenvergoeding hebben, én hij moet vóór het toekennen van die vergoeding een steekproefsgewijs onderzoek instellen onder de werknemers om het bedrag van hun werkelijke kosten en uitgaven te achterhalen. Dat onderzoek moet vooraf uitgevoerd worden ter onderbouwing van de vrije kostenvergoeding. Heeft de werkgever zo’n voorafgaand onderzoek al enkele jaren niet uitgevoerd, dan valt het volledige bedrag van de vaste kostenvergoeding(en) in de vrije ruimte van de werkkostenregeling. Wordt die ruimte daardoor overschreden, dan is de werkgever daarover 80% eindheffing verschuldigd. De voorafgaande steekproef geldt voor vaste kostenvergoedingen waarmee kosten onder een gerichte vrijstelling ofwel voor intermediaire kosten is ondergebracht. Dat betekent in de praktijk dat zo’n voorafgaand onderzoek voor alle vaste kostenvergoedingen is vereist.
Hebt u als werkgever al enkele jaren geen onderzoek ingesteld naar het kostenpatroon van uw werknemers? Regel dan zo’n onderzoek voor begin volgend jaar! Dan kunt u uw medewerkers in 2019 de doorlopende vaste kostenvergoedingen blijven verstrekken zonder fiscale risico’s te lopen.

Pas de concernregeling toe

De concernregeling biedt een werkgever de mogelijkheid om de vrije ruimte vast te stellen op basis van de totale fiscale loonsom van alle (aangewezen) concernmaatschappijen. Met de concernregeling kunt u voorkomen dat de vrije ruimte in de ene concern-bv ontoereikend is, terwijl er in een andere bv een overschot resteert. Tekorten en overschrijdingen van de vrije ruimte kunnen gesaldeerd worden. En het is niet langer nodig om vergoedingen en verstrekkingen bij de correcte concernvennootschap op te voeren om te beoordelen of de vrije ruimte is benut. De administratie van de vrije ruimte kan bij één bv worden gevoerd. De kosten van vergoedingen en verstrekkingen die voor alle medewerkers in de groep worden gemaakt en die als eind-heffingsbestanddeel in de vrije ruimte worden aangewezen – zoals de kosten van een personeelsfeest –behoeven daardoor niet meer per bv geadministreerd te worden.

U kunt de concernregeling toepassen als de moedermaatschappij ten minste 95% van de aandelen in de dochtervennootschap(pen) bezit. Hierbij is de juridische en economische eigendom doorslaggevend. Dat 95%-bezit is vereist gedurende het gehele kalenderjaar; als er in de loop van het jaar een dochtervennootschap in de groep wordt opgenomen kan die pas in de concernregeling gaan meelopen vanaf het nieuwe kalenderjaar.
U kunt kiezen voor de concernregeling, de regeling is niet verplicht. De keuze voor toepassing van de concernregeling moet u uiterlijk maken op het laatste tijdstip van afrekening van de loonheffing over een kalenderjaar. Voor 2018 is dat derhalve in januari 2019.

Personeelsfeest en de WKR: edutainment!

Onder de werkkostenregeling worden de uitgaven voor een personeelsfeest in beginsel aangemerkt als loon, maar de werkgever kan die uitgaven desgewenst in de vrije ruimte onderbrengen. Dat betekent dat de werknemer over dat ‘loon’ geen belasting hoeft te betalen, en de werkgever ook niet zolang de vrije ruime maar niet wordt overschreden. Die vrije ruimte is betrekkelijk beperkt – 1,2% van de loonsom – en dat betekent dat de werkgever al snel in de gevarenzone komt van een eindheffing van 80% over het surplus, de uitgaven boven de vrije ruimte. Dat is een remmende factor voor een groots personeelsfeest.

Dat verplichte loon gaat niet op voor een personeelsfeest op de werkplek. Dat kan wél belastingvrij geregeld worden. Een feest op de werkplek, dus in de kantine, op kantoor, de werkplaats. Als werkplek kwalificeren alle locaties waar de werkgever arbo verantwoordelijk voor is. Bij een personeelsfeest op de werkplek kan gebruik worden gemaakt van de vrijstelling voor kleine consumpties: het verstrekken van kleine consumpties op de werkplek – denk aan koffie, thee, gebak, een stuk fruit en andere tussendoortjes – is onbelast. Die vrijstelling geldt ook voor een of meer biertjes, glaasjes wijn, een portie bitterballen, een snack, en ga zo maar door. Die vrijstelling komt van pas voor een belastingvrije borrel op vrijdagmiddag op kantoor, maar met wat fantasie kun je er ook een leuk feestje mee bouwen. Let op: deze vrijstelling geldt niet voor een complete maaltijd, en met het stapelen van snacks kan een complete maaltijd ontstaan. Een maaltijd is loon, voor het forfaitaire bedrag van € 3,35 per maaltijd. Ook dat loon kan de werkgever weer in de vrije ruimte onderbrengen. Als bij een personeelsfeest op de werkplek, naast hapjes en drankjes ook een lopend buffet wordt geserveerd, moet dat buffet als loon (voor € 3,35 per persoon) in aanmerking worden genomen.

De uitgaven voor een personeelsfeest op een externe locatie moeten ‘standaard’ als loon worden behandeld. De werkgever kan desgewenst weer uitwijken naar de vrije ruimte. Als een personeelsfeest wordt gecombineerd met een zakelijke bijeenkomst moet er een knip in de uitgaven worden gemaakt. Voor de kosten van het bijwonen van de zakelijke bijeenkomst geldt een gerichte vrijstelling, de kosten van de op vertier gerichte acti-viteiten hebben een consumptief karakter en moeten tot het loon worden gerekend. De specifieke omstandigheden zijn beslissend voor de vraag of zo’n knip in de uitgaven moet worden gemaakt. De invulling van het programma en de tijdsbesteding zijn daarbij richtinggevend.

Werkkostenregeling: gelijke behandeling verplicht?

Een werkgever is niet verplicht om zijn werknemers onder de werkkostenregeling gelijk te behandelen. Het is goed mogelijk om de ene werknemer bijvoorbeeld wel een elektrische fiets in de vrije ruimte te geven, en de andere werknemer niet. De al dan niet verplichte gelijke behandeling van werknemers is een arbeidsrechtelijk aspect van de werkkostenregeling. De Hoge Raad heeft in 2005 een belangwekkende uitspraak gedaan voor deze kwestie, en beslist dat het een algemeen erkend rechtsbeginsel is dat gelijke gevallen in gelijke omstandigheden op een gelijke wijze beloond dienen te worden. Dat moet beoordeeld worden aan de hand van goed werkgeverschap.

Die uitspraak lijkt tot een verplichte gelijke beloning van alle medewerkers in eenzelfde werksituatie te leiden, maar dat is niet zo. Want, zo oordeelde ons hoogste rechtscollege, een objectieve rechtvaardigingsgrond kan reden zijn om een afwijkende beloning toe te staan. En daarbij moeten alle omstandigheden van de betreffende situatie in de beoordeling worden betrokken. Een werkgever komt pas in strijd met het vereiste van goed werkgeverschap als de ongelijke behandeling van werknemers naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Kortom, als er een goede verklaring is waarom de ene werknemer wél, en de andere niet in aanmerking komt voor een elektrische fiets levert dat geen problemen op.

Aanpassen huwelijksgoederenregime: snel geregeld!

Ondernemers die hun huwelijksgoederenregime willen aanpassen, kunnen staande het huwelijk alsnog huwelijksvoorwaarden aangaan of die voorwaarden wijzigen. Dat kan (sinds 1 januari 2012) zonder toestemming van de rechtbank. De rechterlijke goedkeuring is niet meer nodig, de bevoegdheid tot het opstellen of aanpassen van huwelijkse voorwaarden komt geheel toe aan de notaris. Dat maakt het alsnog aangaan of aanpassen van huwelijksvoorwaarden een stuk gemakkelijker en goedkoper. Een aanpassing van het huwelijksgoederenregime kan van groot belang zijn, bijvoorbeeld als de ondernemer verwacht dat zijn onderneming het niet zal redden en hij failliet zal gaan.

Per 2018: de beperkte gemeenschap van goederen

Per 1 januari 2018 is de algehele gemeenschap van goederen vervangen door de beperkte gemeenschap van goederen. De gevolgen van deze wetswijziging zijn groot voor eenieder die op of na 1 januari 2018 in het huwelijk treedt: het voorhuwelijkse vermogen van de echtgenoten, én de giften en erfrechtelijke verkrijgingen tijdens het huwelijk vallen niet meer in de gemeenschap van goederen, maar blijven privévermogen. Alleen het vermogen dat tijdens het huwelijk ‘door gezamenlijke inspanning’ wordt opgebouwd is van de echtgenoten gezamenlijk. Daardoor ontstaan onder het nieuwe recht drie afzonderlijke vermogens: het privévermogen van de vrouw, het privévermogen van de man, én het afgescheiden vermogen van de gemeenschap, het gezamenlijke vermogen. Mutaties tussen deze drie vermogens moeten goed geadministreerd worden! Gebeurt dat niet, dan leidt dat tot problemen, met name bij een echtscheiding. Als dan niet kan worden aangetoond wat van welke echtgenoot is, of met welk geld een bezitting is gefinancierd, is dat goed gemeenschappelijk bezit. Echtgenoten moeten bij aanvang én tijdens het huwelijk een deugdelijke administratie bijhouden van hetgeen privé en gemeenschappelijk is.

Echtgenoten kunnen ook voorhuwelijkse gemeenschappelijke bezittingen en schulden hebben. Bijvoorbeeld als zij voor het huwelijk hebben samengewoond en samen een huis hebben gekocht. Die voorhuwelijkse gezamenlijke bezittingen en schulden blijven gezamenlijk, in de verhouding 50 – 50. Als in de voorhuwelijkse periode de ene partner een aandeel in dat huis heeft van 75% en de ander 25%, worden beide echtgenoten na de huwelijkssluiting gelijkgerechtigd. Een dergelijke wijziging van gerechtigdheid vormt geen schenking, schenkbelasting is niet verschuldigd, omdat er sprake is van boedelmenging. De wijziging kan wel gevolgen hebben voor bijvoorbeeld de eigenwoningreserve, en de erfbelasting. Als partijen de 50 – 50 gerechtigdheid willen voorkomen, moeten zij huwelijkse voorwaarden aangaan.

De beperkte huwelijksgoederengemeenschap biedt financieel zelfstandig handelende echtgenoten betere mogelijkheden voor splitsing van de financiën dan de algehele gemeenschap van goederen. Ook is schuldaansprakelijkheid tussen echtgenoten beter geregeld. Die verschillen kunnen voor gehuwden in algehele gemeenschap aanleiding zijn om te scheiden, en te hertrouwen onder een beperkte gemeenschap van goederen.

Als een van de echtgenoten voorhuwelijks ondernemingsvermogen heeft – hij/zij dreef al een onderneming vóór de huwelijksdatum – dan komt er een vergoeding in de vorm van winst of verlies uit de onderneming ten bate of ten laste van de gemeenschap. Die vergoeding wordt gesteld op het bedrag dat in het maatschappelijk verkeer als redelijk wordt ervaren. Deze uitwerking geldt ook als een echtgenoot de onderneming niet op eigen naam drijft, maar in BV-vorm of firmaverband en die onderneming niet tot de huwelijksgemeenschap behoort. Voorwaarde is dan wel dat de echtgenoot-ondernemer in overwegende mate bij machte is om te beschikken over de winsten van die onderneming.

De nieuwe regeling geldt uitsluitend voor huwelijken die ná 1 januari 2018 zijn aangegaan. De beperkte huwelijksgoederengemeenschap kan vergaande fiscale gevolgen hebben voor ondernemers. Voorhuwelijks ondernemingsvermogen valt niet langer in de gemeenschap van goederen, en dat heeft gevolgen voor de berekening van de winst uit onderneming. Ondernemers met een BV moeten bedacht zijn op gevolgen voor de terbeschikkingstellings- en aanmerkelijkbelang-regeling. Overleg met uw adviseur of en zo ja welke maatregelen in uw situatie noodzakelijk zijn.

Investeringsaftrek: plan uw investeringen

Bent u van plan om op korte termijn flink te gaan investeren? Dan is het zinvol om na te gaan of u die investeringen nog dit jaar moet doen, of dat u die – gedeeltelijk – beter kunt uitstellen tot 2019. Een spreiding van investeringen over meerdere jaren leidt meestal tot een hogere  kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA) en daarmee tot meer belastingvoordeel.
Om voor de KIA in aanmerking te komen moet een ondernemer meer dan € 2.300 en maximaal € 314.673 investeren in premieabele bedrijfsmiddelen. De KIA is 28% op investeringen tot maximaal € 56.642; voor investeringen van meer dan € 56.642 tot € 104.891 is de KIA een vast bedrag van € 15.863. Daarboven daalt de aftrek met 7,56% van het investeringsbedrag boven de € 104.891. Deze schijvenindeling maakt het voordelig om investeringen te ‘knippen’ en over twee jaren te spreiden. Blijft u dit jaar met de investeringen onder de drempel van € 2.300, dan doet u er verstandig aan de in 2019 geplande investeringen naar voren te halen en die nog dit jaar te doen. Zeker als u met de investeringen in 2019 wederom onder de drempel blijft. Twee jaar € 2.300 investeren levert geen aftrek op, een keer € 4.600 geeft dit jaar een aftrek van 28%, ofwel een aftrekpost van € 1.288.

Vergeet MIA en EIA niet

Als u investeert in bepaalde energiezuinige bedrijfsmiddelen kunt u gebruik maken van de energie-investeringsaftrek (EIA). Deze bedrijfsmiddelen mogen niet eerder zijn gebruikt en door het ministerie van Economische Zaken hebben verklaard dat er sprake is van een energie-investering. De EIA bedraagt 54,5% bij een investering van meer dan € 2.500. De EIA kan samenlopen met de KIA. Reden genoeg om hiermee rekening te houden bij uw investeringsplannen. Bij investeringen in nieuwe bedrijfsmiddelen die door onze minister als milieu-investeringen zijn aangewezen, kunt u de milieu-investeringsaftrek (MIA) claimen. Die aftrek loopt – afhankelijk van de categorie bedrijfsmiddelen – op van 13,5% tot 36% bij een investering van meer dan € 2.500. MIA en KIA kunnen samenlopen, de MIA en de EIA niet.

Let op: Sinds 1 januari 2012 moeten meldingen voor de energie-investeringsaftrek, de milieu-investeringsaftrek en de willekeurige afschrijving op milieu-investeringen digitaal plaatsvinden met behulp van e-Herkenning. De aanvraag van deze regelingen is ondergebracht bij het e-loket van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.

Voorkom de desinvesteringsbijtelling

De desinvesteringsbijtelling is een bijtelling bij de jaarwinst van de onderneming. De desinvesteringsbijtelling moet plaatsvinden bij vervreemding van bedrijfsmiddelen waarbij eerder een investeringsaftrek ten laste van de winst is gebracht. De desinvesteringsbijtelling is van toepassing als de vervreemding plaatsvindt binnen vijf jaar na het begin van het kalenderjaar waarin de investering heeft plaatsgevonden. Deze desinvesterings-bijtelling geldt ook in een aantal situaties die gelijk te stellen zijn met een verkoop. Heeft u in 2014 met investeringsaftrek geïnvesteerd in een bedrijfsmiddel? Als u dat bedrijfsmiddel gaat afstoten kunt u de desinvesteringsbijtelling voorkomen door de verkoop uit te stellen tot begin 2019.

Fiets van de zaak: 7%-forfait per 2020

Per 1 januari 2020 wordt het privévoordeel van een fiets van de zaak forfaitair gesteld op 7% van de nieuwwaarde van de fiets. Deze bijtelling geldt in ieder geval als de werkgever de fiets voor – een deel van het woon-werkverkeer – aan de werknemer ter beschikking stelt. De nieuwe regeling gaat gelden voor een fiets, een elektrische fiets of speed pedelec. De leasefiets mag naast de auto van de zaak worden gebruikt. Dat is juist de bedoeling: de combinatie van beide vervoermiddelen kan het aantrekkelijker maken om een aantal dagen in de week in plaats van met de auto op de fiets naar het werk te gaan. Het kabinet stimuleert op verschillende manieren het fietsen naar het werk. Zo trekt het kabinet eenmalig een bedrag van € 100 mln. uit voor cofinanciering van gemeentelijke en provinciale investeringen in fietsinfrastructuur en fietsenstallingen bij OV-knooppunten.

De nieuwe bijtellingsregeling heeft geen gevolgen voor de btw-regels voor een fiets van de zaak. Als een btw-ondernemer een fiets koopt en die aan zijn werknemer verstrekt of ter beschikking stelt, geldt een specifieke regeling. Als de inkoopprijs van de ter beschikking gestelde fiets – na aftrek van de eigen bijdrage van de werknemer –meer is dan € 749 inclusief btw, is de btw-aftrek uitgesloten voor het surplus boven de € 749. Tot € 749 (inclusief btw) komt de omzetbelasting volledig voor aftrek in aanmerking bij een volledig aftrekgerechtigde BTW-ondernemer.

De nieuwe regeling is veel simpeler dan de huidige regeling voor een fiets van de zaak. Een werknemer met een fiets van de zaak moet onder de huidige regeling – strikt genomen – precies het aantal kilometers bijhouden dat hij privé en zakelijk fietst en welk voordeel hij van het privégebruik heeft. Op dat bedrag mag hij de kosten van onderhoud, reparatie en eventueel stroomverbruik in aftrek brengen. Die papierwinkel is prohibitief. Werkgevers die onder de huidige wettelijke regeling een fiets aan de werknemer willen verstrekken moeten die onder de werkkostenregeling in de vrije ruimte verstrekken, ofwel een renteloze lening verstrekken aan de werknemer om zelf een fiets te kopen.
Onduidelijk is wel waarom de fietsbijtelling op 7% is gesteld, waar elektrische, nulemissie-auto’s een bijtelling van 4% hebben. Een fiets stoot toch ook geen CO2 uit?

Controleer privégebruik auto van uw werknemers!

Als een werkgever zijn werknemer een auto van de zaak ter beschikking stelt, moet er in beginsel een bijtelling plaatsvinden voor het privégebruik van die auto. De werkgever moet die bijtelling verlonen. Een bijtelling is niet aan de orde, als de werkgever de werknemer verbiedt om privé gebruik te maken van de auto van de zaak. Zo’n verbod moet schriftelijk worden vastgelegd, en de werkgever moet ‘voldoende toezicht houden op de naleving van dat verbod’. Doet de werkgever dat niet, dan kan hem dat duur komen te staan: hij kan als bestuurder van de BV/werkgever in privé aansprakelijk worden gesteld voor de door de BV verschuldigde loon- en omzetbelasting over het privégebruik auto.

Zakelijk gebruik privé auto: geen aftrek op bijtelling

Houdt u een kilometeradministratie bij om aan te tonen dat u de auto van de zaak voor niet meer dan 500 kilometer voor privé gebruikt? En rijdt u ook wel eens zakelijk in uw privé auto? Let op: u kunt de met uw privé auto verreden zakelijk kilometers niet ‘verrekenen’ met het privé gebruik van de auto van de zaak. Anders gezegd: door het zakelijke gebruik van uw privé auto kunt u niet meer privé gaan rijden met uw auto van de zaak. De 500 km-grens voor privédoeleinden wordt daardoor niet verruimd, zo heeft de belastingrechter beslist.

Nieuwe auto, nieuwe verklaring geen privégebruik

Krijgt één van uw werknemers een nieuwe auto van de zaak? Als de werknemer voor zijn auto van de zaak een verklaring geen privégebruik aan u heeft overhandigd, moet u er voor zorgen dat u zo’n verklaring ook weer voor de nieuwe auto krijgt. Als werkgever kunt u geen rechten ontlenen aan de verklaring voor de oude auto van de zaak. Zorg ervoor dat uw werknemer tijdig een nieuwe verklaring voor zijn nieuwe auto van de zaak aanvraagt.

Privé no-claimkorting: naar de auto van de zaak

Bent u, werkgever, van plan om uw medewerker een auto van de zaak te geven? En heeft uw werknemer in zijn privéauto jarenlang schadevrij gereden en een leuke no-claimkorting opgebouwd? Die korting kan doorgeschoven worden naar de auto van de zaak. Dat drukt de kosten van het verzekeren van de auto van de zaak. U kunt het zo regelen dat uw werknemer recht houdt op zijn korting (als hij schadevrij blijft rijden); hij kan die korting dan meenemen als hij van baan verandert of weer in een privé auto gaat rijden.

Eigen bijdrage dure leaseauto: beperkt aftrekbaar

De werknemer die in een duurdere leaseauto wil rijden dan zijn werkgever hem wil geven, zal voor de meerkosten van die auto een (extra) eigen bijdrage moeten betalen. De Hoge Raad heeft beslist dat de werknemer zo’n extra bijdrage slechts ten dele in aftrek kan brengen op de bijtelling voor privégebruik auto: de aftrek blijft beperkt tot het gedeelte van de eigen bijdrage dat toegerekend kan worden aan de in dat jaar voor privé verreden kilometers.

Let op: als u als werkgever tot nu toe de bijtelling privégebruik auto verloond heeft voor het nettobedrag, dus ná aftrek van de volledige eigen bijdrage van de werknemer voor de duurdere auto van de zaak, is er te weinig loonheffing afgedragen. En dat kan een naheffingsaanslag loonheffing opleveren. Door tijdig een vrijwillige verbetering in te dienen en de meer verschuldigde loonheffing alsnog af te dragen, kan een boete bij naheffing worden vermeden. Maar wie gaat die meer verschuldigde belasting voor zijn rekening nemen: de werkgever of de werknemer? Vraag uw adviseur naar de oplossing in uw situatie.

Koop nog dit jaar een nieuwe Tesla

De bijtelling voor het privégebruik van een elektrische auto van de zaak is 4% van de cataloguswaarde. Die bijtelling gaat per 1 januari 2019 omhoog, naar de standaardbijtelling van 22% voor zover de cataloguswaarde meer dan € 50.000 is. Per 2021 wordt – naar verwachting – de lage bijtelling voor elektrische auto’s afgeschaft. Als u nog dit jaar een elektrische auto koopt met een cataloguswaarde van meer dan € 50.000 – stel met 15 november als datum afgifte kentekenbewijs – dan kunt u de 4% bijtelling nog jarenlang benutten. Tot 1 december 2023. Het percentage van de bijtelling dat geldt bij aankoop van de auto – de datum van eerste toelating – staat voor vijf jaar vast.

Leaseauto overgenomen, mét fiscale aftrekpost

De werknemer die zijn auto van de zaak van de leasemaatschappij overneemt – bijv. als hij van baan verandert – moet kritisch kijken naar de prijs die hij voor die auto moet betalen. Daar kan wel eens een fiscale aftrekpost in zitten. Dat is het geval als zijn werkgever hem verplicht om die auto over te nemen voor de (fiscale) boekwaarde zoals die in zijn administratie naar voren komt, en die boekwaarde hoger is dan de prijs die de leasemaatschappij opgeeft. De werkgever heeft dan te weinig afgeschreven op de auto. Als de werknemer dat verschil moet bijpassen – en zo de inhaalafschrijving moet betalen – is dat een extra eigen bijdrage voor het gebruik van die auto in de voorgaande jaren. Die bijdrage heeft deels betrekking op het privégebruik van de auto, en dat deel kan de werknemer alsnog in aftrek brengen op de bijtelling privégebruik auto.

Boete bij opzegging leasecontract: regel de aftrek!

Als een werknemer het leasecontract van zijn auto van de zaak voortijdig beëindigt – bij ontslag of anderszins –kost dat meestal een fikse boete. De leasemaatschappij wil een compensatie hebben voor de gederfde inkomsten. Als werkgever doet u er verstandig aan om vast te leggen dat de werknemer voor die boete moet opdraaien, toch zeker bij een vrijwillig ontslag. U kunt dan wél regelen dat de werknemer die boete in aftrek kan brengen op zijn bijtelling voor privégebruik auto. Vereist is dan dat u bij het aangaan van de leaseovereenkomst met de werknemer overeenkomt dat de afkoopsom – de boete – een bijdrage vormt vanwege zijn privégebruik van de leaseauto van de zaak. En de werknemer moet de boete aan u als werkgever betalen, niet rechtstreeks aan de leasemaatschappij.
Bij een goede planning in de tijd kan de werknemer de afkoopsom volledig in aftrek brengen op de bijtelling. Als dat bij een ontslag aan het begin van het jaar – met daardoor nog slechts een beperkt bedrag aan (de tijdsevenredig vastgestelde) bijtelling – problemen oplevert kan het leasecontract al in het jaar voorafgaand aan het ontslagjaar worden opgezegd.

Rittenadministratie: onbegonnen werk?

De automobilist met een auto van de zaak die de bijtelling voor privégebruik wil vermijden, moet kunnen aantonen dat hij zijn auto voor niet meer dan 500 kilometer per jaar voor privédoeleinden gebruikt. Hij kan dat bewijs leveren met een kilometeradministratie of op een andere manier. De vrije bewijsleer is hier van toepassing.
De inrichting van de rittenregistratie is nauwkeurig voorgeschreven in de wet. De wet eist dat in zo’n administratie ten minste de volgende gegevens zijn vermeld:
• merk, type en kenteken van de auto;
• periode van de terbeschikkingstelling van de auto;
• per afzonderlijke rit:
1 de datum
2 de begin- en eindstand van de kilometerteller
3 begin- en eindadres
4 de gereden route als die afwijkt van de gebruikelijke route en
5 het karakter van de rit.

Een correcte rittenadministratie moet sluitend zijn en inzicht bieden in alle verreden kilometers. Een blackboxsysteem levert niet het vereiste bewijs. Een dergelijk systeem kan wel een bijdrage leveren aan het voeren van een adequate rittenadministratie. Een rittenadministratie moet in beginsel gedurende het gehele kalenderjaar worden bijgehouden. De belastingrechter gaat hier soms soepel mee om en aanvaardt soms een rittenadministratie over enkele maanden als voldoende bewijs. Maar de rechter is bijzonder streng bij de beoordeling of de rittenadministratie voldoet aan de wettelijke vereisten. Houd daar rekening mee als u wilt aantonen dat u vrijwel geen privé rijdt met uw auto van de zaak.

Kilometeradministratie: digitale controle

De automobilist die de bijtelling privégebruik auto wil voorkomen moet aan kunnen tonen dat hij zijn auto van de zaak voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden gebruikt. De vrije bewijsleer is hierbij van toepassing maar de inspecteur wil meestal een rittenadministratie hebben. Als de automobilist zo’n ritten- of kilometeradministratie achteraf moet opstellen, is de kans bijzonder groot dat die onjuist is. Als de inspecteur dat aantoont levert dat de automobilist een bijtelling voor privégebruik auto op, plus een hoge boete. De fiscus heeft volop mogelijkheden om de registratie van het autogebruik digitaal te checken en dan is een misser snel gevonden. De fiscus gebruikt hierbij de informatie van de brigade van flitsauto’s die kentekens fotograferen op privé plaatsen (Ikea, meubelboulevards, pretparken, grensovergangen in vakantietijd), de NAP (de Nationale Auto Pas), het CJIB (het Centraal Justitieel Incasso Bureau), van leasemaatschappijen en garages, digitaal betaalde tankbeurten, etc. De boetes bij ‘rommelen met een kilometeradministratie’ kunnen zeer hoog oplopen, voor de automobilist of diens werkgever!

Vereenvoudigde rittenadministratie voor bestelauto’s

Een werknemer met een bestelauto van de zaak die de bijtelling privégebruik auto wil voorkomen, moet kunnen aantonen dat hij die bestelauto voor niet meer dan 500 kilometer per jaar voor privédoeleinden gebruikt. Het bijhouden van een kilometeradministratie is voor een werknemer met een bestelauto van de zaak vaak nog lastiger dan voor een automobilist met een personenauto. De automobilist met een bestelauto heeft door de aard van zijn werkzaamheden vaak veel meer ritten op een dag. Het bijhouden van de reguliere rittenregistratie – met alle vereiste informatie per rit, zakelijk én privé – is niet alleen voor de werknemer/automobilist een forse administratieve last, maar ook een financiële last voor de werkgever, omdat de werknemer zijn rittenadministratie wel tijdens werktijd moet bijhouden als hij het autogebruik accuraat wil vastleggen.
Financiën is akkoord met een vereenvoudigde rittenadministratie voor bestelauto’s. Uitgangspunt daarbij is dat de rittenregistratie verplicht blijft, maar dat de werknemer niet meer alle informatie per rit hoeft vast te leggen als die informatie – zoals de bezochte zakelijke adressen – maar uit de bedrijfsadministratie van de werkgever kan worden gehaald. Vereist is dan wel dat de werkgever schriftelijk met de werknemer heeft afgesproken dat:
• de werknemer een vereenvoudigde rittenregistratie bijhoudt;
• privégebruik van de bestelauto tijdens werk- en lunchtijd niet is toegestaan;
• de werkgever de zakelijke adressen in zijn (project- of bedrijfs)administratie beschikbaar heeft.

Een voorbeeldafspraak tussen werkgever en werknemer over de vereenvoudigde rittenregistraties voor bestelauto’s is te downloaden via de website van de Belastingdienst: Voorbeeldafspraak over vereenvoudigde rittenregistratie voor bestelauto’s.

Verklaring uitsluitend zakelijk gebruik bestelauto

Een werknemer kan met de verklaring uitsluitend zakelijk gebruik voor bestelauto’s aangeven dat hij de bestelauto uitsluitend zakelijk zal gebruiken. Anders gezegd, dat hij met de bestelauto geen kilometer privé zal rijden. De Belastingdienst heeft voor deze verklaring een digitaal formulier ter beschikking gesteld. De werknemer/IB-ondernemer hoeft geen rittenregistratie meer te voeren nadat hij van de inspecteur een ontvangstbevestiging van de verklaring heeft ontvangen. De overheid wil met deze regeling tegemoet komen aan de vele bezwaren die door de praktijk naar voren zijn gebracht over het voeren van een adequate rittenadministratie voor bestelauto’s. De overheid zal met ambulant toezicht controle uitoefenen op het feitelijk gebruik van de bestelauto door de werknemer/IB-ondernemer. Daarnaast is de automobilist verplicht om de verklaring in te trekken (en dat aan de Belastingdienst mee te delen) zodra hij de bestelauto wél voor privé gaat gebruiken. De werkgever heeft hier een actieve meldingsplicht. Als privégebruik van de bestelauto blijkt, kan dat tot een naheffingsaanslag loonbelasting (met een forse boete) leiden. Die aanslag wordt opgelegd aan de werknemer, maar als de werkgever een onjuiste verklaring heeft afgelegd of als hij de werknemer toestemming heeft gegeven voor privégebruik van de bestelauto of als hij weet dat de werknemer de auto voor privédoeleinden gebruikt, wordt de naheffingsaanslag aan de werkgever opgelegd.

Bestelauto’s: geen rittenadministratie, geen bijtelling

Voor bestelauto’s gelden diverse specifieke regelingen (naast de verklaring uitsluitend zakelijk gebruik) om de bijtelling voor privégebruik te vermijden. Ook als de werknemer geen rittenregistratie heeft bijgehouden.
De bijtelling blijft achterwege als:
• de werkgever het privégebruik van de bestelauto verbiedt. De werkgever moet dat verbod schriftelijk vastleggen en controleren dat de werknemer dat verbod naleeft;
• de werknemer de bestelauto niet mee naar huis neemt, maar die op het bedrijfsterrein van de werkgever achterlaat;
• de bestelauto nagenoeg uitsluitend geschikt is voor het vervoer van goederen.
Financiën legt deze eis erg strikt uit: zodra de bestelauto naast de bestuurderstoel een tweede stoel heeft, is een bijtelling wegens privégebruik wél aan de orde. De Hoge Raad heeft die strikte uitleg afgewezen: een tweede stoel is wél toegestaan;
• er sprake is van doorlopend afwisselend gebruik van de bestelauto door verschillende bestuurders. Bij deze optie is de werkgever per bestelauto een vast bedrag van € 300 per jaar aan eindheffing loonbelasting verschuldigd.

Check of u als ondernemer/werkgever voldoet aan de diverse voorwaarden om de bijtelling voor de bestelauto’s binnen uw bedrijf achterwege te kunnen laten. U voorkomt daarmee een naheffing van loonbelasting.

Deel de bijtelling privégebruik auto met uw partner!

Werken u en uw partner samen in de IB-onderneming of staat u beiden op de pay-roll van de BV? En hebt u de beschikking over een auto van de zaak, die uw partner ook regelmatig gebruikt voor zakelijke én privédoeleinden? In feite is die auto dan aan u beiden ter beschikking gesteld. En dat betekent dat u de bijtelling privégebruik auto kunt delen met uw partner. De belastingrechter gaat daarmee akkoord als u en uw partner beiden een zodanige positie in de onderneming vervullen dat het aannemelijk is dat bij die positie een auto van de zaak hoort. Is dat het geval, dan moet de bijtelling in redelijkheid over u beiden worden verdeeld. Dat levert u een besparing op in de inkomstenbelasting: het gedeelte van de bijtelling dat aan de partner met het laagste inkomen in box 1 wordt toegedeeld, kost minder belasting.

Auto van de zaak: verhaal boetes en schade

Heeft een van uw werknemers het afgelopen jaar tijdens werktijd met een auto van de zaak een verkeersovertreding begaan en daarvoor een boete gekregen? Als u die boete als werkgever hebt betaald -bijvoorbeeld omdat het kenteken van de auto op naam van de zaak staat – zorg er dan voor dat u die boete alsnog verhaalt op de betreffende werknemer. Doet u dat niet, dan kan de boete worden aangemerkt als een nettoloonbetaling. Dat kan u een forse naheffingsaanslag kosten over de – gebruteerde – boete, inclusief verhoging en heffingsrente. Datzelfde geldt ook voor schade aan de auto die het gevolg is van onzorgvuldig gebruik van de auto door de werknemer. De Hoge Raad heeft beslist dat een werkgever de verkeersboetes van een werknemer wegens te hard rijden altijd moet verhalen op het nettoloon van de werknemer. Ook bij snelheidsovertredingen van niet meer dan 10 kilometer!

Tanken: nooit contant betalen (boven de € 100)

Als u gaat tanken met uw auto van de zaak voor meer dan € 100, betaal dan altijd met uw tankpas, pinpas of creditcard. Bij een contante betaling loopt u het risico om de btw-aftrek op de brandstofkosten te verspelen! Met de kassabon die u bij een contante betaling ontvangt, kan de fiscus niet nagaan wie de betaling heeft gedaan, en dat is voor de inspecteur voldoende reden om de btw-aftrek te weigeren. Zelfs als vaststaat dat met de brandstof uitsluitend zakelijke kilometers zijn verreden. Een kassabon zonder traceerbare afnemer voldoet niet aan de wettelijke factuurvereisten. Een en ander geldt uiteraard ook voor de tankbeurten van uw medewerkers met een auto van de zaak.
Voor betalingen tot € 100 is een eenvoudige kassabon voldoende voor de BTW-aftrek.

Btw correctie auto van de zaak

Het privégebruik van een auto van de zaak wordt – als deze gratis ter beschikking is gesteld – aangemerkt als een fictieve dienst en belast naar het werkelijke privégebruik van de auto. Daarbij wordt woon-werkverkeer gezien als privégebruik, conform de Europese BTW-Richtlijn. De aftrek van de btw-voorbelasting op autokosten wordt via de btw-heffing over de fictieve dienst gecorrigeerd naar het werkelijke privégebruik dat van de auto is
gemaakt. Het vaststellen van het werkelijke privégebruik van de auto(’s) van de zaak is een forse verzwaring van de administratieve lasten van ondernemers/werkgevers. Financiën keurt goed dat u als ondernemer/werkgever de btw-heffing over de fictieve dienst – desgewenst – mag toepassen door een forfaitair percentage van 2,7% van de catalogusprijs (inclusief btw en bpm) van de auto aan te houden. Kunt u aantonen dat de kosten van het werkelijk privégebruik lager uitkomen, dan kan de btw correctie over die lagere grondslag toegepast worden. Als de auto niet het volledige kalenderjaar voor privédoeleinden ter beschikking staat, moet de btw correctie naar tijdsgelang worden berekend.
Gebruikt u de auto ook voor btw-vrijgestelde omzet? Dan wordt het verschuldigde btw-bedrag verminderd naar evenredigheid van de verhouding belaste omzet-vrijgestelde omzet.

Laag BTW-forfait voor privégebruik oudere auto’s

Financiën heeft in een beleidsbesluit de spelregels voor de btw-correctie op het privégebruik van de auto van de zaak op onderdelen versoepeld. De forfaitaire btw-bijtelling voor oudere auto’s – dat zijn auto’s die langer dan vijf jaar in gebruik zijn – is daarbij omlaag gebracht, van 2,7% naar 1,5% van de cataloguswaarde. Sinds 1 juli 2011 wordt het privégebruik van een auto van de zaak – als deze gratis ter beschikking wordt gesteld aan de ondernemer of werknemer – aangemerkt als een fictieve dienst en belast naar het werkelijke privégebruik van de auto. Daarbij wordt woon-werkverkeer gezien als privégebruik.
Om te voorkomen dat de ondernemer/werkgever het werkelijke privégebruik van de auto’s van de zaak moet registreren heeft Financiën goedgekeurd dat de btw over de fictieve dienst forfaitair gesteld kan worden op 2,7% van de cataloguswaarde van de auto (inclusief btw en BPM). Heeft de ondernemer bij de aanschaf van de auto geen btw als voorbelasting in aftrek kunnen brengen – bijvoorbeeld omdat hij die auto onder de margeregeling heeft gekocht of die vanuit zijn privévermogen in de onderneming heeft ingebracht – dan geldt een forfaitaire bijtelling van 1,5%.
Financiën heeft dat al eerder goedgekeurd. Dit lagere forfeit geldt nu ook voor auto’s die de ondernemer of werkgever nog in gebruik heeft na afloop van het vierde jaar, volgend op het jaar waarin hij de auto is gaan gebruiken. Bij gebruik van de auto door een werknemer is vereist dat die auto gratis – om niet – ter beschikking is gesteld. Vergeet u niet om de btw-afdracht te herrekenen voor de oude auto’s die binnen uw onderneming voor
privédoeleinden worden gebruikt?

Een scooter van de zaak

Een werkgever kan zijn werknemer in plaats van – of naast! – een auto van de zaak ook een fiets, motor of een scooter van de zaak geven. Een scooter, een kek en handig voertuig in een verkeersdrukke stad. Uw werknemer maakt zijn zakelijke ritten snel van A naar B, en geen parkeerproblemen. Als de werknemer de scooter ook privé gebruikt, moet u de waarde van dat privégebruik tot zijn loon rekenen. Hier geldt geen forfaitaire bijtelling zoals bij de auto: de waarde van het privégebruik is het aantal privé verreden kilometers keer de werkelijke kilometerprijs. Een eigen bijdrage van de werknemer kan daarop in aftrek worden gebracht.

Sale-leaseback: huur in plaats van afschrijving

Kunt u in de onderneming/de BV niet meer afschrijven op uw bedrijfspand omdat de bodemwaarde bereikt is? Laat uw adviseur dan eens nagaan of de BV dat pand niet beter aan uw meerderjarige kinderen kan verkopen en het pand vervolgens van hen terughuren. In de BV kunt u de huur en de bijbehorende huurlasten als bedrijfskosten opvoeren, en uw meerderjarige kinderen kunnen de vruchten van het bedrijfspand fiscal vriendelijk in box 3 – laagbelast – incasseren.
Uw BV moet zakelijk handelen met uw kinderen: de prijs van het pand én de huurcondities moeten zakelijk zijn. Als uw BV een boekwinst maakt op de verkoop van het pand kan die winst zeer waarschijnlijk belastingvrij in een herinvesteringsreserve worden ondergebracht. De BV moet dan wel aan kunnen tonen dat zij op niet al te lange termijn in andere bedrijfsmiddelen gaat (her-)investeren. Dat hoeft niet per se in een bedrijfspand te zijn. Of heeft uw bv nog compensabele verliezen aan de recente crisisperiode overgehouden? Dan kunt u de boekwinst op de verkoop van het pand met die verliezen verrekenen. De overdracht van het pand kost 6% overdrachtsbelasting. Dat is een drempel die terugverdiend moet worden. Laat uw adviseur het eens doorrekenen.

Bezwaar maken tegen WOZ-waarde

De WOZ-waarde is een belangrijke factor bij de fiscale afschrijving op vastgoed. Ga na of de gemeente de WOZ-waarde van uw pand wel correct heeft vastgesteld. Laat uw adviseur zo nodig bezwaar maken tegen de WOZ-beschikking. Let op: bezwaar maken kan uitsluitend tegen de WOZ-beschikking en wel binnen zes weken na dagtekening ervan. U kunt de WOZ-waarde niet (meer) ter discussie stellen bij de vaststelling van de aanslag inkomsten- of vennootschapsbelasting!

WOZ: werktuigenvrijstelling goed toegepast?

De Wet WOZ kent een afzonderlijke vrijstelling voor werktuigen. Die behoren (in fiscale zin) niet tot het gebouw en dat betekent dat daarop ook de afschrijvingsbeperking voor vastgoed niet van toepassing is. De wetgever heeft dat expliciet geregeld: een voor de WOZ vrijgesteld werktuig wordt niet als een onderdeel tot het gebouw gerekend, maar als een afzonderlijk (afschrijfbaar) bedrijfsmiddel beschouwd.
Een werktuig moet aan drie voorwaarden voldoen om onder de WOZ-werktuigenvrijstelling te vallen:
• het werktuig moet onroerend zijn en hoofdzakelijk (voor meer dan 70%) dienstbaar zijn aan het (productie)proces dat in het gebouw plaatsvindt. Het gaat hierbij vooral om werktuigen die al dan niet aard- en nagelvast verbonden zijn aan het gebouw én die een productiefunctie vervullen in een industrieel proces. Denk aan meet- en regelapparatuur, schakelapparatuur, trafo’s, compressoren, aggregaten, verpakkingsinstallaties, weegapparatuur, pompen, meters, roerwerken, hijsinstallaties en kantineapparatuur. Is sprake van een werktuig dat dienstbaar is aan het gebouw zelf, in die zin dat het werktuig het gebouw beter geschikt maakt voor gebruik, dan is de vrijstelling niet van toepassing. Dat is bijvoorbeeld het geval bij liften, roltrappen, verwarmings- en ventilatiesystemen;
• het werktuig moet uit het gebouw kunnen worden verwijderd zonder dat daarbij een ernstige beschadiging aan het werktuig wordt toegebracht. Anders gezegd: het werktuig moet verwijderd kunnen worden met behoud van zijn waarde;
• het werktuig mag geen ‘gebouwd eigendom’ zijn. Denk aan een opslagtank, hoogspanningsmasten of een windmolen. Deze objecten zijn geen gebouw (in fiscale zin, de afschrijvingsbeperking is derhalve niet van toepassing), maar het zijn wél gebouwde eigendommen.

Ga na of de werktuigenvrijstelling in uw situatie correct is toegepast.

Géén beperkte afschrijving gehuurd gebouw

De afschrijvingsbeperking voor gebouwen geldt niet voor gebouwen die van derden worden gehuurd. Huur blijft volgens de normale regels aftrekbaar als bedrijfskosten. Ook blijft het mogelijk om af te schrijven op de investeringen in een huurrecht. Zo’n investering leidt tot een ‘economisch goed’, de waardevolle investeringen die een huurder verricht in het gehuurde gebouw. Het huurrecht krijgt voor de huurder door deze investeringen een bijzondere waarde.
Is sprake van verhuur van het pand tussen verbonden lichamen of tussen verbonden natuurlijke personen, dan gelden anti-misbruikbepalingen. De huurder en verhuurder worden dan gezamenlijk beschouwd, waardoor het pand voor de afschrijvingsbeperking als één geheel wordt behandeld. Meerderjarige kinderen zijn geen verbonden personen. Zij kunnen eigenaar zijn van een gebouw, terwijl de ondernemer (of zijn BV) als huurder in dat pand belangrijke investeringen verricht en daarop onbeperkt kan afschrijven.

Onderhoudskosten: eerder aftrekbaar met een KER

Onderhoudskosten zijn aftrekbaar in het jaar waarin de uitgaven zijn gedaan. Die aftrek kan naar voren worden gehaald door een kostenegalisatiereserve (een KER) te vormen. Dit is mogelijk als de bedrijfsuitoefening van dit jaar kosten heeft veroorzaakt, terwijl de met die kosten samenhangende uitgaven pas in een later jaar zullen worden gedaan. Voorwaarde voor de reserve is wel dat het om een substantieel bedrag aan kosten gaat. Als u een kostenegalisatiereserve ultimo 2018 wilt opvoeren, moet u nog dit jaar voor bescheiden zorgen waarmee u die reserve kunt onderbouwen. Denk bijvoorbeeld aan een reserve voor de kosten van toekomstig onderhoud aan uw bedrijfspand. Voor de onderbouwing van zo’n reserve kan een rapport van een aannemer of architect, met daarin de te verrichten werkzaamheden en de daarmee gemoeide kosten, goede diensten bewijzen.

Asbestsanering: benut de fiscale stimulansen

De ondernemer die investeert in het saneren van asbest komt in aanmerking voor de milieu-investeringsaftrek (MIA), en bij een combinatie met het plaatsen van zonnepanelen, ook de vervroegde afschrijving milieu-investeringen (VAMIL). Dit geldt ook voor investeringen in een woonhuis of woonschip. De MIA biedt een extra aftrek van 27% bij het vervangen van asbesthoudende platen op daken. Voorwaarde is wel dat de asbestplaten aantoonbaar zijn verwijderd door een gecertificeerd bedrijf en dat sprake is van gescheiden afvoer van het asbesthoudende materiaal. De VAMIL kan evenzeer van toepassing zijn op een dergelijke investering. Deze willekeurige afschrijving biedt een liquiditeits- en rentevoordeel: 75% van de kosten kunnen willekeurig oftewel vrij worden afgeschreven. Let op: de melding voor MIA/VAMIL moet binnen 3 maanden na het aangaan van de investeringsverplichting zijn gedaan bij het eLoket van RVO.nl.

HIR: zorg voor een onderbouwing

De ondernemer die een bedrijfsmiddel met boekwinst verkoopt, kan die boekwinst onderbrengen in een herinvesteringsreserve en zo de directe belastingheffing over die boekwinst voorkomen. Vereist is dan wel dat de ondernemer het voornemen heeft om te herinvesteren. De herinvestering moet plaatsvinden in hetzelfde jaar of de drie volgende jaren.
Bij de afboeking van de herinvesteringsreserve moet rekening worden gehouden met de boekwaarde-eis. Na afboeking van de herinvesteringsreserve mag de boekwaarde van het nieuwe bedrijfsmiddel niet lager uitkomen dan de boekwaarde van het vervreemde bedrijfsmiddel. Dit is een lastige eis die in de praktijk tot het nodige rekenwerk leidt. Als u ultimo 2018 gebruik wilt maken van de herinvesteringsreserve, moet u maatregelen treffen om uw herinvesteringsvoornemen op die datum te kunnen aantonen. Denk aan het vastleggen van de voorgenomen investeringen in een directiebesluit, aangevuld met vastleggingen van de concrete stappen die u heeft ondernomen om de herinvestering gestalte te (kunnen) geven. Houd er rekening mee dat veelal achteraf wordt getoetst of daadwerkelijk is geherinvesteerd. Het voornemen tot herinvestering is niet alleen van belang voor de vraag of de reserve kan worden gevormd, maar ook of die reserve in de volgende (drie) jaren kan worden gehandhaafd. Zorg ervoor dat u de gegevens bij de hand heeft waarmee u het herinvesteringsvoornemen in die drie jaren kunt aantonen!
De Hoge Raad heeft in 2014 beslist dat al aan de herinvesteringsverplichting is voldaan als de verplichting tot verwerving van een bedrijfsmiddel is aangegaan; wachten tot aflevering is niet noodzakelijk.

Studiekosten: het op peil houden van kennis

De ondernemer die studiekosten maakt, kan die als bedrijfskosten opvoeren. Maar die aftrek blijft beperkt tot de kosten van het op peil houden van kennis. Als de ondernemer studiekosten maakt voor een uitbreiding van zijn vakbekwaamheid is géén aftrek mogelijk. Het ‘op peil houden’ heeft volgens de Hoge Raad – zo blijkt uit een recente uitspraak – een economische lading: het aanvullen van kennis, die nodig is om de economische positie van de onderneming te handhaven, valt hier ook onder.
Als de studiekosten zien op het verwerven van nieuwe vakbekwaamheid of het uitbreiden daarvan waardoor ook de aard van de producten en/of diensten wijzigt, zijn de studiekosten niet aftrekbaar. De economische identiteit van de onderneming wijzigt dan. De bakker die studeert voor fotograaf kan de scholingskosten niet ten laste van zijn winst uit onderneming brengen. Het betreft een geheel andersoortige activiteit.

Uitkering kredietverzekering kost geen btw

Heeft u, ondernemer, zich verzekerd tegen het risico dat uw afnemers niet betalen? Als de verzekeraar een schadepost honoreert en u die vergoedt, wordt die uitkering niet aangemerkt als een (gedeeltelijke) betaling door de afnemer. U behoudt het recht om de btw op de niet betaalde factuur terug te vragen bij de Belastingdienst.

Koopschuld niet omzetten in een leenschuld!

Hebt u afnemers die hun facturen niet betalen?
Dan kunt u de btw op die facturen terugvragen bij de Belastingdienst, en wel op het tijdstip dat redelijkerwijs komt vast te staan dat de afnemer niet zal betalen.
Let op: als u zo’n koopschuld omzet in een leenschuld – doordat u met de wanbetalende afnemer afspreekt dat hij zijn schuld in meerdere (jaar)termijnen mag voldoen – verspeelt u het recht op de btw-teruggave. Door die omzetting wordt de koopschuld geacht te zijn betaald.

Oninbare vorderingen: btw-teruggaaf per 2018

De teruggaaf van btw op oninbare vorderingen is per 1 januari 2017 sterk vereenvoudigd. Het recht op teruggaaf ontstaat op het tijdstip dat de oninbaarheid van de vordering kan worden vastgesteld. Dat is in ieder geval zo als de afnemer na één jaar nog niet betaald heeft. Dat jaar begint niet te lopen op de factuurdatum, maar op de datum dat de vordering opeisbaar is, ná het verstrijken van de betalingstermijn (van veelal 30 dagen). Deze regeling geldt ook als de overeenkomst tot levering van goederen of het verrichten van diensten is geannuleerd, verbroken of ontbonden, én als een prijsvermindering of kwijtschelding heeft plaatsgevonden na de levering van de goederen c.q. het verrichten van de dienst. Als een oninbare vordering later alsnog (gedeeltelijk) wordt voldaan, wordt de daarmee overeenkomende omzetbelasting opnieuw verschuldigd. De ondernemer hoeft ook geen afzonderlijk teruggaafverzoek meer in te dienen: het oninbare btw-bedrag kan in de btw-aangifte in mindering worden gebracht op de periodiek af te dragen omzetbelasting. Bij overdracht van de vordering, zoals bij factoring, treedt de overnemer voor de teruggaafregeling in de positie van de verkoper. Na zo’n overdracht moet voor de btw-teruggaaf nog wél een afzonderlijk verzoek worden ingediend.

De termijn van één jaar geldt ook in de omgekeerde situatie, voor de ondernemer die de in rekening gebrachte btw als voorbelasting in aftrek heeft gebracht en de factuur niet heeft betaald. De ondernemer moet de in aftrek gebrachte btw weer afdragen.

Late betalers: breng wettelijke rente in rekening

Betalen uw afnemers alsmaar te laat? Ver ná de contractuele betalingstermijn? Dan kunt u het te vorderen bedrag verhogen met de wettelijke rente. Voor het in rekening brengen van die rente hoeft u geen schriftelijke aanmaning te sturen. U heeft recht op de wettelijke rente zodra de afgesproken betalingstermijn is verstreken. U kunt de rente in rekening brengen vanaf het tijdstip dat de afnemer de betalingstermijn overschrijdt. Heeft u (in uw algemene voorwaarden) geen betalingstermijn opgenomen, dan geldt de wettelijke termijn van dertig dagen. De wettelijke rente is 8% voor handelstransacties, tussen ondernemers of met de overheid, en 2% voor transacties met consumenten.

Buitenlands inkomen: 12 jaar navorderbaar

De wet kent een verlengde navorderingstermijn van 12 jaar voor – verzwegen – inkomen dat ‘ in het buitenland wordt gehouden of is opgekomen’. De Hoge Raad heeft dat ‘opkomen in het buitenland’ ruim uitgelegd: de verlengde navorderingstermijn is ook van toepassing op inkomsten die in Nederland zijn verkregen en die naar een rekening in het buitenland zijn overgeboekt en zo verborgen zijn gehouden voor de Nederlandse fiscus.
Financiën heeft die uitspraak genuanceerd: de staatssecretaris wijst verlengde navordering af als de in Nederland verkregen zwarte inkomsten eerst enige tijd in Nederland zijn bewaard en pas later naar het buitenland zijn overgebracht.

Voer een voorziening op!

Als ondernemer kunt u uitgaven die u in de komende jaren gaat doen, nu reeds ten laste van de bedrijfsresultaten brengen als die kosten en lasten zijn opgeroepen door de bedrijfsuitoefening in 2018. Denk aan de kosten van onderhoud van het bedrijfspand, vervuiling van het bedrijfsterrein, de kosten van garantie op in 2018 verkochte artikelen, reorganisatiekosten enzovoort.
Voor al die toekomstige uitgaven kan dit jaar al een voorziening worden getroffen ten laste van de bedrijfsresultaten over 2018. Met zo’n voorziening rekent u de kosten toe aan het jaar waarin die thuishoren én u incasseert de belastingbesparing op de toekomstige uitgaven eerder in de tijd. De voorwaarden voor het vormen van een voorziening zijn:
• de toekomstige uitgaven vinden hun oorsprong in feiten of omstandigheden die zich voorafgaand aan de balansdatum hebben voorgedaan; én
• er bestaat een redelijke mate van zekerheid dat die uitgaven zich zullen voordoen; én
• die uitgaven kunnen ook overigens aan de periode voorafgaand aan de balansdatum worden toegerekend.

Ultimo 2018 kunt u een voorziening opvoeren voor alle tot dat tijdstip veroorzaakte kosten, óók voor de kosten die in een eerder jaar zijn ontstaan. Inhaal van ‘oude’ kosten uit voorgaande jaren is toegestaan. Maar die inhaal is wél beperkt tot de kosten die betrekking hebben op de periode dat u de betreffende zaak in eigendom hebt: de kosten die zijn ontstaan voordat u dat bedrijfsmiddel verkreeg worden geacht begrepen te zijn in de koopprijs van de betreffende zaak. Ga met uw adviseur na welke voorzieningen u kunt opvoeren.

Pas op: extra pensioenlasten bij waardeoverdracht

Werknemers hebben het wettelijk recht om bij verandering van baan hun opgebouwde pensioenkapitaal mee te nemen naar de pensioenregeling van de nieuwe werkgever. De pensioenuitvoerder is verplicht om mee te werken aan deze waardeoverdracht. Zo’n waardeoverdracht kan de oude werkgever onverwachts veel extra geld kosten.
Bij de overdracht van het pensioenkapitaal moet de waarde van de bij de oude werkgever opgebouwde pensioenaanspraken worden vastgesteld. Een belangrijke factor daarbij is de te hanteren rekenrente. Bij eindloon- of middelloonregelingen – de meest voorkomende pensioenregelingen in ons land – moet de waarde van de pensioenaanspraken worden vastgesteld tegen het zogenaamde Wettelijk Standaard Tarief (WST). Dit is de wettelijke overdrachtswaarde; de Nederlandsche Bank stelt jaarlijks het daarvoor te hanteren rentepercentage vast. Verzekeraars en pensioenfondsen berekenen de waarde van de opgebouwde pensioenaanspraken op basis van marktrente. En die kan fors afwijken van de WST. Als de rente volgens het WST lager is dan de rente waarmee verzekeraars en pensioenfondsen rekenen, is er minder vermogen opgebouwd dan de wettelijke overdrachtswaarde. En dat mag – moet ! – de oude werkgever betalen, ook al is de werknemer al geruime tijd uit dienst! Per werknemer kan dit om grote bedragen gaan. U kunt zich als werkgever tegen dit risico verzekeren.

Is uw dineradministratie op orde?

Als ondernemer heeft u vaak zakelijke lunches en diners, met zakenrelaties, cliënten, prospects, medewerkers, enzovoorts. De kosten daarvan kunt u als bedrijfskosten opvoeren, maar dan moet u het zakelijk karakter van die uitgaven wel kunnen onderbouwen. Als de Belastingdienst deze kosten bij een boekenonderzoek onder de loep neemt, wil de controleur weten met wie en waarom u buiten de deur bent gaan eten. Goede kans dat u dat jaren later niet meer uit uw geheugen kunt ophalen. Zorg er voor dat u – in uw digitale agenda of op de restaurant bon – vastlegt met wie en waarom u uit eten gaat. Met een adequate dineradministratie stelt u de kostenaftrek veilig. Een recente uitspraak van Hof Den Bosch toont de noodzaak van zo’n administratie aan.

Let op de vakantiedagen!

Als werkgever moet u de vakantiedagen van uw werknemers registreren. In de verlofadministratie moet u een onderscheid maken tussen wettelijke en bovenwettelijke vakantiedagen. De wettelijke vakantiedagen – vier keer de arbeidsduur per week – vervallen als uw werknemer die niet binnen zes maanden na het kalenderjaar heeft opgenomen. De vakantiedagen over 2018 moeten dus vóór 1 juli 2019 zijn opgenomen. Daarop geldt een uitzondering als de werknemer door drukte op de zaak of wegens ziekte geen verlof heeft kunnen opnemen. Bovenwettelijke vakantiedagen, de extra vrije dagen op grond van een arbeidsovereenkomst of cao, blijven langer doorlopen. Deze dagen verjaren na vijf jaar. Het kan geen kwaad om deze informatie te delen met uw werknemers.

Met BMKB krijgt u meer krediet

Lukt het niet zo best om bij de bank een bedrijfskrediet te krijgen? Biedt u – volgens de bank – te weinig zekerheid? In dat geval kan de BMKB soelaas bieden. Als u die regeling kunt benutten, staat de overheid garant staat voor een deel van de lening. En dan is de bank eerder bereid om uw onderneming een lening te verstrekken.
De BMKB borgstellingsregeling is bestemd voor ondernemingen met maximaal 250 werknemers met een jaaromzet tot 50 miljoen euro óf een balanstotaal tot 43 miljoen euro. Voor startende en innoverende bedrijven gelden extra gunstige voorwaarden. Het aanvragen van de BMKB garantieregeling gebeurt via de bank. Voor meer informatie zie: Borgstelling MKB Kredieten (BMKB).

Let op de kostenaftrekbeperking

In de wet zijn diverse kostensoorten opgesomd die beperkt of in het geheel niet aftrekbaar zijn van de bedrijfswinst. Beperkt aftrekbaar zijn de kosten van voedsel, drank en genotmiddelen, representatie -daaronder begrepen recepties, feestelijke bijeenkomsten en vermaak – en van congressen, seminars, excursies, studiereizen en dergelijke, inclusief reis- en verblijfkosten. Deze kosten zijn tot een bedrag van € 4.500 niet aftrekbaar. U kunt er ook voor kiezen deze kosten voor 80% in aftrek te brengen. Dat is voordelig als de beperkt aftrekbare kosten over 2018 minder dan € 22.500 bedragen.
Voor bv’s geldt een soortgelijke regeling, maar het niet-aftrekbare bedrag voor bv’s bedraagt 0,4% van de loonsom in de bv, indien de uitkomst daarvan meer is dan € 4.500. De aftrek voor BV’s is geen 80%, maar 73,5%.
Vraag uw adviseur welke van beide regelingen in uw situatie het voordeligste uitpakt.

Voorkom de inlenersaansprakelijkheid

Als u als ondernemer personeel inleent van een andere werkgever, kunt u – als die uitlenende werkgever zijn fiscale verplichtingen niet nakomt – als inlener aansprakelijk gesteld worden voor de loon- en omzetbelasting die de uitlener verschuldigd is over de aan u geleverde prestaties. Voor zo’n aansprakelijkstelling is wel vereist dat het ingeleende personeel onder uw toezicht of leiding heft gewerkt.
Let op: de Belastingdienst neemt aan dat dit al snel het geval is, zeker bij relatief eenvoudige werkzaamheden als bijvoorbeeld de diensten van een schoonmaakbedrijf. Regel die werkzaamheden zo, dat u geen toezicht of leiding over die ingeleende arbeidskrachten hoeft uit te oefenen. Dat kan u bij een déconfiture van de uitlener veel geld schelen.

Check uw sectorindeling!

De Belastingdienst controleert de sectorindeling van bedrijven nadrukkelijk. Die sectorindeling is beslissend voor de hoogte van de sectorpremie en die kan van invloed zijn op de hoogte van de gedifferentieerde premie Werkhervattingskas die een werkgever moet betalen. Veel werkgevers zijn in een onjuiste sector ingedeeld en hanteren een onjuiste sectorpremie: sommige werkgevers betalen te weinig premie, anderen juist (veel) te veel.
Check of u in de juiste sector bent ingedeeld en de juiste premies betaalt: zie ook Nota premievaststelling sectorfondsen 2018 (PDF).
Als uw bedrijf in de verkeerde sector is ingedeeld, kunt u dat niet zomaar aanpassen in uw loonprogramma. U moet de afwijking schriftelijk melden bij de Belastingdienst. Die bepaalt dan of en zo ja, per wanneer, de andere sectorindeling voor u van toepassing is. Het toepassen van een ‘onjuiste’ sectorpremie kan niet alleen leiden tot naheffingen, maar ook boetes.

Doe de Waadi-check

Leent u wel eens – tijdelijk – uitzendkrachten in? Van een erkend uitzendbureau, een banenpool of een payroller? Of van een collega-ondernemer? Check dan of die uitlener wel als uitzendonderneming geregistreerd staat in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel. Als u personeel inleent van een niet-geregistreerde uitzendonderneming kan u dat duur komen te staan. De uitlener én inlener kunnen dan beboet worden. Die boetes zijn fors: € 12.000 per werknemer bij de eerste overtreding en bij recidive een veelvoud tot maximaal € 76.000! U kunt als inlener snel checken of de uitlener aan de Waadi-registratie voldoet, met de Waadi-check: zie op Ondernemersplein.nl, Waadi check.

Buitenlands personeel: altijd checken

Bent u van plan om een of meer buitenlandse werknemers aan te trekken? Ga dan naar ondernemersplein.nl: Buitenlands personeel en ga na hoe u dat personeel op de juiste wijze in dienst moet nemen. U moet zich houden aan de Wet arbeid vreemdelingen.

Pak de loonkostenvoordelen

De overheid wil kwetsbare groepen werknemers betere kansen geven op de arbeidsmarkt. Om werkgevers daarbij te betrekken biedt de overheid hen diverse voordelen in de loonkostensfeer. Per 1 januari 2018 zijn er vier nieuwe loonkostenvoordelen (LKV’s) ingevoerd. Dat zijn jaarlijkse tegemoetkomingen op grond van de Wet tegemoetkomingen loondomein die werkgevers duizenden euro’s voordeel kunnen opleveren. De vier nieuwe regelingen vervangen de huidige premiekorting oudere werknemer en de premiekorting arbeidsgehandicapte werknemer.
Per 1 januari 2018 zijn er vier nieuwe loonkostenvoordelen ingevoerd, te weten:
1. LKV oudere werknemer;
2. LKV arbeidsgehandicapte werknemer;
3. LKV doelgroep banenafspraak en scholingsbelemmerden;
4. LKV herplaatsen arbeidsgehandicapte werknemer.
Een werkgever kan voor meerdere werknemers recht hebben op een loonkostenvoordeel. Werkgever én werknemer moeten aan diverse voorwaarden voldoen om voor een LKV in aanmerking te komen. Die voorwaarden verschillen per LKV.

Check de digitale calculator Belastingvoordeel

Sociale Zaken, de Belastingdienst en het UWV hebben een digitale calculator ontwikkeld waarmee een werkgever zijn voordeel kan berekenen als hij van plan is om mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt of met een arbeidsbeperking in dienst te nemen. Zie ook Premiekortingen, lage-inkomensvoordeel en loonkostensubsidie calculator.

Fitness mag, wellness niet

Biedt u, werkgever, uw medewerkers gratis bedrijfsfitness? Met een abonnement op de sportclub, in de vrije ruimte van de werkkostenregeling, of bij u op de zaak?
Let op: Financiën verstaat onder fitness uitsluitend de conditie- of krachttraining van werknemers onder deskundig toezicht, niet allerlei extra faciliteiten die luxe sportclubs bieden, zoals een bezoekje aan de zonnebank of sauna, kinderopvang tijdens het sporten, en dergelijke. Die componenten van het abonnement vallen buiten de fiscale gunstregeling voor bedrijfsfitness. Check het fitnessabonnement van uw medewerkers.

Meewerkende familieleden: regel de werknemersverzekering

Werken er een of meer familieleden bij u in de zaak? En wilt u die familieleden onder de werknemersverzekeringen (WW, ziektewet, e.d.) laten vallen? Zorg dan voor een schriftelijke arbeidsovereenkomst. En een onderbouwing van de gezagsverhouding, bijvoorbeeld door een schriftelijke vastlegging van de werkafspraken. Met die documenten kunt u het recht op uitkeringen krachtens de werknemersverzekering veilig stellen.

Uw studentenkind: geen toelage, maar loon

Hebt u een studerende zoon of dochter? En moet u hem/haar iedere maand weer een flinke toelage verstrekken? Ga na of u uw zoon of dochter niet op de payroll van uw onderneming kunt zetten. Een baantje bij u in de zaak is snel gevonden, en dat pakt fiscaal voordelig uit! Uw zoon of dochter kan – door de heffings- en arbeidskorting – een kleine € 7.000 per jaar belastingvrij verdienen, en u kunt dat loon als bedrijfskosten opvoeren. Dat is een fiscaal aftrekbare studietoelage van bijna € 600 in de maand. Overleg met uw adviseur hoe u de dienstbetrekking voor uw zoon of dochter zakelijk kunt invullen.

Fooien in de horeca: forfaitair loon

Bent u als ondernemer actief in de horecasector? En krijgen uw personeelsleden fooien van de klanten? Dan heeft u als werkgever te maken met de fooienregeling. Als u uw medewerkers minder loon betaalt dan het bedrag waarop zij recht hebben (volgens de geldende regels, de wet of de CAO), moet u dat verschil verlonen en daar loonheffing over afdragen. De fiscus gaat er van uit dat uw werknemers het verschil met het wettelijk of CAO-loon aan fooien ontvangen. Dat fooienforfait behoort tot het belastbare loon. Krijgen uw werknemers meer fooien dan dat forfaitbedrag – en weet u daarvan, bijvoorbeeld omdat u de fooienpot verdeelt – dan moet u het hogere bedrag tot het loon rekenen. Als u de fooien niet verloont, kan u dat op een naheffingsaanslag met boete komen te staan. Let op: het fooienforfait geldt uitsluitend voor bedienend personeel. Dus niet voor uw medewerkers die in de keuken werken.

Loondoorbetaling bij ziekte beperkt

Voor werkgevers met minder dan 25 werknemers wordt de verplichte loondoorbetaling bij ziekte één jaar in plaats van thans nog twee jaar. De collectieve kosten van het tweede jaar worden gedekt via een lastendekkende premie, te betalen door kleine werkgevers.
Rutte III wil ook de regels rond de premieheffing aanpassen: de hoogte van de WW-premie wordt gekoppeld aan het type arbeidscontract. Voor werknemers met een kortdurend contract gaat dan een hogere premie gelden dan voor werknemers met een langer lopend contract.
De periode van premiedifferentiatie in de WGA (Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten) wordt verkort van tien jaar naar vijf jaar. Daarmee wordt voor alle werkgevers de periode aanzienlijk beperkt waarin zij risico lopen ingeval een van hun werknemers arbeidsongeschikt wordt.

Kerstpakketten: houd de kosten in de hand!

Gaat u dit jaar weer kerstpakketten uitdelen aan uw werknemers en relaties?
Let op: kerstpakketten pakken vaak veel duurder uit dan u denkt. Dat komt omdat u de kerstpakketten vrij van belasting wilt weggeven. Beter gezegd: moet geven. Als u iemand een geschenk geeft, en die ander moet daar belasting over betalen, werkt dat niet zo relatiebevorderend. En dat was toch de bedoeling van het relatiegeschenk.
U kunt er voor kiezen om het kerstpakket voor uw medewerkers in de vrije ruimte van de werkkostenregeling te stoppen. Voor de werknemers is het pakket dan belastingvrij, u kunt de kosten ten last van de winst brengen. Komt u met de kostprijs van pakketten (inclusief BTW) boven de vrije ruimte uit, dan loopt u tegen een eindheffing van 80% op. De btw op de aanschaf van het kerstpakket is vaak niet als voorbelasting verrekenbaar.
Hier loopt u tegen het BUA op, het Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting. De btw is slechts aftrekbaar als de werknemer in dat jaar niet meer dan € 227 aan personeelsvoorzieningen heeft gehad. Heeft de werknemer een auto van de zaak, dan gaat het dus altijd fout: géén btw-aftrek op het kerstpakket.

Kerstpakketten voor uitzendkrachten en zzp-ers

Kerstpakketten zijn populair. Iedere werkgever weet dat hij zich daar niet aan kan onttrekken. U kunt het kerstpakket voor uw werknemers gratis en belastingvrij verstrekken in de vrije ruimte van de werkkostenregeling. Pas op: dat kan niet voor de kerstpakketten voor uitzendkrachten en zzp-ers: dat zijn geen werknemers van u dus die vallen niet onder werkkostenregeling. Voor deze medewerkers moet u de belastingheffing afkopen tegen de eindheffingsregeling voor niet-werknemers. Dat is 45% bij een kerstpakket tot € 136; kost het pakket meer, dan is de eindheffing 75%. Datzelfde geldt ook voor de kerstpakketten voor uw relaties.

Benut de studiekosten van uw medewerkers

De aftrek van studiekosten voor particulieren / uw medewerkers is in de laatste jaren fors beperkt. De aftrek is beperkt tot het college of inschrijf- geld, plus de door de opleiding verplicht gestelde leer- en beschermingsmiddelen. Daarbij is computerapparatuur expliciet uitgesloten. Per 1 januari 2020 vervalt deze aftrekpost!
Voor een werkgever gelden die beperkingen niet. Hij kan zijn werkstudenten een vrije vergoeding geven voor aanvullende scholingsuitgaven die de werkstudent zelf niet kan aftrekken. Dat biedt ruimte voor een fiscaal aantrekkelijk een-tweetje: u vergoedt de studiekosten, de werknemer levert brutosalaris in. Dat is fiscal voordelig voor twee.

Personeelreisje: ga niet de boot in!

Wilt u met uw personeel een dagje uit? Goed plan, moet u doen. Prima voor de onderlinge verstandhouding en dat draagt bij aan goede bedrijfsresultaten. Maar u kunt dan beter niet een dagje gaan varen. De belastingrechter heeft beslist dat de kosten van de boot bij een personeelsreisje niet aftrekbaar zijn. De wet kent een aftrekbeperking voor de kosten van vaartuigen die gebruikt worden voor representatieve doeleinden en die aftrekbeperking geldt ook voor personeelsreisjes!

Benut de hoge vrije verhuiskostenvergoeding

Als een werknemer voor zijn werk moet verhuizen, kan zijn werkgever hem daarvoor een belastingvrije vergoeding geven. De verhuiskostenregeling kent een dubbele vrijstelling: een vrije vergoeding van de kosten van het overbrengen van de inboedel plus een vrijgesteld bedrag voor de overige verhuiskosten zoals herinrichtingskosten.
Dat vrijgestelde bedrag aan verhuiskostenvergoeding is € 7.750. Dat maximumbedrag kan aan alle verhuizende werknemers worden verstrekt. De vrije vergoeding is bestemd voor werknemers die op meer dan 25 kilometer afstand van hun werk wonen en die gaan verhuizen naar een woonplaats op minder dan 10 kilometer van hun werk. Voor een vrije verhuiskostenvergoeding zonder nadere voorwaarden kwalificeert uitsluitend nog een verhuizing naar een woning binnen 10 kilometer van de arbeidsplaats als de werknemer voordien op een afstand van meer dan 25 kilometer van zijn werk woonde. Als de werknemer vanuit zijn woonplaats op meer dan 10 maar minder dan 25 kilometer afstand van zijn werk verhuist naar een woning binnen een straal van 10 kilometer van zijn werk, dan moet hij aannemelijk maken dat die verhuizing op zakelijke gronden plaatsvindt. Als werkgever kunt u de vrije vergoeding van € 7.750 ‘delen’ met uw medewerker als hij ‘in ruil’ voor een vrije verhuiskostenvergoeding een bedrag aan salaris in geld inlevert.

Nieuwe medewerker: check het concurrentiebeding

Hebt u bijna een medewerker van uw concollega weggekaapt? Vergeet dan niet om na te gaan, vóórdat u hem in dienst neemt, of hij bij zijn huidige werkgever geen concurrentiebeding heeft getekend. Als nieuwe werkgever bent u verplicht om dat te onderzoeken. Reageert de persoon in kwestie ontwijkend op uw vraag naar het beding, zorg er dan voor dat u van hem een schriftelijke verklaring krijgt met de mededeling dat hij geen concurrentiebeding heeft ondertekend. Blijkt er nadien wél een concurrentiebeding te bestaan en hebt u als nieuwe werkgever daar geen navraag naar gedaan, dan kunt u daarvoor een boete krijgen. Bij zeer ernstige nalatigheid kan de rechter u zelfs dwingen om de arbeidsovereenkomst te beëindigen.

Liever een relatie- dan een concurrentiebeding

Als ondernemer wilt u uw zakelijke belangen beschermen. U wilt voorkomen dat uw werknemers met de kennis en ervaring die ze binnen uw bedrijf hebben opgedaan, goede sier bij de concurrent gaan maken. Een concurrentiebeding moet dat voorkomen. Veel werkgevers willen hun werknemers in zo’n concurrentiebeding zo ongeveer alles verbieden, maar dat vindt de rechter niet goed. Als het beding ‘onredelijk beperkend’ is voor de werknemer, zal de rechter het concurrentiebeding geheel of gedeeltelijk vernietigen. Als werkgever kunt u dat risico beperken door het concurrentiebeding om te zetten in een relatiebeding. Met zo’n beding verbiedt u de werknemer om – als hij bij de concurrent is gaan werken – in contact te treden of te handelen met de zakelijke relaties die hij in loondienst bij u heeft opgebouwd. Zo’n beding beperkt de werknemer niet meer dan nodig is en dat betekent dat de rechter het vrijwel nooit vernietigt.

Verzeker het zakelijk verkeer van uw werknemers

Zitten uw werknemers voor hun werk veel op de weg? Zorg dan voor een goede verzekering van dat verkeer! De rechter heeft onlangs weer beslist dat een werkgever aansprakelijk is voor de schade die de werknemer oploopt bij een reis onder werktijd. Als u uw werknemers voor hun werk ‘onverzekerd’ laat reizen, draait u voor hun schade tijdens die zakelijke reizen op. Die schadeplicht geldt als uw werknemers per auto reizen, maar ook als zij als voetganger of fietser aan het verkeer deelnemen. Voor schade bij woon-werkverkeer is de werkgever niet aansprakelijk. Tenzij in dat ritje van huis naar kantoor – en terug – een zakelijk element zit, bijvoorbeeld het wegbrengen van spullen, het ophalen van een collega.

Let op de werkplek van uw thuiswerkers

Hebt u, werkgever, meerdere werknemers die thuis voor u werken? Zorg er dan voor dat hun werkplek thuis op orde is. Als de thuiswerkplek niet voldoet aan de ARBO-wetgeving en de werknemer daardoor schade lijdt – bijvoorbeeld omdat hij tijdelijk arbeidsongeschikt wordt – kunt u als werkgever daarvoor aansprakelijk worden gesteld. Dat heeft het gerechtshof in Amsterdam beslist in een procedure van een werknemer van een pensioenbedrijf, die door RSI volledig arbeidsongeschikt was geraakt omdat de werkplek thuis niet aan ARBO-regelgeving voldeed. De werkgever had ervoor moeten zorgen dat de werknemer thuis op ergonomisch verantwoorde wijze kon werken.

Ontslagrecht en ontslagvergoeding

Rutte III wil het ontslagrecht gaan versoepelen. De Wet Werk en Zekerheid heeft er toe geleid dat ontslag in bepaalde situaties onnodig wordt bemoeilijkt. Dat maakt werkgevers huiverig om contracten voor onbepaalde tijd aan te bieden. Werkgevers lopen tegen situaties aan waarin er op grond van de afzonderlijke ontslaggronden onvoldoende basis is voor ontslag, maar dat bij een beoordeling van meerdere ontslagredenen tezamen er wél (gedeeltelijk) sprake is van problemen. Bijvoorbeeld als sprake is van verwijtbaar handelen van de werknemer in combinatie met disfunctioneren en een verstoorde arbeidsrelatie. Rutte III vindt dat in die gevallen de rechter – voortaan – de afweging moet kunnen maken of het van de werkgever kan worden verlangd om de arbeidsovereenkomst voort te zetten, of dat ontslag gerechtvaardigd is op basis van de opsomming van verschillende ontslaggronden.

Tegenover deze versoepeling van het ontslagrecht staat dat de rechter de werknemer een extra vergoeding kan toekennen van maximaal de helft van de transitievergoeding, bovenop de al bestaande transitievergoeding.
Werknemers krijgen eerder recht op een ontslagvergoeding, vanaf dag één van hun arbeidsovereenkomst en niet pas na twee jaar dienstverband zoals thans het geval is. Voor werkgevers worden de mogelijkheden verruimd om scholingskosten in mindering te brengen op de ontslagvergoeding.

Smartengeld? Check de smartengeldgids

Heeft een van uw werknemers onder werktijd een ongeval opgelopen? En bent u, werkgever, aansprakelijk gesteld voor letselschade? Met de smartengeldgids kunt u achterhalen welke bedragen aan smartengeld bij welk letsel door de Nederlandse rechter in de afgelopen jaren zijn toegewezen. Zie ook www.smartengeld.nl voor deze lugubere informatiebron: de gids geeft een indicatie, meer niet. Als u als werkgever smartengeld aan de werknemer moet uitkeren vanwege lichamelijk of psychisch letsel, kan zo’n uitkering belastingvrij zijn. U kunt dat belastingvrije karakter verdedigen met een beroep op het Smeerkuilarrest (uit 1983), waarin de Hoge Raad besliste dat zo’n uitkering wel opkomt uit de dienstbetrekking, “maar niet zozeer dat deze als daaruit genoten moet worden beschouwd”. Een belastingvrije uitkering betekent voor u als werkgever dat de uitkering op een wat lager bedrag kan worden vastgesteld. Berust de uitkering op afspraken in de (collectieve) arbeidsovereenkomst of op een rechtspositionele regeling dan is de uitkering wel belast loon. Er is dan een directe verbondenheid met de dienstbetrekking omdat de uitkering zonder de dienstbetrekking niet aan de orde zou zijn geweest.

Vaderschapsverlof / adoptieverlof

Het kraamverlof voor partners gaat per 2019 naar vijf dagen (thans: twee dagen). De werknemer krijgt in die periode zijn loon volledig doorbetaald. Per 1 juli 2020 wordt voor partners een aanvullend verlof ingevoerd van vijf weken, op te nemen in de eerste zes maanden na de geboorte. De werknemer krijgt in deze periode een uitkering van 70% van zijn loon van het UWV. Het adoptieverlof wordt verruimd naar zes weken.

Pak de subsidie voor praktijkleren!

Per 1 januari 2014 is de afdrachtvermindering onderwijs vervangen door een subsidie van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW): de Subsidieregeling Praktijkleren.
De Subsidieregeling Praktijkleren is bedoeld voor de volgende doelgroepen:
• leerlingen die een leerwerktraject volgen in het vmbo;
• deelnemers in het mbo met een opleiding in de beroepsbegeleidende leerweg (BBL);
• studenten die een hbo-opleiding volgen in de techniek of landbouw en natuurlijke omgeving, bestaande uit een combinatie van leren en werken;
• promovendi die tijdelijk zijn aangesteld of een arbeidsovereenkomst hebben bij een universiteit of een onderzoeksinstituut van KNAW of NWO;
• werknemers die promotieonderzoek doen of een opleiding tot technologisch ontwerper volgen.

Bescherm uw handelsnaam en logo

Veel ondernemers denken dat hun bedrijfsnaam goed beschermd is, omdat ze die als handelsnaam of domeinnaam hebben geregistreerd. Dat is ten onrechte: zo’n registratie biedt geen bescherming als een andere ondernemer diezelfde merknaam geregistreerd heeft bij het Benelux Bureau voor de Intellectuele Eigendom (BBIE). Ook denken veel ondernemers dat hun logo voldoende beschermd is door het auteursrecht. Ook hier geldt dat alleen een registratie bij het BBIE voor bescherming zorgt bij merkinbreuk. Voor meer informatie over merkbescherming: zie Octrooi, merk of model?

Let op de btw-factuur

De belastingwet stelt een groot aantal eisen aan de btw-factuur. Aan wat er op moet staan – te weten: de NAW-gegevens van leverancier en afnemer, de datum van uitreiking, het btw-identificatienummer, de hoeveelheid en aard van de geleverde dienst of goederen, het tijdstip van de prestatie, eventuele vooruitbetalingen en kortingen, het btw-tarief en btw-bedrag, het btw-identificatienummer van de afnemer bij een btw-verlegd of intracommunautaire levering, en niet te vergeten: een opvolgend nummer – én het tijdstip waarop de factuur moet worden uitgereikt. Dat is ten laatste de 15de van de maand volgend op de maand waarin de dienst is verricht of de goederen zijn geleverd. De Belastingdienst controleert nadrukkelijk op een correcte en tijdige facturering. Doet u dat ook: de boete per onjuiste factuur kan oplopen tot maximaal € 5.278.

Suppletie btw: actieve meldplicht!

Heeft u te weinig btw afgedragen, over 2017, een ouder jaar, of een van de tijdvakken in het lopende jaar? Heeft u de bijbehorende suppletie nog niet gedaan? Doe dat dan zo snel mogelijk. Sinds 1 januari 2012 zijn ondernemers wettelijk verplicht om een btw-suppletie in te dienen. U moet de suppletie in beginsel indienen met het digitale formulier, te downloaden via de site van de Belastingdienst. Als u niet tijdig een suppletie indient, kan u dat een aanvullende vergrijpboete van maximaal 100% van de meer verschuldigde btw kosten, naast de reguliere verzuim- of vergrijpboete wegens het niet tijdig betalen van de verschuldigde btw. De extra boete is zeker aan de orde als de inspecteur u ‘op het spoor’ is voordat u een suppletie heeft ingediend.
Ondernemers met een btw-suppletie van € 50.000 of meer kunnen rekenen op een boekenonderzoek. Daarbij wordt vooral gekeken naar de schuldvraag voor het betalingsverzuim en de vraag of is voldaan aan de suppletieverplichting die sinds een aantal jaren verplicht is. Zo’n zaak kan bij het Openbaar Ministerie voor een strafrechtelijk onderzoek worden aangemeld.

Btw-vrijstelling voor zzp-ers in de zorg

De Hoge Raad heeft beslist dat zzp-ers in de zorg die zich ‘verhuren’ aan een ziekenhuis om daar medische diensten te verrichten, btw-vrijgesteld zijn. Ook als zij hun werkzaamheden in het ziekenhuis onder leiding en toezicht van een arts of specialist verrichten. Zij verrichten btw-vrijgestelde medische diensten, zij geven medische verzorging aan patiënten in de zin van de btw-wetgeving. Voorwaarde voor de btw-vrijstelling is wel dat de zzp-er een BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaar is.

Inkopen in het buitenland: pas op de KOR

Komt u als btw-onderneming in aanmerking voor de KOR, de kleine ondernemersregeling? Pas dan op met de inkoop van goederen voor uw onderneming in het buitenland. De btw over deze buitenlandse inkopen moet u in de btw-aangifte verantwoorden als verwerving en vervolgens kunt u datzelfde bedrag als voorbelasting aftrekken. Maar de btw over deze verwervingen mag u niet meenemen voor de berekening van de KOR. Door die buitenlandse inkopen kunt u zo de KOR mislopen.

Factuureisen voor de btw: soepel bezien!

Weigert de inspecteur u de aftrek van btw-voorbelasting omdat een of meer facturen niet voldoen aan de strenge factuureisen uit de Wet omzet- belasting? De Hoge Raad heeft recent een uitspraak gedaan waardoor de kans een stuk groter is geworden dat u toch de aftrek krijgt. Ons hoogste rechtscollege heeft beslist dat het niet-voldoen aan de btw-factuureisen niet direct tot gevolg heeft dat de voorbelasting niet aftrekbaar is. Voor die aftrek is voldoende dat de leverancier aan de hand van de factuur te traceren en te identificeren is.

Btw-factuur tot € 100: kassabon is voldoende

Facturen zijn ‘waardepapieren’ voor de omzetbelasting: geen correcte factuur betekent geen aftrek van voorbelasting. De factuurvereisten voor de btw zijn recent sterk vereenvoudigd. Bij een factuurbedrag tot € 100 (inclusief btw) is een kassabon al voldoende als factuur voor de btw-administratie. U hoeft dan geen officiële factuur meer te vragen om de btw-aftrek veilig te stellen. Op de kassabon moet wel staan wat u heeft gekocht, bij welke leverancier, de datum en het te betalen btw-bedrag.

Verbreking btw-fiscale eenheid? Melden

Heeft uw holding-BV de aandelen in een werk-BV verkocht en is daardoor de fiscale eenheid voor de btw tussen die twee BV’s verbroken? Vergeet dan niet om dat schriftelijk te melden bij de bevoegde inspecteur. De BV wet bepaalt expliciet dat de hoofdelijke aansprakelijkheid van de leden van de fiscale eenheid voor de omzetbelasting – natuurlijke personen én lichamen – pas beëindigd wordt als de verbreking van de eenheid bij de inspecteur is gemeld. Niet melden kan een flinke zeperd opleveren: u kunt aansprakelijk gesteld worden voor de btw van de vroegere dochter-BV, zelfs voor de btw die is ontstaan in de periode ná verkoop van de aandelen in deze BV.

Fiscale eenheid btw: een boete kan niet!

Een fiscale eenheid voor de omzetbelasting is als ondernemer belastingplichtig voor die belasting. De fiscale eenheid doet btw-aangifte, de fiscale eenheid krijgt zo nodig naheffingsaanslagen opgelegd, al dan niet met een verzuim- of vergrijpboete.
Veel btw-specialisten zijn het erover eens dat zo’n boete helemaal niet kan! Een fiscale eenheid in de BTW kan volgens hen helemaal niet beboet worden. De Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat overtredingen kunnen worden begaan door natuurlijke personen en rechtspersonen. En een fiscale eenheid is het allebei niet. Het is een fiscale fictie, die voor de samenstellende onderdelen alleen gevolgen heeft in de verhouding met de Belastingdienst.
Voor het opleggen van een bestuurlijke boete is een wettelijke grondslag vereist. Hier geldt: nulla poena sine legem. Nu die wettelijke grondslag ontbreekt kan de fiscale eenheid BTW niet beboet worden. Vergeet u niet bezwaar te maken tegen de nog niet definitief vaststaande boetes op aanslagen BTW opgelegd aan een fiscale eenheid?

Herziening btw goed geregeld?

Als u in het verleden roerende of onroerende zaken heeft aangeschaft en ter zake van die aanschaf de btw geheel of gedeeltelijk in aftrek heeft gebracht, dan moet deze btw bij een gewijzigd gebruik van dat goed herzien worden. Als u het vastgoed in 2018 heeft gebruikt voor handelingen waarvoor geen recht op btw-aftrek bestaat en u alle btw ter zake van de aanschaf van het goed in aftrek heeft gebracht, moet u de herzienings-btw aangeven bij de laatste aangifte van het boekjaar. Hebt u het goed in 2018 gebruikt voor handelingen waarvoor wél recht op aftrek bestaat, en hebt u geen btw ter zake van de aanschaf van het goed in aftrek gebracht, dan hebt u recht op teruggaaf van de herzienings-btw. Ook deze teruggaaf doet u bij de laatste aangifte van het boekjaar. De herzieningstermijn voor vastgoed loopt tien jaar, voor roerende zaken is dat vijf jaar.

Nieuwe regels btw-herziening bij verkoop pand

Gaat u binnenkort uw bedrijfspand verkopen? En hebt u de omzetbelasting op de bouw- of aanschafkosten van dat pand minder dan 10 jaar geleden in aftrek gebracht? Zo ja, dan zit dat pand nog in de btw-herzieningsperiode: als u het pand gaat verkopen, moet u een deel van de bij de bouw of aanschaf in aftrek gebrachte omzetbelasting alsnog aan de fiscus terugbetalen. Dat is per resterend jaar van de herzieningsperiode 1/10 gedeelte van de btw die bij de bouw of aanschaf in aftrek is gebracht. U kunt deze aftrekherziening voorkomen door het pand btw-belast te verkopen. U moet daar samen met de koper voor opteren; dat verzoek kan opgenomen worden in de notariële akte tot levering van het pand, of in een separaat verzoek aan de bevoegde inspecteur. Voor deze btw-belaste levering is vereist dat de koper het pand voor ten minste 90% voor btw-belaste prestaties gaat gebruiken, in het jaar van levering én in het daaropvolgende jaar. De koper moet schriftelijk verklaren dat hij aan deze voorwaarde voldoet. Als de koper zich niet aan deze afspraak houdt en hij het pand voor meer dan 10% voor btw-vrije prestaties gebruikt, of het pand zonder btw doorverkoopt, dan is de herzienings-btw alsnog verschuldigd. De fiscus zal die naheffen.
Die naheffingsaanslag werd voorheen (tot 10 oktober 2013) opgelegd aan de koper, maar dat bleek in strijd met het Europees recht. De fiscus legt de naheffingsaanslag nu op aan de verkoper! Dat betekent dat u als verkoper op moet draaien voor de schade die ontstaat doordat de koper (of een
opvolgend koper) zich niet aan de afspraak houdt om het pand voor tenminste 90% btw-belast te gebruiken. U kunt die schadepost afwentelen op de koper door in de koop- verkoopovereenkomst een bepaling op te nemen dat de btw-schade in dat geval door de koper moet worden gedragen.

Leegstand na btw-vrije verhuur: btw-herziening

De ondernemer die een pand voor de verhuur heeft laten bouwen en die er niet in slaagt om een huurder te vinden, kan toch de volledige omzetbelasting op de bouwkosten als voorbelasting in aftrek brengen. Bij het niet-gebruiken van het pand vóór de eerste ingebruikneming kan er van uit worden gegaan dat het pand bestemd is voor btw-belaste exploitatie. Als de ondernemer het pand daarna – binnen de herzieningsperiode van 10 jaar – alsnog btw-vrijgesteld gaat verhuren, moet de btw-aftrek op de bouwsom worden herzien, met jaarlijks 1/10 deel.
Is het pand vanaf de eerste ingebruikneming steeds btw-vrijgesteld verhuurd, dan kan de omzetbelasting op de bouwkosten niet in aftrek worden gebracht. Als het pand vervolgens leeg komt te staan, kan er – net als bij het niet-gebruiken vóór de eerste ingebruikneming – vanuit worden gegaan dat er sprake is van (voorgenomen) gebruik voor btw-belaste doeleinden. Dat leidt tot toepassing van de herzieningsregeling, zo heeft de Hoge Raad recent beslist, en dat levert de ondernemer alsnog een aftrek op van 1/10 deel van de omzetbelasting op de bouwkosten.

Nieuwe btw-regels voor telecom-, omroep- en elektronische diensten

Per 1 januari 2015 is de plaats van dienst voor de heffing van omzetbelasting aangepast voor telecom-, omroep- en elektronische diensten. Onder de nieuwe regeling zijn die diensten altijd btw-belast in het land waar de klant, de afnemer woont, ongeacht of dat een ondernemer of een particulier is. Een ondernemer in Nederland die dergelijke diensten ‘over de grens’ aanbiedt heeft sinds 1 januari 2015 met drie verschillende situaties te maken:
• de klant is een particulier en woont in een andere EU-lidstaat: de ondernemer moet btw betalen in het land waar deze particulier woont.
• de klant is een ondernemer en is in een andere EU-lidstaat gevestigd: de ondernemer hoeft geen btw af te dragen, de klant-ondernemer betaalt de btw in eigen land op basis van de verleggingsregeling.
• de klant is een particulier of ondernemer en woont / is gevestigd in een land buiten de Europese Unie: de ondernemer hoeft geen EU-btw af te dragen.
De gewijzigde regels zijn van toepassing voor aanbieders van telecommunicatiediensten (telefoon, sms e.d.), elektronische diensten (bouwen en monitoring van websites, software, toegang geven tot databanken, het downloaden van muziek, films of spellen, e-learning, e.d.) en omroepdiensten (radio en televisie).

Afschaffen btw-landbouwregeling

De btw-landbouwregeling is per 1 januari 2018 afgeschaft. Door de afschaffing van de landbouwregeling moeten landbouwers – maar ook veehouders, tuin- en bosbouwers –vanaf 1 januari 2018, net als andere ondernemers, omzetbelasting voldoen over de door hen verrichte prestaties en kunnen zij de omzetbelasting over de áán hen verrichte prestaties terugvragen. Deze aanpassing heeft voorts tot gevolg dat een aantal posten in tabel I bij de Wet Omzetbelasting komen te vervallen. De agrariërs die per 1 januari 2018 niet langer onder de landbouwregeling vallen, kunnen met toepassing van de overgangsregeling alsnog in aanmerking komen voor een aftrek van omzetbelasting op de investeringsgoederen die zij vóór 1 januari 2018 in gebruik hebben genomen, plus de omzetbelasting op investeringen die zij op 1 januari 2018 nog niet in gebruik hebben genomen.

Toeristenbelasting: apart in rekening brengen!

Exploiteert u als ondernemer een hotel, hostel, pension, camping of bungalowpark, en moet u toeristenbelasting aan uw gasten doorberekenen? Let er dan op dat die belasting afzonderlijk vermeld wordt op de factuur voor uw gasten. Is dat niet gebeurd, dan bent u verplicht om over het bedrag van de toeristenbelasting omzetbelasting in rekening te brengen. De toeristenbelasting kan pas tot de ‘uitschotten van belasting’ worden gerekend bij een afzonderlijke vermelding op de factuur, zo heeft Rechtbank Noord-Holland recent beslist. De Rechtbank vond een vermelding van het bedrag van de toeristenbelasting met de toevoeging btw 0% niet goed genoeg om de btw-heffing achterwege te laten.

Bouwterrein: een ruime uitleg

De uitleg van het begrip ‘bouwterrein’ is van belang voor de samenloopregeling van de omzet- en overdrachtsbelasting. Bij levering van een ‘bouwterrein’ is omzetbelasting verschuldigd (die de koper als voorbelasting in aftrek kan brengen), en daardoor is die levering vrijgesteld van (de kostprijsverhogende) overdrachtsbelasting.
Het begrip ‘bouwterrein’ wordt voor de omzetbelasting nader gedefinieerd naar aanleiding van een uitspraak van het Europese Hof van Justitie. Het Nederlandse wettelijke begrip ‘bouwterrein’ kent diverse limitatieve vereisten, het Europese Hof komt tot een veel ruimere uitleg. Vanaf 2017 geldt als bouwterrein ‘onbebouwde grond die kennelijk bestemd is om te worden bebouwd met een of meer gebouwen’. Daarbij spelen de intenties van partijen een belangrijke rol, mits die met objectieve gegevens kunnen worden onderbouwd. Zo is ook sprake van een ‘bouwterrein’ als de leverancier grond levert waarop nog een gebouw staat maar waarbij hij zich verplicht heeft om dat gebouw in het kader van de levering volledig te slopen.  Een bouwondernemer of projectontwikkelaar heeft vanaf 2017 niet meer de keuze tussen het beperkte of ruime begrip ‘bouwterrein’, en dat kan nadelig uitpakken.

Ovb over vergoeding voor uitgestelde levering

De overdrachtsbelasting (ovb) wordt berekend over de waarde van de overgedragen onroerende zaak. De wet bepaalt dat die waarde ‘ten minste gelijk is aan de waarde van de tegenprestatie’. De grondslag voor de overdrachtsbelasting omvat derhalve alles wat de koper moet opofferen om de onroerende zaak te verkrijgen. Daartoe behoort ook een vergoeding voor uitstel van levering, zo heeft Rechtbank Gelderland recent beslist.

Vraag om voorlopige verliesverrekening

Als uw bedrijfsresultaat dit jaar naar verwachting negatief zal zijn, moet u snel uw voorlopige aanslag over dit jaar op nihil laten zetten. Uw liquiditeitspositie vaart daar wel bij. Na afloop van het boekjaar 2018 kunt u bij het indienen van de aangifte verzoeken om een voorlopige
verliesverrekening. U kunt dan alvast 80% van het aangegeven verlies benutten voor carryback of carryforward. Als u in 2017 (bij een eenmanszaak in 2015, 2016 of 2017) nog fiscaal in de plus zat, krijgt u de over dat jaar betaalde winstbelasting snel terug.

Uw mobiele bewaking: een hond van de zaak

Hebt u al een hond van de zaak? Een goede waakhond is een prima ‘mobiele bewaking’ van uw bedrijfsterrein. U kunt alle kosten van die trouwe viervoeter als bedrijfskosten opvoeren. De aanschafkosten, de kosten van voeding, inentingen, het hondenhok, de hondenbelasting, enz. U moet wel aannemelijk kunnen maken dat een goede zakelijke reden is voor ‘een hond van de zaak’. En dat bepaalt ook de keuze van de hond. Een Duitse herder of Deense dog is prima, een Pomsky als waakhond gaat niet lukken. En voor sommige honden geldt een kostenaftrekbeperking: de  kosten van honden die ‘krachtens een onherroepelijke bestuursrechtelijke of strafrechtelijke maatregel in verband met agressie niet mogen worden gehouden’, zoals een pitbull, zijn niet aftrekbaar. De wet kent geen bijtelling voor privé gebruik van de hond.

Familie in de zaak: stop met premieafdracht

Heeft u een of meer familieleden die meewerken in de zaak? Goede kans dat uw wil hun wet niet is. Zij laten zich niets gezeggen, u heeft binnen de onderneming geen ‘macht’ over het meewerkend familielid. Binnen zo’n arbeidsverhouding overheerst de familieverhouding en daarom is er geen sprake van een dienstbetrekking. En ook niet van een premieplichtige arbeidsverhouding. U doet er verstandig aan om dat per direct bij het UWV aan te kaarten. En te stoppen met de afdracht van premies sociale verzekeringen. Want die premies achteraf terugvragen en krijgen is veelal een mission impossible.

Haast maken met de SW-bedrijfsopvolgingsregeling

Het schenken van uw IB-onderneming ofwel een pakket aandelen in uw BV aan een of meer van uw kinderen is aantrekkelijk, zowel in het kader van een (gedeeltelijke) bedrijfsopvolging als in het kader van estateplanning. Na schenking komt een evenredig deel van de door de onderneming behaalde winst ten goede aan uw kinderen. Dat gedeelte van uw vermogen valt niet in uw nalatenschap, waardoor er bij uw overlijden minder successierecht verschuldigd is.
De Successiewet kent voor het schenken of vererven van ondernemingsvermogen/een pakket aanmerkelijkbelang-aandelen in een actieve BV een zeer aantrekkelijke regeling. Die regeling omvat drie faciliteiten:
een vrijstelling van 100% als de onderneming een waarde heeft tot € 1.071.987, en van 83% daarboven, een gunstige waardering van de onderneming ingeval de liquidatiewaarde hoger is dan de going-concernwaarde én 10 jaar lang (rentedragend) uitstel van belastingbetaling. De IB-heffing bij het schenken van een eenmanszaak of de aanmerkelijkbelang-heffing bij het schenken van de aandelen in de BV kan worden doorgeschoven naar de begiftigde, mits die ten minste drie jaar direct voorafgaand aan de schenking als werknemer op de payroll van de onderneming heeft gestaan. Aan die dienstbetrekking worden geen verdere eisen gesteld: een functie met een nul-uren afroepcontract is al voldoende. Let wel: deze gunstregelingen gelden uitsluitend voor ondernemingsvermogen (in de eenmanszaak, in de BV).
De SW-bedrijfsopvolgingsregeling is met name interessant voor ondernemers die hun bedrijf c.q. de aandelen in hun BV willen overdragen aan de volgende generatie zonder de feitelijke zeggenschap over de bedrijfsuitoefening direct over te doen.
De SW-bedrijfsopvolgingsregeling kent drie voorwaarden:
• er moet sprake zijn van ondernemingsvermogen; enig beleggingsvermogen – maximaal 5% van het ondernemingsvermogen – kan ook onder de vrijstelling worden gebracht;
• bij schenking moet de schenker de onderneming al vijf jaar drijven c.q. de aanmerkelijkbelangaandelen tenminste vijf jaar in bezit hebben; bij overlijden moet de erflater de onderneming c.q. de aandelen in de BV ten minste één jaar in bezit hebben gehad;
• de begiftigde kinderen moeten de verkregen IB-onderneming vijf jaar voortzetten. Bij een BV ligt dat wat anders: zij moeten de aandelen vijf jaar in bezit houden en de BV moet de bedrijfsactiviteiten vijf jaar voortzetten. Ook de voorwaarde dat de BV een onderneming moet drijven is aangepast. Bij holdingstructuren wordt dat geconsolideerd bezien: de bedrijfsactiviteiten in de dochtervennootschap worden evenredig toegerekend aan de houdstervennootschap.
Zorg dat u tijdig gebruik maakt van deze profijtelijke regeling. Vraag uw belastingadviseur naar de mogelijkheden in uw situatie.

Pas op met vergunningen

Is de rechtsvorm van uw onderneming onlangs gewijzigd? Hebt u vanwege de verlaging van het tarief van de vennootschapsbelasting uw eenmanszaak omgezet in een BV? Of hebt u de BV juist verlaten, vanwege de MKB-vrijstelling? Let op: bij een wisseling van de rechtsvorm van uw onderneming moeten uw bedrijfsvergunningen zeer waarschijnlijk worden aangepast aan de nieuwe situatie. Laat uw juridische adviseur een en ander controleren.

Oude administratie wegdoen

De wettelijke bewaartermijn van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers is zeven jaar. Dat betekent dat u aan het einde van dit jaar uw administratie over 2011 en voorgaande jaren (grotendeels) kunt vernietigen. De bewaarplicht van zeven jaar geldt voor alle basisgegevens (zoals het grootboek, de facturen van debiteuren en crediteuren, de in- en verkoopadministratie, de voorraadgegevens en de loonadministratie) en de overige gegevens die van belang kunnen zijn bij een belastingcontrole. De algemene wettelijke bewaartermijn van zeven jaar is korter dan de btw-herzieningstermijn voor onroerende zaken en rechten waaraan deze zijn onderworpen. De (al dan niet vrijgestelde) btw-ondernemer blijft daarom verplicht om te bewaren: alle boeken, bescheiden en andere gegevensdragers of de inhoud daarvan -betreffende onroerende zaken en rechten waaraan onroerende zaken zijn onderworpen- gedurende negen jaar volgend op het jaar waarin de btw-ondernemer het goed is gaan gebruiken (= de herzieningstermijn).

Bent u nog wel adequaat verzekerd?

Bepaalde risico’s zijn te groot om zelf te lopen. U kunt dan proberen om de risico’s te beperken, af te wentelen op derden of u kunt zich verzekeren. Als u ervoor kiest om u te verzekeren, verdient het aanbeveling om geregeld te kijken of de verzekering wel aansluit op uw situatie. Mogelijk hebt u ingrijpend verbouwd, is uw assortiment aangepast, is uw omzet flink gewijzigd, enzovoort. Het zou namelijk vervelend zijn als u achteraf wordt geconfronteerd met een forse onderdekking en een uitkering die aanzienlijk lager is dan u had verwacht.

Zorg voor een pleitbaar standpunt!

Moet u in uw aangifte een lastige fiscale kwestie verwerken? Zorg er dan voor dat u in die zaak een pleitbaar standpunt inneemt. Een pleitbaar standpunt houdt in dat uw uitleg en toepassing van het belastingrecht in een omstreden kwestie ‘in redelijkheid verdedigbaar’ is. Met een pleitbaar standpunt voorkomt u dat de inspecteur u een boete kan opleggen wegens een onjuiste of onvolledige aangifte.

Vraag om bijzonder uitstel van betaling!

Financiën wil ondernemers die door de economische crisis in betalingsproblemen zijn gekomen, de helpende hand bieden door ze ruimer uitstel van betaling te verlenen voor hun zakelijke belastingschulden. Het gaat om het bijzonder uitstel van betaling, een regeling naast de gebruikelijke, in de wet vastgelegde mogelijkheden om uitstel van betaling te krijgen. Een ondernemer kan met deze regeling uitstel van betaling krijgen voor langer dan een jaar en de Belastingdienst kan afzien van het bedingen van zekerheid. Als extra voorwaarde voor deze regeling geldt wel dat de ondernemer aan de hand van een verklaring van een derde-deskundige aannemelijk maakt dat de betalingsproblemen van tijdelijke aard zijn, de onderneming bedrijfseconomisch gezond is, én dat het aflossingsplan reëel is. De fiscus stelt geen formele eisen aan die externe deskundige: het kan een externe consultant of financier zijn, maar ook de huisaccountant. Financiën heeft op de site van de Belastingdienst als handreiking een model gegeven voor zo’n verklaring van de externe deskundige.
De ontvanger moet ervan overtuigd zijn dat de onderneming levensvatbaar is en dat die in de toekomst weer aan zijn fiscale verplichtingen kan voldoen. De Belastingdienst probeert ook bij deze vorm van uitstel van betaling zoveel mogelijk zekerheid te krijgen. Het bijzonder uitstel van betaling is in 2009 ingevoerd, op het dieptepunt van de economische crisis. Deze regeling was in eerste instantie als tijdelijk bedoeld, om bedrijven te helpen die hun betalingsproblemen niet via een zakelijke kredietverlening konden oplossen. Voorts moest aannemelijk zijn dat de betalingsmoeilijkheden het directe gevolg waren van de economische crisis. Bij het Belastingplan 2013 is deze vorm van uitstel van betaling structureel gemaakt, en daarbij is de vereiste koppeling tussen de betalingsproblemen en de economische crisis vervallen.

Vraag telefonisch om uitstel van betaling

Hebt u liquiditeitsproblemen en moeite om uw belastingen op tijd te betalen? Vraag dan om kort uitstel van betaling bij de Belastingdienst. Het kan telefonisch!
Natuurlijk zijn er voorwaarden. Telefonisch uitstel van betaling wordt alleen verleend als de openstaande belastingschuld minder is dan € 20.000. Het uitstel wordt voor maximaal vier maanden verleend. U moet dan wel de aangiften voor (in ieder geval) de voorgaande twee tijdvakken tijdig hebben ingediend, geen dwangbevel voor te betalen belasting hebben ontvangen, en er zijn geen openstaande belastingschulden oninbaar geleden. Over het uitstel van betaling wordt rente berekend. U kunt geen telefonisch uitstel krijgen voor voorlopige aanslagen die in termijnen mogen worden voldaan, voor aanslagen met een boete en voor toeslagschulden. Let op: een verzoek om kort uitstel is géén melding van betalingsonmacht. Als u  betalingsonmachtig bent, moet u dit apart schriftelijk melden.

Pas op voor het bodemrecht van de ontvanger

Het bodemrecht is voor de ontvanger van de belastingen een belangrijk hulpmiddel om belastingschulden te incasseren. Hij kan zich verhalen op (bepaalde) roerende zaken die zich ‘op de bodem’ van de belastingschuldige bevinden. Dat bodemrecht kan gefrustreerd worden door houders van andere zekerheidsrechten op diezelfde roerende zaken. Daarbij gaat het met name om een houder van een pandrecht en bij financial leaseconstructies.
Ondernemers die een zekerheidsrecht houden op zaken die onder het bodemrecht (kunnen) vallen, hebben een mededelingsplicht. Zij zijn verplicht om de ontvanger te informeren over het voornemen om hun zekerheidsrecht op deze zaken te gaan uitoefenen of om handelingen te gaan verrichten waardoor de zaken niet meer als bodemzaken kwalificeren. De ontvanger heeft na deze mededelingen vier weken de tijd om zijn verhaalsrecht op de bodemzaken uit te oefenen, en zo vóór te gaan op de andere zekerheidshouders.

Internetondernemer: check it out, now!

Gebruikt u, ondernemer, het internet als verkoopkanaal? Kent u de eisen die de Belastingdienst stelt aan het zaken doen per internet? En de vele wettelijke regelingen ter bescherming van consumenten? De Consumentenautoriteit houdt hier toezicht op. Denk aan de spelregels voor het elektronisch factureren, een digitale administratie, het verplicht melden van BTW- en KvK-nummers. Wilt u als internetondernemer zeker weten dat u met uw website goed zit, de dan de test op www.belastingdienst.nl/internetondernemers.